Voor het mediawatch-ezine DIOGENE(S) van vzw Mediadoc volgden we vanaf augustus 2002 tot juli 2003 de berichtgeving over de ontwikkelingen omtrent Irak alsook over de vredesbeweging. Een volledige verwerking van al het Irak-mediawatch-werk sinds zomer 2002 – in totaal al een 80-tal artikels (inbegrepen lijvige dossiers) – is binnen de ruimte van dit artikel onbegonnen werk.
Daarom er op wijzen dat in juli twee publicaties over de oorlog tegen Irak en de media, zullen verschijnen. Vooreerst is er de ‘reader’ (ca. 100 p.) die wordt uitgegeven door vzw Vrede en vzw Mediadoc met daarin een dozijn artikels van diverse auteurs. Aanvullend daarbij publiceert Mediadoc de integrale (geactualiseeerde) verzameling mediawatches (ca. 200 p., waarin bv. ook aandacht voor Internet en de Arabische omroepen), met daaraan toegevoegd uitgebreide ‘mediatieke’ en poltieke conclusies.
Hier volgen nu alvast – in avant-première – een aantal van de belangrijkste conclusies inzake de mediaberichtgeving over één jaar strijd rond Irak.
1) Het eerste oorlogsslachtoffer
Golfoorlog I en “de oorlog tegen de werkelijkheid”
De Amerikaanse senator Hiram Johnson sprak in 1917 deze historische woorden: “In tijden van oorlog is de waarheid het eerste slachtoffer.” Jammer genoeg gaat zijn gezegde nog altijd op. Begin 1996 bleek bv. in een Channel 4-reportage dat ons van de Golfoorlog uit 1991 veel verzwegen werd. Zo mochten we niet weten dat de beruchte olievlek in de Golf, niet enkel door Saddam was veroorzaakt, maar voor een groot deel door ‘geallieerde’ bombardementen. De ‘geallieerden’ gebruikten bovendien een wapen dat ze lange tijd voor de buitenwereld verborgen hielden: granaten met verarmd uranium. Die boren zich door gepantserd staal als een mes door boter, maar ze besmetten het slagveld wel voor lange tijd radioactief …
De vuile oorlogsvoering-methoden werden door de Amerikaanse regering en haar bondgenoten bijna geheel uit de berichtgeving gehouden. Gedurende Golfoorlog I én bij latere strafexpedities tegen Irak plus de oorlog om Kosovo kregen we vooral beelden van precisiebombardementen en persconferenties van triomferende militairen. De Amerikaanse overheid hield “via de elektronische media de dood op afstand”. Ze wist “een onnatuurlijke realiteit te schuiven tussen het electoraat en de verkoolde lichamen” schreef John Perry Barlow. En verkoolde lichamen waren er. In de “moeder der schone oorlogen” stierven duizenden Irakezen. En er blijven slachtoffers vallen. Naar verluidt zo’n 75.000 Amerikaanse en Britse soldaten werden na de eerste Golfoorlog ziek. In Irak stierven en sterven opvallend veel mensen aan kanker.
De Franse postmodernistische denker Jean Baudrillard kwam door één en ander tot de conclusie dat “de Golfoorlog niet heeft plaatsgevonden”, want we hebben hem niet gezien en enkel dat wat op televisie vertoond wordt, is reëel. Halverwege Golfoorlog II schreef Marc Lits in La Libre Belgique (28/03/03): “La guerre du Golfe n’aura pas lieu (bis)”.
Niet enkel de waarheid is slachtoffer van de oorlog, bedacht Mark Holthof. “Wie goed kijkt, merkt dat er nog een ander slachtoffer is: de werkelijkheid.”. Dat danken we aan de media, die (ook zonder oorlogen overigens) de realiteit “doen verdwijnen”: de mediaconsument kan de werkelijkheid niet meer zien onafhankelijk van de impressies van de werkelijkheid die hem dagelijks door de media gepresenteerd worden. Volgens Holthof en Baudrillard “blijven enkel de mediavoorstellingen over, de realiteit erachter is verdwenen.” Een wel erg radicale, postmodernistische conclusie.
