Lucas Catherine. Kongo – Een voorgeschiedenis. EPO, Antwerpen, 2017 (214 pp.) ISBN 978-94-6267-090-7
Met ‘Kongo – Een voorgeschiedenis’ neemt Lucas Catherine de lezer mee op stap naar de tijden toen Kongo het privébezit werd van Belgisch koning Leopold II (die met de baard). Van de mythes die ons op de schoolbanken over ‘de’ Kongo werden bijgebracht blijkt zo goed als niets te kloppen. Kongo met K, niet met C, is geen tikfout. Waarom? Dat (en nog veel meer) leer je in dit boek.
Lucas Catherine is bij de meeste lezers van deze website al bekend van zijn boeken over Arabische geschiedenis, cultuur, culinaire tradities en over Palestina. Zoals hij ooit zei in een gesprek met DewereldMorgen.be: “Mijn interesse voor Palestina is slechts een gevolg van mijn inzet tegen kolonisatie en alles wat daar mee te maken heeft.” Schrijven over Kongo (met K) is daar dan uiteraard deel van. In dezelfde lijn schrijft de auteur ook over Palestina en de staat Israël, de enige nog overblijvende koloniale staat ter wereld.
Wat heb je vandaag op school geleerd?
Voor de 50-plussers onder ons was het nog een evidentie: spaaracties voor de armen in ‘de’ Kongo, die braaf en passief zouden wachten tot wij hen komen verlossen. Net als ieder ander jonge Belg in de jaren ’60 deed ik er enthousiast aan mee. Ik was ook altijd zeer fier wanneer ik als kleine uk een centje mocht werpen in de ‘offerblokjes’ (zo werden ze genoemd) op de toonbank van zowat iedere winkel in Tervuren, het dorp van mijn jeugd. Die gingen bij het inwerpen van een muntstuk mooi wiegen, waarbij vooraan in een gleuf de boodschap ‘Merci-Dank U’ verscheen, (in het Frans eerst, évidemment).
Waarom veel Belgen nog altijd over ‘de’ Kongo mét lidwoord spreken heeft met de Franse taal te maken. In het Frans worden landen altijd zo met het bepaald lidwoord gezegd: ‘la France, la Belgique, le Congo’. Dat werd door Vlamingen bewust of onbewust letterlijk overgenomen. Vandaag heeft dat gebruik een pejoratief misprijzende ondertoon. Toen wisten we niet beter en – toegegeven – ik bezondig er mij nog dikwijls aan.
Ik had naast die algemene maatschappelijke context een meer persoonlijke band met Kongo – tenminste, dat maakte ik mezelf wijs. Van bij mijn geboorte (1953) tot ik ongeveer vier was woonde ik met mijn ouders in een van de zijvleugels van wat toen het Koloniaal Museum van Tervuren heette, waar mijn moeder conciërge was van de directeur. Vanaf 1959 reed ik er elke dag voorbij met de schoolbus, waarbij we telkens enthousiast wuifden naar een breed lachende zwarte man die elke morgen de stoep voor het Museum stond te kuisen. We riepen dan enthousiast ‘boelaboela’ of zoiets naar hem, waar hij vriendelijk wuivend op reageerde. Geen flauw idee waar die kreten vandaan kwamen, maar het zal wel niets fraai geweest zijn.
Over naar 1978. Ik zit in de personeelsrefter van (nationale luchtvaartmaatschappij) Sabena het boek Mobutu – Of de opgang van een sergeant-hulpboekhouder tot Opperste Leider van Zaïre te lezen. Geschreven door ene Jules Chomé en vertaald door Jef Geeraerts, jawel, die van de boeken (en op latere leeftijd niet bepaald fraai gebleken wat betreft zijn echte mening over de Congolezen – met C). Ik kreeg zowaar op mijn donder van een van de ploegbazen (een van de vele ex-kolonialen die na 1960 een baantje kregen bij Sabena). Vandaag leest dat boek gedateerd en – hoewel zeer accuraat over de realiteit van de dictatuur – met een ondertoon van racisme over zoveel zwarte eigengereidheid van een ‘n-woord’ met amper drie jaar middelbare school op zijn cv.
