1. Historische terugblik
In de afgelopen eeuwen heeft Tsjetsjenië het meermaals zwaar te verduren gehad. Ivan de Verschrikkelijke (midden 16e eeuw) was de eerste om interesse te hebben in gebiedsuitbreiding. Daarom zond hij legers naar het Zuiden (de Kaukasus) en het Oosten (Siberië) om land te veroveren. De bergvolkjes in het Noorden van de Kaukasus hadden echter geen goed oog op die vreemde overheersing en verzetten zich met hand en tand. Ivan kreeg geen greep op het onherbergzame gebied, waarop pas Peter de Grote (eind 18e eeuw) opnieuw een poging deed om het gebied te onderwerpen. Hij gebruikte hierbij, onder aanvoering van generaal Jermolov, extreem gewelddadige middelen. Alles was goed om die volkeren klein te krijgen, al moesten ze hen daarvoor allemaal afmaken en alles plunderen. Uiteindelijk verloren de bergvolkeren de strijd in 1859. Vanuit deze lange strijd ontstond ook een soort nationaliteitsgevoel bij de toenmalige bergvolkeren, waaruit de Tsjetsjenen (en Ingoesjen – zie verder meer) als een volk ontstond. Het verzet tegen de Russische overheersing bleef bestaan en flakkerde herhaalde malen op zonder een duurzame oplossing tot op de dag van vandaag.
Toen de laatste tsaar, Nikolaas II, vermoord was (Oktoberrevolutie van 1917) en er een nieuw regime aan de macht kwam onder de naam communisten, dat stond voor broederschap en vriendschap tussen alle volkeren en voor macht aan het gewone volk, dachten onder andere de Tsjetsjenen met rust gelaten te worden. Ingoesjen en Tsjetsjenen vormden samen één groep met een verwante taal en cultuur. Van 1918 tot 1924 maakten Ingoesetië en Tsjetsjenië deel uit van één republiek, de Bergrepubliek. Deze vorm van zelfbestuur tijdens het sovjetregime was echter geen lang leven beschoren. Later zouden beide volkeren nog enkele malen samen een sovjetrepubliek vormen tot in 1991. Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1991 door Doedajev, de eerste president van Tsjetsjenië, stapte Ingoesetië zonder bloedvergieten uit de Ingoesjo-Tsjetsjeense Sovjetrepubliek: het verkoos om binnen de Russische Federatie te blijven. Toen de eerste oorlog tussen Rusland en Tsjetsjenië uitbrak in 1994, was Ingoesetië dan ook een eerste, logische plek waarheen Tsjetsjenen konden vluchten.
Climax van de onderdrukking onder het sovjetregime was het bevel van Stalin om in 1944 de totale Tsjetsjeense en Ingoesetische bevolking (bijna 500.000 mensen) te laten deporteren in veewagens naar de droge steppen van Kazachstan en naar Siberië, en dit op verdenking van collaboratie met nazi-Duitsland. Een absurde veroordeling gezien het hoog aantal Tsjetsjenen dat vocht aan het Duitse front en de veralgemening naar een hele bevolking. Eenderde van de gedeporteerden kwam om tijdens het transport. Velen stierven ter plaatse door de barre omstandigheden. Ruim tien jaar later mochten de Tsjetsjenen terugkeren door de rehabilitatiepolitiek van Chroestsjov. De Tsjetsjenen vonden hun huizen bewoond door o.a. Russen. De periode van russificatie die daarop volgde was relatief rustig, al werd het Tsjetsjenen bijzonder moeilijk gemaakt om aan hogere studies deel te nemen of om carrière te maken. Bovendien werd het hen verboden om hun taal in het openbaar te spreken.
Tijdens de jaren van perestrojka en glasnost onder Michail Gorbatsjov begonnen steeds meer sovjetrepublieken (ook unierepublieken genoemd) en deelrepublieken van de Russische Sovjetrepubliek geluiden te laten horen van nationalistische aard. Zij kwamen op voor meer zelfbeschikkingsrecht en wilden af van het juk van het centralistische Moskou. Toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel kregen alle unierepublieken, dat waren er 15, onafhankelijkheid, waarbij de Russische sovjetrepubliek het opvolgrecht op de Sovjet-Unie kreeg. Ook enkele deelrepublieken van het nieuwe Rusland wilden onafhankelijkheid, waarbij de Tsjetsjeense republiek het verst ging door zich in 1991 ‘soeverein en onafhankelijk’ te verklaren. Dat gebeurde onder aanvoering van Dzjochar Doedajev, een ex-generaal van het sovjetleger. Dit onafhankelijkheidsstreven was toen niet uitzonderlijk. Het gebeurde in een geest van nationalisme en dekolonisering. Kersvers president Jeltsin heeft toen zelfs gezegd: “Neem zoveel vrijheid als je kan.”