2) Een huzarenprestatie van de Amerikaanse media
Vlak voor de aanslagen van 11 september 2001 was de via massa’s dollars van bevriende industriëlen aan de macht geraakte Bush Junior één van de zwakste Amerikaanse presidenten ooit. Overal werd met de man en zijn berucht geworden versprekingen en onwetendheden gespot. ‘Dankzij’ de aanslagen en de daaropvolgende mobilisatie voor de strijd tegen het terrorisme kon Bush uitgroeien tot een leidersfiguur. De Amerikaanse media presteren het daarbij – zoals Jan Blommaert met een analyse van optredens van Bush aantoonde – om hun weinig communicatieve en onsamenhangend denkende president, via veel korte fragmenten dagelijks op televisie als een leider naar voor te schuiven. De media maken van hem de president die hij niet is maar die het systeem nodig heeft.
In handen als ze zijn van grote industriële groepen (met belangen in o.a. de olie- en wapenindustrie) ventileren de Amerikaanse media vooral het standpunt van de Amerikaanse economische elite. Omdat die elite nu ook weer niet helemaal achter de oorlogsplannen van Bush & Co stond, konden critici van de aanpak van Bush wel beperkt aan bod komen, maar over het algemeen schaarden de media zich achter de president en stelden ze diens oorlogsplannen niet fundamenteel ter discussie. De vraag of het verzwakte en deels ontwapende Irak wel een bedreiging kon vormen voor de VS werd niet ernstig gesteld maar de Amerikanen werden met die bedreiging wel angst aangejaagd. De Amerikaanse systeemcriticus Noam Chomsky gewaagde van “a highly effective propaganda assault that drove the American population far off the spectrum of world opinion, a remarkable achievement”.
Tot welke sublieme hoogten van werkelijkheidsvertekening de Amerikaanse propaganda kan opstijgen, bleek in de mythevorming rond de blonde, tengere soldate Jessica Lynch die met veel geweld werd “bevrijd” uit het Iraakse ziekenhuis dat haar na een auto-ongeluk het leven redde.
Als er in de Amerikaanse media toch vragen gesteld werden, waren dat vooral praktische vragen in de zin van: wat gaat ons dit kosten, zal het wel lukken? Zodra de oorlog begonnen was, stond – net als bij de BBC in Groot-Brittannië – het merendeel van de media achter ‘onze jongens’. Wie nog kritiek wou uiten, mocht – zoals de meidengroep ‘The Dixie Chicks’ – snel merken dat die niet geapprecieerd werd. En dus hielden onder andere in de muziek- en filmsector heel wat mensen hun mond. Een enkeling, zoals stripauteur Art Spiegelman, stapte met enige ophef op bij het medium dat hem tot een pro-Bush-houding wou bewegen (‘The New Yorker’ in zijn geval). “De enige kritische publicatie bij ons is ‘The Nation” stelde Spiegelman, “maar dat blad heeft een oplage van slechts 50.000 exemplaren, wat naar Amerikaanse normen niets voorstelt.”
3) Belgische media te anti-Amerikaans?
In tegenstelling tot wat sommige commentatoren ter rechterzjide ons willen doen geloven, waren de Belgische media zeker niet geheel en al op de hand van de vredesbeweging. Natuurlijk, de kranten konden niet zomaar ingaan tegen de anti-oorlogshouding van de Belgische bevolking en een deel van de journalisten was ook wel echt tegen de oorlog. Maar wie de pers en de omroep-journaals van 2002-2003 inzake Irak-berichtgeving overloopt, kan niet anders dan concluderen dan dat de media zeker niet voorop liepen in de anti-oorlogs-beweging maar eerder in de recuperatie ervan, in het afleiden naar regeringsondersteunende standpunten en in het verhullen van de hypocriete houding van de regeringspartijen die wel mee voor vrede betoogden maar die tegelijkertijd via de wapentransporten langs de haven van Antwerpen de Amerikaanse militaire opbouw in de Golf mogelijk hielpen maken.
‘Brussel’ keek lange tijd met de bril van ‘Washington’
Over het algemeen bleef de houding van de Belgische media lange tijd “Amerikaans gezind” of correcter, “Amerikaanse regering gezind”, want lang niet alle Amerikanen waren het eens met de oorlogszuchtige politiek van Bush.