Dat boek werd in de Vlaamse media afgekraakt. Toen schreven de Belgische kranten immers nog onverbloemd positief over Mobutu, De Standaard met hoofdredacteur binnenland (!) Manu Ruys op kop. Chomé werd door onbekenden zwaar afgeranseld kort na het verschijnen van de Franstalige editie. In commentaren werd er fijntjes op gewezen dat hij dat eigenlijk aan zichzelf te danken had. Zoveel onbeschaamdheid over een trouw westers bondgenoot en goede vriend van koning Boudewijn…
De mythe van Stanley, de ontdekker
Hoe die omslag van overtuigd racist (die term kenden we toen nog niet) naar bewust antikoloniaal bij mezelf is begonnen kan ik zelf niet goed situeren. Waarschijnlijk had ik net als veel van mijn tijdsgenoten intuïtief door dat een en ander aan het officiële Kongo-verhaal niet klopte. Het waren ook de tijden dat je eender wat van leraars en ouders in twijfel begon te trekken. Voor een deel was antikoloniaal worden dus gewoon puberale opstandigheid.
Een centraal element van wat we op school leerden was het grote belang van de Brit Henry Morton Stanley. Die zou voor Leopold II de Kongo ‘ontdekt’ hebben. Niets van, legt Lucas Catherine uit in Kongo – Een voorgeschiedenis. Toen Stanley aan zijn tocht naar het centrale binnenland van het Kongobekken begon, waren meerdere Nederlanders, Portugezen, Grieken en (na de afscheiding van Nederland in 1830) Belgen hem in de vorige eeuwen al lang voorgegaan.
In werkelijkheid reisde Stanley door een reeds strak door Arabieren georganiseerd binnenland. Zowat elk dorp waar hij passeerde wist dagen op voorhand van zijn komst. Dat hij Livingstone ‘terugvond’ is ook al een mythe. In werkelijkheid was die man niet eens zoek. Wat je tussendoor uit Kongo – Een voorgeschiedenis ook leert is hoe meegaand de toenmalige media – toen alleen kranten – waren om goed verkopende verhalen te laten voorgaan op de waarheid.
Dankzij het goed georganiseerde netwerk van de Zanzibari kon Stanley regelmatig zijn verslagen opsturen naar Britse en Amerikaanse kranten die zijn verhalen zeer gretig en prominent plaatsten. Donker mythisch Afrika verkocht immers goed. Stanley wist zijn ‘ontdekkingsverhaal’ ook te slijten in Brussel bij een koning die grootsere plannen had dan het koninkrijkje aan de Noordzee dat zijn vader was toebedeeld geweest.
Hij vond in Leopold II een gretig toehoorder. Dankzij hem had hij het ideale verhaal om zijn ‘bevrijdingsmissie’ te beginnen. Hij zou de arme Kongolezen immers gaan bevrijden van het juk van de gruwelijke Arabische slavendrijvers.
Begische Staat geen onwillig overnemer van Kongo
De Belgische Staat zou tegen zijn wil in Congo in de schoot geworpen gekregen hebben, toen Leopold II zijn leningen niet meer kon afbetalen. Ook dat leerden we op school, zonder dat van die schulden. Leopold II ‘schonk’ Kongo aan de Belgen – mooi toch hoe je iets weggeeft dat nooit je rechtmatige eigendom is geweest. In werkelijkheid werd er al jaren geijverd door Belgische politici – liberalen én socialisten – om de kolonie over te nemen.
Leopold II deed dat volgens deze verlichte heren allemaal veel te brutaal, een moderne staatsadministratie zou werk maken van echte ‘ontwikkeling’. Belgische politici en zakenmensen vonden dat brutale gehak van handen maar niks. Niet efficiënt. Dat ze niet konden wachten om de winstgevende activiteiten van Leopold II in Kongo over te nemen had er ook wel iets mee te maken. Eerder dan onwillig stonden ze met andere woorden te trappelen om Congo over te nemen.
Maar goed, die mythe van Stanley dus. De eerste man die de Kongostroom opvoer deed dat al meer dan driehonderd jaar voor hem, ene Pieter van den Broecke, in 1608. Hij was een in Antwerpen geboren en getogen ‘Nederlander’. Dat die stroom de Kongo werd genoemd is omdat het volk dat aan de monding leeft zich Bakongo noemt (prefix Ba staat voor meervoud). Zij gaven zo hun naam aan heel de stroom en het immense land eromheen.