In Tsjetsjenië was er echter geen eensgezindheid over de baten van onafhankelijkheid. Doedajev had dan ook af te rekenen met felle oppositie, wat leidde tot gewapende gevechten in de straten van de hoofdstad Grozny en tot harde repressie van de kant van Doedajev. Zijn figuur is erg controversieel en zorgt voor hevige emotionele discussies bij Tsjetsjenen. Zijn verkiezing tot president is omstreden, omdat deze verkiezing niet als eerlijk verlopen wordt bestempeld. Bovendien vinden bepaalde groepen binnen de Tsjetsjeense maatschappij dat Doedajev het land geen goed heeft gedaan door zo compromisloos de onafhankelijkheid uit te roepen. Hij wordt dan ook door sommigen beschouwd als de oorzaak van alle ellende die volgde. Dit onderwerp blijft in veel kringen echter een taboe. Aan de andere kant is er immers ook een groep mensen die Doedajev eren als een held, omdat hij opkwam voor het zelfbeschikkingsrecht van de Tsjetsjenen.
Tussen 1991 en 1994 werd Tsjetsjenië geplaagd door interne onlusten, waarbij er vanuit het federale machtscentrum Moskou nauwelijks interesse leek voor wat er daar gebeurde. Men liet de boel betijen tot duidelijk werd dat er een reëel gevaar bestond op afscheiding, met grote economische en geopolitieke gevolgen voor Moskou. Jeltsin besliste toen om korte te metten te maken met de onlusten en stuurde het reguliere Russische leger Grozny binnen. Dat werd een grote slachtpartij onder het uit vooral dienstplichtige soldaten bestaande leger. Het werd het begin van een lange, bloederige en gruwelijke strijd, die tot vandaag voortduurt.
2. Gruwel van de oorlog
Tijdens de 2 zogeheten Tsjetsjeense oorlogen (1994-96 en 1999 – ?) zijn er uitzonderlijk zware schendingen van oorlogsrecht en mensenrechten gebeurd. Aan beide zijden. De grootste slachtoffers waren de burgers, die tot op vandaag lijden onder terreur. Rusland stelt dat de tweede oorlog geëindigd is in 2000, maar dergelijke voorstelling van de feiten is niet correct. Tot 2004 voerde het Russische leger nog bombardementen uit en volgens Memorial vonden zelfs in 2007 nog sporadische bombardementen plaats in de bergen. Daarnaast bleven ook de etnische zuiveringen (in het Russisch “zatsjistka” genoemd), willekeurige arrestaties en executies plaatsvinden. Burgers verdwenen zonder spoor, zowel bij hen thuis meegenomen als opgepakt aan één van de vele wegcontroles (“blokpost” genoemd). Soms wordt het lijk later aan de kant van de weg teruggevonden, soms kan familie het lijk nog afkopen van de Russische troepen om het te kunnen begraven.
Sinds 11 september 2001 noemt Rusland het conflict in Tsjetsjenië een “strijd tegen het internationale terrorisme”. Deze strategische zet had als effect dat Westerse regeringen en organisaties zich distantieerden van dit ‘terrorisme’ en dus ook van de Tsjetsjeense strijd. De gijzelingsactie in Beslan, opgeëist door Sjamil Basajev, heeft nog veel meer internationale afkeuring veroorzaakt. De actie van Basajev werd nochtans ook niet goedgekeurd door Tsjetsjeense burgers en vluchtelingen in de diaspora, maar het stereotiep van een “Tsjetsjeen = terrorist” werd door de gijzeling van de schoolkinderen bijna onuitwisbaar.