De media hadden zoals gewoonlijk weer veel aandacht voor alles wat uit Washington en New York kwam. De Amerikaanse show rond de ‘massavernietigingswapens’ werd gewillig en zonder veel kritische noten mee opgevoerd. De ‘berichtgeving’ ging bijna alleen over de dreiging die er van het Irak van Saddam Hoessein zou uitgaan. Het waren heel vaak Amerikaanse (en Britse) ‘officials’ die we over de oorlogsdreiging te horen kregen. Zij hadden het over de “bedreiging door Irak”, niet over de eigenlijke inzet, de olie. Van Iraakse zijde kregen we zelden iemand te horen. Wat bleef er van de journalistieke plicht tot woord en wederwoord? Of ging men er van uit dat wat de Irakezen te vertellen hadden, slechts de leugens van een dictatoriaal regime konden zijn?
Yves Desmet van De Morgen noemde de VS zowaar die ‘sympathieke grootmacht’. En uiteraard dacht niemand van de commerciële of staatsmedia er aan om over de ‘Bush-administratie’ te spreken zoals men over het Saddam-regime sprak. Het Bush-regime dus …
Ook Verhofstadt waarschuwde voor Saddams massavernietigingswapens
Onze mediabril mag dan al mee door de VS gefabriceerd worden, de ogen waarmee Europese journalisten kijken, zijn die van Europeanen die een stuk dichter dan de Amerikanen bij het Iraakse slagveld wonen. Europeanen die meer dan de Amerikanen een historisch besef hebben van wat oorlog kan aanrichten. Europeanen met ook andere economische belangen.
Dus werden de discussies in Washington over al dan niet Irak aanvallen, toch wel met argusogen gevolgd. Dus werden de pro’s en contra’s voor een oorlog afgewogen. “Saddam, Vaut-il une guerre? Le ‘pour’ et le ‘contre'” titelde het weekblad ‘Le Vif/L’Express’ op 4 oktober, onder een coverfoto van een streng kijkende Saddam. Zusterblad Knack pakte het in zijn ‘pro & contra’-rubriek op 9 oktober op een soortgelijke manier aan, door onder de titel ‘Irak aanvallen’ een Ja- (Tony Blair) en een Neen-opinie (Anne Van Lancker) te brengen. Een nog hardere aanpak volgde in ‘Le Soir Junior’ dat op 15/10 twee pagina’s bracht met als grote titel: “Les raisons d’attaquer l’Irak” … In de tekst werden echter vraagtekens geplaatst bij de noodzaak van een aanval: men heeft het over Saddams massavernietigingswapens maar men verzwijgt dat de dictator nog “slechts weinig vliegtuigen en kanonnen heeft om zulke wapens in te zetten. Amerikanen en Britten beschikken over veel meer zulk materiaal en kunnen dat van Irak makkelijk vernietigen” …
Toch waarschuwde bv. ook premier Verhofstadt begin oktober 2002 ervoor dat “de Iraakse dictator over massavernietigingswapens beschikt”. En als Saddam die wapens nu toch nog niet had … Wel “de meeste geheime diensten én de wapeninspecteurs van de VN zijn het erover eens dat Irak de knowhow en de mensen heeft om ABC-wapens (atomaire, biologische en chemische wapens) te maken”, stelde Knack op 2/10. Dat men op basis van zo’n redenering zowat alle landen ter wereld moet inspecteren – te beginnen met bv. de agressieve atoommacht Israël én dé massa-fabrikant, de VS – werd er bijna nooit bij gezegd. Behalve dan op de Duitse ARD, die ten tijde van de Duitse verkiezingen het aandurfde om in een beeldmontage Duitsland met al zijn wapentuig, als een gevaarlijk, te inspecteren land, voor te stellen.
In eigen land kon Guy Verhofstadt – wiens regering verkiezingen voor de boeg had – op 25 januari 2003 in Le Soir een nieuwe peiling vinden die er niet de minste twijfel over liet bestaan. Met of zonder het groen licht van de VN voor een aanval op Irak: 2 van de 3 Belgen zegden NEEN tegen een oorlog. De Belgen vervoegden zich zo bij de meerderheid van de Europeanen, schreef Philippe Berkenbaum in Le Soir.