Stanley was ook allesbehalve de eerste die dwars door Centraal Afrika reisde van oostkust naar westkust. Dat deed Zanzibari Arabier Said Bin Habib hem al voor toen Stanley nog maar vijf jaar oud was. Eerder dan een wilde jungle vond ‘pionier’ Stanley uitgestrekte plantages en kopermijnen die door gearabiseerde zwarten werden uitgebaat. Stanley deed echter veel maar dan ‘ontdekken’. Wat hij onder meer deed was verdragen afsluiten met lokale heersers. Die meenden handelsovereenkomsten te sluiten. In werkelijkheid bleken ze de erkenning van Leopold II als soevereine heerser te ondertekenen.
Tipo Tip
In Belgische traditionele geschiedschrijving wordt zeer meewarig gedaan over een van die ‘Arabische heersers, ene Tipo Tip, een zogenaamd vadsige luierik die heerste over een groot deel van het Kongo-bekken. Zijn echte naam was Hamad bin Mohammed al Murjebi, een Zanzibari Arabier. Hij trad op als reisoperator voor Stanley en zorgde er voor dat hij overal goed ontvangen werd.
Hij zou dus een ‘wrede slavendrijver’ zijn geweest. Naar hedendaagse normen was de man weliswaar een harde chef, maar zijn ‘slaven’ droegen wel wapens en dreven handel onder zijn centraal gezag. Dat was dan ook het probleem, hij zou zijn mensen niet zomaar willoos afstaan aan de Belgen. Diabolisering was de oplossing. Wat de ‘slaven’ van Tipo Tip te wachten stond onder Leopold II is ondertussen bekend…
Konrad, Thys, Buls en… Calmeyn
Een andere internationaal nog steeds bekende mythe is die van Joseph Konrad Korzeniowski, een tot Brit genaturaliseerde Pool. Hij schreef zijn reiservaringen door Congo neer in Heart of Darkness, het relaas van zijn reis over de stroom in de platboot met de gepaste naam Roi des Belges. Zijn boek werd in 1979 door Francis Ford Coppola overgeplaatst naar Vietnam en gebruikt als basis voor de film Apocalypse Now.
Belgisch industrieel Albert Thys vond de bloeddorstige uitbuiting in Congo-Vrijstaat onder Leopold II maar niks. Hij pleitte voor ‘efficiënt koloniaal bestuur’. Koloniseren stond voor hem gelijk met vooruitgang. Dat hij met de aanleg van spoorwegen ook zelf greep zou krijgen over de lucratieve handel in Congo was mooi meegenomen. Deze privé-investeerder pleitte daarom voor overname van de kolonie door de staat. De winsten gingen daarna volledig naar Belgische privébedrijven, de staat zorgde voor het investeringskapitaal en incasseerde de risico’s. Een 19de eeuwse versie van het neoliberalisme. Brussels burgemeester Karel Buls ging hem achterna.
Catherine citeert ruim uit hun reisverslagen. Het lijkt allemaal nogal anekdotisch, maar zonder er letterlijk op te wijzen, toont Catherine hoe vanzelfsprekend het Europese racisme wel was, voor de economische toplaag was dat racisme grotendeels een Afrikanisering van hun diepe minachting voor de Belgische werkende bevolking. België begon echter de democratiseren. De bevolking moest dus overtuigd worden en werd meegesleept in het koloniale verhaal. Wie echter dacht dat alleen liberale politici daarin meedraaiden vergist zich. Ook socialisten zagen er heil in …
Er was echter ook de figuur Maurice Calmeyn, die zonder het te beseffen een heel hedendaagse kijk had op de realiteit van de kolonisatie. Niet te verwonderen dus dat hij in de officiële Belgische geschiedschrijving niet terug te vinden is.
De kans dat Kongo – Een voorgeschiedenis een prominente plaats krijgt in de bibliotheek van het Museum van Tervuren (dat momenteel voor drie jaar gesloten is voor grote verbouwingswerken) is klein.
Voor wie wil geïnformeerd zijn over de echte geschiedenis van de Belgische kolonisatie is dit boekje een must. Voor de jongere lezers is dit een kans om kennis te maken met een voor hen grotendeels onbekend onderdeel van ons eigen Belgisch verleden.
PS. En waarom dan Kongo, zonder lidwoord en met K? Dat weet je zodra je dit boek leest.