Journalisten werden in de tweede oorlog niet meer toegelaten tot Tsjetsjenië – in tegenstelling tot de eerste – waardoor de berichtgeving erg eenzijdig is en vooral van Russische zijde afkomstig. Dit verhinderde om een even grote solidariteit los te weken als tijdens de eerste oorlog: toen was een grote meerderheid van de Russische maatschappij en van het Westen gegrepen door de gruwel van de misdaden van de Russische troepen, waardoor er een stevig verzet ontstond tegen de oorlog. Door de grenzen voor journalisten, maar ook voor hulpverleners, af te sluiten kwam er via de Russische media enkel gekleurde berichtgeving. Enkele journalisten slaagden er wel in om af en toe naar Tsjetsjenië te reizen (zoals Anna Politkovskaja en Andrej Babitsky) maar er was geen sprake van een permanente media-aandacht zoals tijdens de 1e oorlog en ook niet zoals voor bijv. Irak of Palestina. In de film ‘Coca de duif’ (Bergkraut, 2005) zegt Anna Politkovskaja dat collega-journalisten geen belangstelling hebben voor materiaal over de oorlog, zelfs niet als het de stem vertegenwoordigt van Russische zijde zoals in de film “Soldaat Volodja filmt zijn oorlog”. Deze film gaat over hoe een Russische soldaat de Tsjetsjeense oorlog heeft meegemaakt en beleefde. Zo blijft niet alleen een groot stuk van het oorlogsgebeuren onbelicht, maar ook blijft ook een grote groep mensen met hun verhaal zitten en worden oorlogstrauma’s aan Russische zijde taboe. Ook geen enkele Westerse nieuwsdienst heeft geïnvesteerd om een permanente verslaggever ter plaatse te hebben.
3. Politiek proces als rookgordijn
Rusland werkt sinds 2002 aan een zogenoemde politieke oplossing van het conflict. Dit proces was een antwoord op de vraag van de internationale gemeenschap, die – als het Tsjetsjenië al ter sprake bracht – hamerde op een politieke oplossing en geen militaire. De eerlijkheid en waarde van dit door het Kremlin gestuurde proces worden zwaar gecontesteerd, zowel uit Russische als Tsjetsjeense hoek. Ondertussen is het resultaat een “fait accompli” dat de internationale gemeenschap eerst heeft afgekeurd, maar in de feiten toch accepteert.
Voorlopig hoogtepunt van dit politiek proces is de benoeming van Ramzan Kadyrov als president van Tsjetsjenië. Hij is de zoon van Achmed Kadyrov die vermoord werd op 9 mei 2004. Russisch president Poetin benoemde Ramzan op 15 februari 2007 toen hij 30 jaar was geworden (de minimumleeftijd volgens de Tsjetsjeense grondwet). Het Kremlin koos dus voor iemand van de Kadyrov-clan. Ramzan heeft geen diploma, bouwde een eigen militie op toen zijn vader nog leefde en is berucht voor brutaal geweld op tegenstanders.
De Raad van Europa noemde de verschillende fasen van het zogenoemde politiek proces (het referendum en de verkiezingen) tussen 2003 en 2007 ondemocratisch, omdat de bevolking gedomineerd werd door angst en terreur. De OVSE durfde wegens onveiligheid geen waarnemers naar de verkiezingen te sturen. Tijdens de laatste parlementsverkiezingen van 2 december 2007 behaalde Verenigd Rusland, de partij van president Poetin, een monsterscore van 99% in Tsjetsjenië! Zouden werkelijk zoveel Tsjetsjenen vertrouwen hebben in de man die hun land en volk heeft vernietigd?
Eenzijdige politieke ingrepen vormen geen bijdrage tot een duurzame oplossing van het conflict. De Tsjetsjeense verzetspartij is volledig aan de kant geschoven. Vooral de moord op Aslan Maschadov, de rechtmatig verkozen en internationaal erkende president van Tsjetsjenië (17 januari 1997 – 8 maart 2005), heeft de Tsjetsjeense gematigde separatisten een zware slag toegediend. Toch heeft de internationale gemeenschap de nieuwe politieke situatie geaccepteerd.
De radicale vleugel van het verzet geleid door Sjamil Basajev zaaide terreur en zorgde voor het etiket “terrorist” op elke Tsjetsjeen, maar werd veel minder hard bestreden dan de gematigde partij rond Maschadov. Uiteindelijk is Basajev gedood bij een ongeluk en niet bij een doelgerichte actie (10 juli 2006).