Die idealistische Amerikanen toch …
Onder andere bij Mia Doornaert (De Standaard) merkten we een soort van “anti-anti-amerikanisme”. Dat dook overigens wel vaker op. Le Soir had het op 31/01 over hoe de Franse rechtse denker Alain Minc tegen de “nevrosés de l’antiaméricanisme” te keer ging. In De Morgen van 1/2 was het Filip Rogier die zich afzette tegen het “alles doordesemende anti-Amerikanisme”. Het onderscheid tussen anti-Bush zijn en anti-Amerikaans zijn, het werd vaak over het hoofd gezien.
Ook Eddy Daniëls, de ex-hoofdredacteur van iMediair (een uitgave van de VUM-groep) die nu een tweewekelijkse ‘reflectiebrief’ uitgeeft (“Perceptie & Realiteit”), zat op deze lijn. In een edito in P&R schreef Daniëls: “Ik denk dat het Amerikaanse optreden het Iraakse volk ademruimte zal verschaffen en dat de VS op dit ogenblik – ondanks al hun fouten – consequent het ideaal verdedigen van de open samenleving.” Daniëls schreef ook: “Vandaag ben je eenzaam als je zelfs maar durft suggereren dat je de aanpak van Bush wel ziet zitten.” En hij eindigde: “Met dit oordeel sta ik, zo vrees ik, weer tamelijk alleen. Ik leer het ook nooit af.” Had Daniëls wat meer naar de Vlaamse tv-journaals gekeken of wat meer kranten gelezen, hij had zich veel minder eenzaam gevoeld.
Bush en Perle op de Vlaamse opiniepagiana’s
In de kranten klonken de stemmen pro-Bush-Amerika luid door. Dat uitte zich onder andere in de publicatie op 19 maart in enkele kranten van de oorlogsspeech van George Bush. De Morgen plaatste die speech, getiteld “De dag van uw bevrijding is nabij” zowaar op zijn “Opiniepagina” en dat zonder enige kritische opmerking erbij. Wel werd onderaan de pagina ook een (veel kortere) tekst afgedrukt van Robin Cook. Cook trad af als Brits minister omdat hij het met Blairs oorlogshouding niet eens was.
Behalve Bush kregen ook andere sabelslepers ruim het woord in de Belgische pers.
Een vaste waarde sedert jaren in de Vlaamse pers is de rechtse Amerikaanse journalist Robert Kaplan. In Humo van 25 juni 2003 werd hij andermaal uitgebreid geïnterviewd. Titel van het stuk: “De kritiek op Amerika is onterecht.”
De Standaard van 29 maart bracht onder de titel “Verleiding om snel te vertrekken is groot” een merkwaardig instemmend interview van “onze correspondent in de VS”, Frank Kools, met Gary Schmitt, voorzitter van de invloedrijke denktank “Project for the New American Century” (de beruchte PNAC). De bekendste figuur van dat PNAC, “superhavik” Richard Perle, zagen we ook herhaaldelijk in de (Vlaamse) kranten opduiken. Zou de invloed van Perle in de Amerikaanse pers, daar voor iets tussen zitten? Zo had De Standaard op 17 mei een groot interview met Perle, waarin die ongegeneerd zijn gal mocht spuwen. Onderzoeksjournalist Seymour Hersh die hem bekritiseerde, noemde hij “een terrorist in spe”. Later kreeg Perle ook een opiniepagina in De Morgen.
Zelfs in Frankrijk kon De Standaard – of beter gezegd NRC Handelsblad want het betrof een overname – een ‘superhavik’ opsporen: Alain Finkielkraut. Boven het interview met de man dat ging over “Frankrijk, anti-amerikanisme, integratie en Irak” stond getiteld: “Geef oorlog een kans.” Finkielkraut had het over de criticasters van de VS die “zelfs als die hypermacht de democratie wil bevorderen, haar een ernstige bedreiging” blijven noemen. Met de pacifisten loopt Finkielkraut niet hoog op: de ene is blind en de andere oorlogszuchtig (tegen Bush en Sharon). Van de ‘haviken’ in de VS vind hij dan weer dat die ten onrechte als conservatieven bestempeld worden. “Het zijn revolutionairen, van rechts, maar niettemin revolutionairen die het Midden-Oosten willen herscheppen en de werkelijkheid willen onderwerpen aan hun droom.” Later werd Finkielkraut in De Morgen (23/06/03) in zijn visie op de neoconservatieven bijgetreden door de Franse “islamkenner” en regeringsadviseur Olivier Roy.
