Nog voor de Catalanen op 14 februari naar de stembus trokken, was het al duidelijk dat het volk massaal zijn kat zou sturen. En niet onterecht, rond middernacht werd het duidelijk dat de verschuivingen in het politieke machtsveld allesbehalve soelaas zouden brengen voor de impasse waardoor de deelstaat nu al meer dan een decennium lang gegijzeld wordt.
Op Valentijnsdag vonden voor de dertiende maal sinds het herstel van de Spaanse democratie in 1977 vrije deelstaatsverkiezingen plaats in het rebelse Catalonië. De twaalf voorgaande volksraadplegingen hadden tien conservatieve en twee socialistische presidenten in het zadel gehesen om de Generalitat, het Catalaanse overheidsapparaat, aan te voeren. Deze keer zal naar alle waarschijnlijkheid een links republikein het presidentschap op zich nemen. Dat is geleden van de benoeming van Josep Tarradellas die in 1977 na 23 jaar politiek ballingschap vanop het balkon van de gerestaureerde Generalitat het publiek bekoorde met de historische woorden: ‘Burgers van Catalonië, ik ben eindelijk terug!’ Dat was het startschot van een nieuw begin in de strijd om de erkenning van Catalonië als een soevereine natie, al dan niet binnen een Spaanse constellatie. De verkiezingen van 1980 maakten echter een einde aan de hegemonie van de oudste partij van Catalonië. Onder leiding van de charismatische katholieke voormalige antifranquistische militant Jordi Pujol veroverde de conservatieve partij Convergència i Unió de macht. De twee volgende decennia verleende de CiU (gedoog)steun aan de wisselende Spaanse regeringspartijen in ruil voor een uitbreiding van bevoegdheden. In 1992 haalde ze een belangrijke symbolische slag thuis door het Catalaans als voertaal te formaliseren in het openbaar onderwijs. Maar in de moeilijkste dossiers, zeg maar de centenkwestie, werd nog maar weinig vooruitgang geboekt. Na 23 jaar bleek de onderhandelingsformule met Madrid uitgewerkt, zo besloten ook de kiezers, die een linkse tripartite op de been brachten met de republikeinen in de regering. De oppositiejaren gaven de conservatieven de ruimte om in te haken op de verzuchtingen van een Catalaanse samenleving die duidelijk de tijdsgeest van het post-dictatoriale tijdperk was ontgroeid. Catalonië stond inmiddels voor nieuwe uitdagingen. De verkiezingen van 2010 stonden helemaal in het teken van de frustraties over het ongrondwettelijk verklaarde bijzonder gunstige bij referendum goedgekeurde nieuwe Statuut van 2006, de economische aderlating na de immobiliën- en bankencrisis van 2008, de toenemende besparingen en de mislukte linkse tripartite (een verzoening tussen Catalaans gezinde Links Republikeinen (Esquerra Republicana, ERC) en Spaansgezind Links onder leiding van de Socialisten (Partit Socialista de Catalunya, PSC) . Het was voor Artur Mas, pleegzoon van het verouderde Pujolisme, het perfecte platform om zich verkiesbaar te stellen als de redder van de moderne Catalaanse volksgeist. Daarmee keerde de CiU haar kar in de richting van een onafhankelijk Catalonië. De republikeinen, die electoraal nochtans zwaar op hun donder kregen na het ‘Spaanse’ avontuur, hadden die geest gevoed door het leed van het economisch geteisterde Catalonië systematisch toe te schrijven aan het Spaanse spook. Spanje besteelt ons (Espanya ens roba) werd ‘common thinking’ bij vele Catalanen, die steen en been jammerden over de bevoordeelde kassa-kassa deelstaat Extremadura. De tektonische platen van het onafhankelijkheidsdenken schoven naar elkaar toe en Mas haalde in 2012 een monsterlijke beurt met zijn verkiezingsboodschap ‘De wil van een volk’, wat iedereen begreep als een voorzet naar een referendum voor onafhankelijkheid. Sedertdien vecht men in het Catalaanse politieke huishouden vooral met vlaggen.