De opvolging van Maschadov had geen hoog aanzien, niet bij de Tsjetsjeense bevolking en al helemaal niet in het buitenland. Abdul-Halim Sajdulajev koos al een radicalere richting dan Maschadov en na zijn dood (17 juni 2006) zette opvolger Dokku Umarov een erg islamitische koers in. De islamitische propaganda nam eind 2007 zo’n proporties aan dat het parlement in ballingschap (verkozen in 1997) Umarov met een meerderheid van stemmen als president heeft afgezet en Achmed Zakajev heeft aangeduid om een nieuwe regering te vormen. Dit gebeurde in oktober en november 2007. De directe aanleiding was het feit dat Umarov de stichting van een Emiraat in de hele Noord-Kaukasus uitriep met zichzelf als emir aan het hoofd. Volgens veel Tsjetsjenen heeft dit niets meer met hun eigen onafhankelijkheidsstrijd te maken. De internationale gemeenschap weet niet hoe met deze nieuwe situatie om te gaan, omdat de facto niemand nog het Tsjetsjeense volk vertegenwoordigt.
President Ramzan Kadyrov en zijn regering – meestal aangeduid als de “pro-Russische regering” – spreken van een naoorlogse context en zelfs van vrede, maar gevechten behoren nog niet tot het verleden. Amnesty International schrijft in 2007: “Door beide zijden van het conflict worden nog altijd (kleinere) militaire operaties uitgevoerd, nog altijd zijn er schendingen van mensenrechten, verdwijningen, ontvoeringen, intimidaties …” In 2007 kondigde Kadyrov een amnestie af voor Tsjetsjeense strijders die zich kwamen overgeven. Veel van deze ex-verzetsstrijders werken nu bij de politie of bij het leger van Kadyrov. Niemand is zeker van hun loyaliteit, wat de angst doet toenemen.
De Russische en Tsjetsjeense overheid wijzen op de wederopbouw van Tsjetsjenië. Deze gebeurt voornamelijk in de hoofdstad Grozny en in Gudermes waar Kadyrov woont. Vele gebouwen worden alleen aan de buitenkant hersteld. Burgers krijgen maar een klein percentage in handen van de oorlogsschade die het Russisch parlement heeft beloofd. Tijdelijke opvanghuizen worden gesloten zonder dat er voldoende vervangende woningen klaar zijn. In plaats van voorrang te geven aan woonhuizen, ziekenhuizen en scholen, wordt massaal geld gestoken in pompeuze gebouwen zoals de grootste moskee van de Kaukasus of het geplande Aquapark.
Evenmin als in de rest van de Russische Federatie kan in Tsjetsjenië gesproken worden van een functionerend gerechtelijke apparaat. Eén van de pijnpunten is het duaal systeem voor gerechtelijk onderzoek: misdaden gepleegd door militairen kunnen enkel onderzocht worden door militaire procureurs; misdaden van burgers of personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (andere dan de binnenlandse troepen) worden onderzocht door civiele procureurs. Als een civiel procureur een dossier doorstuurt naar een militaire procureur, kan die het dossier weigeren zonder opgave van reden. Zo gaan militairen en milities dus vrijuit. Civiele rechtbanken zijn bovendien weinig onafhankelijk. Alleen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg geeft een objectief beeld van de Russische verantwoordelijkheid in de mensenrechtenschendingen. Tot nu toe is Rusland al in 15 zaken van Tsjetsjeense burgers veroordeeld. Meer dan 100 andere klachten zijn ontvankelijk verklaard en wachten op een uitspraak. Rusland betaalt de boetes, maar werkt niet aan verbetering van de rechtszekerheid ten gronde. Integendeel, aanklagers en hun familieleden worden bedreigd of effectief vervolgd. Zonder gerechtigheid kan echter nooit vrede worden opgebouwd.
4. Vraagstuk van de vluchtelingen en ontheemden (internally displaced persons)
Tijdens de eerste Tsjetsjeense oorlog vluchtten vele Tsjetsjenen naar de buurrepublieken Ingoesetië en Dagestan, omdat zij hoopten dat het conflict snel afgelopen zou zijn. Bij de aanvang van de tweede oorlog kozen veel Tsjetsjenen voor een verdere bestemming, afhankelijk van de mogelijkheden. Hierdoor zien we pas vanaf 1999 een stroom vluchtelingen arriveren in Europa, een stroom die tot op vandaag voortduurt door de aanhoudende terreur in de Tsjetsjeense republiek.