Toen in juni 2003 de discussie losbarste over de Belgische genocidewet die onder Amerikaanse druk zwaar afgezwakt werd, kreeg je in de pers weer diverse heer- en vrouwschappen – zoals de onvermijdelijke Doornaert – die de wet bekritiseerden en pleitten voor meer samenwerking met de VS Eén van die pleitbezorgers was niemand minder dan ‘captain of industry’ André Leysen. In La Libre Belgique (18 juni) schreef hij dat Louis Michel “semble persuadé que le continent” (l’Europe) “vaincra ses douleurs d’enfantement par une politique anti-américaine. Dangereux !”
“Rechts is in”
Eerder hadden economische topfiguren zoals Etienne Davignon ook al in de kranten opgeroepen om de banden met de VS aan te halen. Op 26 april kreeg de Nederlandse publicist Paul Scheffer in De Standaard een volle “opiniepagina” om uiteen te zetten dat “het tijd is voor een nieuw transatlantisch contract tussen Europa en Amerika.” En op 14 juni bracht Frits Bolkestein, de liberale Nederlandse Europese Commissaris voor de interne markt, in De Standaard een “opiniestuk” van een volledige pagina dat het kapitalisme vierkant verdedigde en de antiglobalisten met de grond gelijk maakte: “de dwaallichten van onze tijd”, “de nieuwe marxisten die dromen van de gelijkgeschakelde samenleving, en als het moet gelijkgemaakt in armoede.” Bolkestein vermeed wel handig alle linkse kritiek die hij niet zou kunnen weerleggen en kwam zo tot een ongezien optimistisch pleidooi voor het kapitalisme.
In Knack van 25 juni mocht een ander Nederlands conservatief boegbeeld, de schrijver en medewerker aan NRC Handelsblad, J.L. Heldring, zijn conservatisme in het lang en het breed uiteenzetten en daarbij werd ook Bolkestein geprezen als “een man van formaat”. En in de boekenbijlage van De Morgen vond je de 25ste juni dan weer een bespreking van het boek “Lof van het conservatisme” van Bert Jan Spruyt. De titel van het stuk vatte misschien de huidige tijdsgeest van privatiseringen, grenzeloze mediamanipulatie en ‘neoconservatieve’ oorlogsretoriek treffend samen: “Rechts is in”.
Wel liet Knack op 25/06 ook nog kritische stemmen horen: die van Hilary Clinton voor wie “Bush een achterhaald beleid voert” en van criticus Gore Vidal die stelt dat “de Amerikaanse republiek een politiestaat wordt”.
Het verzinsel dat de media vergeven zijn van linkse pacifisten …
Bijzonder sterk pro-Bush was publicist Eddy Daniëls. Ook bij hem venijnige uitvallen naar de “vredesintellectuelen”. Nu ken ik Daniëls persoonlijk en dus begon ik met hem een email-correspondentie om te zien hoe een Belg tot zulke pro-Bush-stellingnamen kan komen.
Daniëls wierp zich op als de eenzame stem die het aandurfde het voor Bush op te nemen. Maar Daniëls – die zelf ook Mia Doornaert en Mark Eyskens citeerde – stond niet alleen. Het verzinsel dat de Belgische media vergeven zouden zijn van pacifisten en anti-Amerikanisten is van dezelfde soort als de mythe dat alle journalisten links zouden zijn. Een mythe die ook in de VS sterk leeft.
Daarbij haalt men twee zaken door elkaar. Vele journalisten stellen zich wel op als vrijgevochten individuen (‘liberals’ in de VS, ‘progressief’ in België), maar hun houding op de economische links-rechts-tegenstelling is overwegend niet links. Dat kan ook niet anders met haast alle media in handen van kapitalistische mediabedrijven waarvan de aandeelhouders ook nog eens goede banden hebben met de rest van het zakenleven. Zo is bv. Thomas Leyssen zowel de baas van de VUM-Groep (De Standaard, Nieuwsblad …) als van Umicore (ex-Union Minière).