‘Spanje besteelt ons’
(Stickers met de boodschap ‘Spanje besteelt ons’ maakten in volle economische crisistijd deel uit van het Catalaanse straatbeeld. )
De verkiezingsuitslag van 14 februari wordt andermaal gegijzeld door die vlaggenstrijd. De onafhankelijkheidspartijen zijn als de dood om in zee te gaan met een Spaanse tweede commandant, de socialist Salvador Illa, een avontuur dat hen onmiskenbaar tot zinken zou brengen. Maar ze staan zelf ook onderling aan het roer te trekken. De progressieve republikeinen en traditionalistische conservatieven zouden elkaar het liefst voor de haaien gooien, maar zijn door het lot geketend. Bovendien moeten ze, willen ze de haven uitvaren onder Catalaanse vlag, een piraat aan boord nemen: de antikapitalistische extreme CUP-G (Candidatura d’Unitat Popular-Guanyem), die droomt van een feministisch staatsgeleid Groot-Catalonië. Dat pancatalanistische ideeëngoed, dat ook Catalunya Nord (omgeving van Perpignan), Valencia en de Balearen bevat, baseert zich op de veroveringen van Jaume I El Conquistador, vorst van het Koninkrijk Aragón in de 13e eeuw. Of hoe een partij die korte metten wil maken met de gevestigde waarden en de overslag maakte naar een radicaalfeministisch vocabulaire, een expansionistische ‘morenkiller’ in het vaandel draagt. Een ‘sloeber’ van dat kaliber kan een heel schip voor anker leggen, dat weten de goed gevoede twee andere zeeleeuwen ook. En toch zit er niets anders op dan de buit te delen. Het is onmogelijk geworden om nog van het Spaanse walletje te eten.
Electorale afstraffing en toch zetelwinst
Cupido mikte drie zondagen geleden zijn peilen recht op het hart van de roos, hét symbool van de socialisten. De voormalige Spaanse Minister van Volksgezondheid, Salvador Illa, kon terecht zeggen dat hij de verkiezingen had gewonnen. Maar de vrije val van het onafhankelijkheidsblok in absoluut stemgedrag kon niet verhinderen dat ze toch voor de eerste maal boven de 50% kiezers uitkwam en beloond werd met 74 van de 135 zetels. Dat ze van een electorale afstraffing een deugd konden maken, hebben ze te danken aan een Gentenaar. De jurist Victor D’Hondt ontwikkelde in 1878 een zetelverdelingsmethode die later overal in de wereld, waaronder Spanje, geïmplementeerd werd en het aantal stemmen per mandataris maximaliseerde door rekening te houden met proportionaliteit. Een eeuw later werd een van de uitdagingen van de jonge Spaanse democratie het electorale overwicht van de verstedelijkte kiesgebieden te compenseren door -eveneens proportioneel- meer gewicht te leggen bij de dunbevolkte provincies in het Spaanse binnenland. Daardoor heeft de provincie Lleida in Catalonië recht op vijftien zetels terwijl het er bevolkingsgewijs maar zeven in beslag zou mogen nemen. Hoewel daardoor een kandidaat uit Barcelona het onderste uit de kan moet halen om verkozen worden, is zijn vijver natuurlijk een veelvoud van de Lleidità wiens ‘klanten’bestand beperkt is. Er kunnen maar zoveel stemmen zijn als kiezers, is de logica, de kleintjes hoeven daarvoor niet gestraft te worden. Overigens, wie niet gaat stemmen, zoals bijna de helft van de kiesgerechtigden naliet te doen op 14 februari, prutst zonder het te beseffen aan D’Hondt zijn balans omdat het de verkiesbaarheidsdrempel gevoelig verlaagt.
Stormen zal het zeker
(Helemaal ongelijk heeft de extreem linkse partij CUP het niet wanneer het de onbestuurbaarheid van Catalonië hekelt. )
De huidige 135 verkozenen voor het Catalaanse Parlement en de 8 aanvoerders hebben andere zorgen dan negentiende-eeuwse algoritmes in vraag te stellen, niet in het minst omdat de helft kon claimen dat ‘de stem van de democratie’ hen gunstig gezind was geweest en de rest niet anders kon dan hun nederlaag smadelijk toe te geven. Waar de overwinnaars hun kop wel op breken is het – Suske en Wiske-gewijze – schipperende schip Catalonië genaamd. Wie zal het leiden? En wie weet de zandbanken te ontwijken? Idealiter is dat een charismatische voorman- of vrouw met een goed voorbereid logboek, een klare hoja de ruta en een betrouwbare groep matrozen. Want stormen zal het zeker.