Ongelijke behandeling en erkenning binnen de EU
Uit de Handleiding van ECRE (European Council for Refugees and Exiles) van 2007 blijkt dat sinds 2003 het aantal asielzoekers uit de Russische Federatie (waarvan het grootste deel (tot 90%) Tsjetsjenen zijn) een zeer groot aandeel heeft in het totaal aantal asielzoekers in de Europese Unie en andere geïndustrialiseerde landen. Niet elke Tsjetsjeen krijgt echter bescherming in die Europese Unie. Het aantal erkenningen verschilt sterk van land tot land. Zo heeft Slovakije een erkenninggraad van bijna 0%, terwijl Oostenrijk aan het andere uiterste staat met meer dan 90% erkenningen. Voor België bestaan geen exacte cijfers voor Tsjetsjenen, maar de schatting ligt rond de 70% erkenningen. Deze discrepantie bepaalt het lot van de vluchteling. Wegvluchten voor oorlog en vernietiging biedt dus niet voor alle slachtoffers een oplossing.
Caritas heeft een vergelijkend onderzoek gedaan naar erkenningen en opvangkwaliteit in Polen en België. Polen is immers een land dat sinds haar toetreding tot de EU op 1 mei 2004 moet instaan voor de asielaanvraag van alle vluchtelingen die aan haar grenzen verschijnen. Vluchtelingen zijn verplicht om bij de eerste grensovergang van de EU hun asielaanvraag in te dienen. Zij kunnen dus niet kiezen. Polen is dan verplicht om deze asielaanvraag te onderzoeken. Uit Vluchtschrift van januari/maart 2006 (Caritas) halen we volgende gegevens. In 2004 stond Rusland op 1 in de lijst van de in België meest erkende nationaliteiten, nl. 33% van alle erkenningen. In 2005 had zelfs meer dan 40% van alle erkenningen betrekking op mensen uit Rusland. In Polen was in 2004 92,10% van de asielaanvragen afkomstig van mensen uit de Russische Federatie. Minder dan 10% van de Tsjetsjenen in Polen werd echter erkend als vluchteling.
Eveneens zeer verschillend is de manier van opvang van de asielzoekers in Polen en in België. Vluchtelingen klagen over armoedige huisvesting, slechte voeding, beperkte onderwijskansen voor de kinderen, ondermaatse medische verzorging en een algemene negatieve houding ten opzichte van de vluchtelingen. Verder krijgen ze erg weinig financiële middelen die hun tijdens hun procedure, waardoor basisbehoeften niet steeds kunnen worden beantwoord. Eenmaal erkend worden vluchtelingen aan hun lot overgelaten in een land met enorme werkeloosheid en krapte op de woningmarkt. Veel erkende asielzoekers leven dan ook in erbarmelijke omstandigheden, sommigen zelfs op straat.
Uitgeprocedeerde asielzoekers
Wat gebeurt er met uitgeprocedeerde asielzoekers, die geen mogelijkheid hebben op veilige terugkeer? Een erg prangende vraag voor oorlogsvluchtelingen die binnen de EU gevangen zitten, omdat eenmaal een lidstaat een beslissing genomen heeft, een andere lidstaat geen nieuwe procedure zal openen. ECRE vraagt de lidstaten dan ook om de Conventie van Genève van 1951 zo strikt mogelijk toe te passen wat Tsjetsjeense vluchtelingen betreft. Tsjetsjenen die geen asiel krijgen, moeten op zijn minst een andere vorm van bescherming krijgen, wat meestal “subsidiaire bescherming” wordt genoemd. Als ook dat niet kan gegeven worden, dringt ECRE er op aan om aan Tsjetsjeense asielzoekers een status te geven die hen op een wettelijke manier toelaat om in het toevluchtland te wonen.
Dit blijkt niet eenvoudig en uitgeprocedeerde asielzoekers zijn het slachtoffer van een juridisch kluwen. In een omzendbrief van Minister Dewael ontzegt hij afgewezen asielzoekers die niet-repatrieerbaar zijn (in casu vaak Tsjetsjenen die door de Russische overheid de toegang tot het land worden geweigerd) het recht op sociale bijstand. Een vreemde situatie: België weigert enerzijds de asielaanvraag, maar moet anderzijds toegeven dat de persoon ook niet kan worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. Zulke mensen kunnen dus noch terugkeren, noch legaal in België verblijven.
Toevluchtlanden onderzoeken of er een alternatieve vestiging en interne protectie mogelijk is in het thuisland van de asielzoeker. Voor de Russische Federatie wordt dus nagegaan of er andere regio’s zijn waar Tsjetsjenen veilig kunnen wonen. In Rusland wonen inderdaad veel Tsjetsjenen (door de deportatie van 1944 en het huisvestingsbeleid tijdens de Sovjet-Unie), maar er bestaan voldoende rapporten van mensenrechtenorganisaties om aan te tonen dat zij slachtoffer zijn van discriminatie en intimidatie, ongeacht waar zij wonen in de federatie. Russische media verspreiden namelijk eenzijdige informatie over de oorlog in Tsjetsjenië en hebben daarmee het imago van Tsjetsjenen als ‘terroristen’ verspreid. Hierdoor heerst er een algemene xenofobie tegen vreemdelingen uit de Kaukasus. Tsjetsjenen worden als groep vereenzelvigd met terrorisme, criminaliteit en islamfundamentalisme. Zij vinden erg moeilijk (degelijk) werk, een woning of zelfs een school voor hun kinderen. Ook worden zij vaak door de politie aangehouden op straat ter identificatie van hun identiteit, wat meestal eindigt met het betalen van smeergeld of, erger, met een nacht in de cel waarbij fysiek en psychologisch geweld niet wordt geschuwd. Terugsturen van Tsjetsjenen voor alternatieve vestiging in Rusland druist daarom in tegen internationale conventies zoals de Conventie tegen Foltering, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Conventie voor de Bescherming van Burgers in Oorlogstijd.
Dublin II Conventie
Hoger hebben we al gemeld dat lidstaten van de EU gebonden zijn aan de Dublin II Conventie die o.a. stelt dat het land waar een vluchteling aan de grens komt en die de bedoeling heeft om politiek asiel aan te vragen, dat daar ter plaatse moet doen en niet vrij kan doorreizen naar een ander EU land om daar een aanvraag in te dienen. Dit betekent de facto dat voor Tsjetsjeense vluchtelingen voornamelijk Polen, Hongarije, Slovakije en Tsjechië voor de asielaanvraag instaan. Bij hun toetreding in mei 2004 waren de opvangmogelijkheden in deze landen echter nog ver van het niveau van landen als België. Desondanks moesten deze nieuwe lidstaten deze zware verantwoordelijkheid op zich nemen. In ijltempo werden nieuwe asielcentra gebouwd met steun van de andere EU landen, maar een dak boven het hoofd is uiteraard niet voldoende om oorlogsvluchtelingen op een adequate manier op te vangen. Zoals hoger vermeld is de opvang erg gebrekkig, zeker de medische en psychosociale zorg. Dit maakt dat al zo kwetsbare vluchtelingen besluiten om niet in deze landen te blijven en hun heil te zoeken in andere lidstaten. Dit wordt als illegaal beschouwd en de andere lidstaten sturen al deze vluchtelingen terug, ongeacht hun verhaal of klachten, ongeacht de erkenninggraad in dat land of de repatriëringpolitiek.
In Vluchtschrift januari/maart 2006 van Caritas lezen we dat net als andere West-Europese overheden de Belgische Dienst Vreemdelingenzaken zich beroept op de Conventie van Dublin om zoveel mogelijk Tsjetsjenen terug te sturen naar het land waar ze de EU zijn binnengekomen, in casu meestal Polen. Ondanks de slechte kwaliteit van het asielonderzoek in Polen en ondanks de psychische en andere gevolgen voor de betrokkenen die vanuit andere EU landen worden terug gestuurd naar Polen. Nochtans heeft elke lidstaat de eigen soevereine beslissingsmacht om een asielaanvraag die bijv. in Polen werd ingediend over te nemen. Dit kan gebeuren op basis van familiebanden (dit geldt enkel voor ouders en minderjarige kinderen) of medische gronden. België stuurt echter zelfs zwaar zieke of terminale patiënten terug naar Polen, waar zij – zoals gekend – geen medische verzorging krijgen of veel te weinig. Dit heeft in één gekend geval geleid tot de dood (zaak Isa Abubakarov, opgenomen door Amnesty International). Maar hoeveel gevallen blijven niet ongekend? Vaak komen teruggestuurde asielzoekers in de gevangenis terecht voor het illegaal oversteken van de Pools-Duitse grens. Trauma op trauma!
ECRE dringt er dan ook bij EU lidstaten op aan om geen Tsjetsjeense vluchtelingen terug te sturen onder de Dublin II Conventie tenzij zij echt zeker zijn van een eerlijke en efficiënte asielprocedure. Bovendien moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat sommige lidstaten het principe van “non-refoulement” of niet-terugsturing naar het thuisland niet toepassen, met alle risico’s voor de vluchteling vandien. Dit zou een inbreuk zijn op artikel 33 (2) van de Conventie van Geneve, artikel 3 van de Europese Conventie van mensenrechten en fundamentele vrijheden en de Conventie tegen Foltering.
Los van deze problematiek zijn er ook de landen die grenzen aan Tsjetsjenië of Rusland die vluchtelingen opvangen, maar hiervoor niet de middelen en capaciteit hebben. UNHCR kantoren ter plaatse vragen dan ook herhaaldelijk aan andere landen zoals de lidstaten van de EU om “resettlement” van Tsjetsjeense vluchtelingen te aanvaarden. Hiertegen bestaat echter een grote terughoudendheid. Deze vluchtelingen worden dan ook aan hun lot overgelaten. Het gaat om landen als Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Kazachstan, Moldavië en Oekraïne. Zij kunnen geen langetermijn oplossing bieden en geven ook geen garanties op non-refoulement.
Vrijwillige terugkeer
Elk land biedt de optie aan uitgeprocedeerde asielzoekers om vrijwillige terug te keren naar hun thuisland mits een kleine financiële ondersteuning en psychologische en praktische voorbereiding. Ook België heeft zo’n programma met de Russische Federatie lopen en daar zijn ook al enkele Tsjetsjenen ingestapt. Hier wordt echter met de grootste omzichtigheid omgesprongen met de gevolgen voor de veiligheid van de betrokken persoon. Plaatselijke organisaties worden hierbij betrokken om de terugkeer zo vlekkeloos mogelijk te laten verlopen. De Russische overheid moet echter akkoord gaan met deze terugkeer en aan de betrokkene een reisdocument geven (laissez-passer genaamd). Vaak moeten Tsjetsjeense vluchtelingen heel lang wachten op dit document: moedwillig worden zij dus in onzekerheid gehouden door precies die overheid die hen zoveel ellende bezorgde.
Los daarvan heeft president Ramzan Kadyrov Tsjetsjenen opgeroepen om terug te keren naar Tsjetsjenië, omdat de situatie daar volgens hem veilig is. Veel van de vluchtelingen die sinds 2004 naar hier komen zijn echter op de vlucht voor zijn terreur.
(Uitpers, nr 97, 9de jg., april 2008)
Annemarie Gielen, 27 maart 2008
Pax Christi Vlaanderen
www.paxchristi.be
Enkele belangrijke rapporten:
- Counterterrorism Operation by the Russian Federation in the Northern Caucasus throughout 1999-2006, brief overview by the Human Rights Center “Memorial” and “Demos”, submitted to the Eminent Jurists Panel in January 2007 in connection with high level public hearings on terrorism, counterterrorism and human rights in Russia, January 2007 ( www.memo.ru/eng/)
- In a Climate of Fear. Political Process and Parliamentary Elections in Chechnya, International Helsinki Federation for Human Rights (IHF), International Federation for Human Rights (FIDH), Norwegian Helsinki Committee, Centre « Demos », Human Rights Centre « Memorial », January 2006
- Amnestied People as Targets for Persecution in Chechnya, Helsinki Federation on Human Rights (IHF), 16 May 2007, www.ihf-hr.org
- Guidelines on the treatment of Chechen Internally displaced persons (IDPs), asylum seekers & refugees in Europe, ECRE, Revised March 2007