Vergeten we vervolgens ook niet dat de Belgische regering lange tijd meeging in de Amerikaanse propaganda over Irak en de Belgische journalisten, gezagsgetrouw als de meesten zijn, zij volgden.
Dat nogal wat journalisten pro-Amerikaans zijn valt verder te verklaren door hun contacten met de Angelsaksische media, door stages in de VS, persoonlijke banden alsook de op de Angelsaksische wereld gerichte, zich tegen de Fransen afzettende ‘Vlaamse cultuur’. Tot slot kickt ook hier zoals overal ter wereld, een deel van het journalistieke heir op ‘krijgsverrichtingen’. Zondag 22 juni 2003 zond de VRT een trailer uit voor een ‘Koppen’-aflevering over een journalist die zijn jongensdroom waarmaakte toen hij van ter plekke verslag kon uitbrengen over de oorlog in Afghanistan. Zijn “jongensdroom” …
Geen wonder dus dat het de pers een tijdje kostte om zich – samen met de Belgische regering dan nog onder druk van Frankrijk en de vredelievende Belgische publieke opinie, te distantiëren van het Amerikaanse optreden. Finaal zagen toch veel journalisten in dat de fraaie Amerikaanse beloften (democratie in Irak en als het even kon in de rest van de Arabische wereld) slechts een dekmantel vormden voor heel ander doeleinden (olie, demonstratie van de Amerikaanse macht, herschikking van de machtsverhouding in het Midden-Oosten enzoverder).
Maar welke Belgische krant informeerde op voorhand over de op handen zijnde betogingen? Vergelijk dat eens met hoe ze informeren over muziekfestivals en sportmanifestaties (met heelder voetbalkalenders). Met name de zogenaamd “onafhankelijke” en “linkse” De Morgen gaf herhaaldelijk blijk van defaitisme. Zo had de krant het over oorlogsmoeë burgers en politici, over journaal-kijkers die afhaakten, over “absolute machteloosheid” (dixit Yves Desmet) …
Geweld-predikers aan beide kanten
De gevoelloosheid van een aantal Westerse ‘opinieleiders’ voor het leed van de bevolking van Irak én van hun eigen land, komt scherp tot uitdrukking in de geschriften van figuren zoals de Amerikaanse journalist Robert Kaplan en de Britse diplomaat Robert Cooper, adviseur van Tony Blair. Mensen bij wie “de gêne is weggevalllen” schreef Marc Vandepitte. “De politieke elite schaamt er zich niet langer voor om zichzelf imperialistisch te noemen. Integendeel.”
De inzichten van Cooper kregen we geprensenteerd in Knack van 9 oktober 2002. Het artikel droeg om onduidelijke redenen de titel ‘Het geweten aan de macht’. In het stuk van twee pagina’s slaagde Knack-man Hubert van Humbeeck er in om niets te schrijven over olie of economische belangen. Hij ging wel in op de theorie van Cooper die de wereld verdeelt in drie soorten landen: moderne staten (zoals Irak), de premoderne wereld met bv. Al Qaeda (gevaarlijk en onvoorspelbaar) en de postmoderne (de EU). De VS zijn volgens Cooper nog geen postmoderne staat. “Dat is gewoon een kwestie van macht: de VS is de sterkste militaire macht sinds het Romeinse Rijk.” Volgens Cooper moeten de VS en Europa samenwerken. Zij zijn “de bekwaamste twee eenheden in de wereld vandaag. (…) Ze zouden het raderwerk van een nieuwe wereld moeten vormen. Een voorbeeld voor alle anderen.” Tegelijk bepleit Cooper dat we in de strijd tegen de premoderne wereld “een dubbele standaard moeten hanteren; want in de jungle moeten de wetten van de jungle worden toegepast.”
Hetzelfde verhaaltje met minder franjes horen we bij de in de Belgische media vaak opgevoerde Robert Kaplan. In een interview in De Standaard van 23/10, naar aanleiding van zijn boek ‘Krijgspolitiek’ pleitte de man die soms door Bush Jr. geraadpleegd wordt, voor een ‘heidens ethos’. “Onze samenleving is gebaseerd op joods-christelijke waarden maar om die te verdedigen moet een staatsman op het juiste moment zijn waarden even laten vallen.” Hij moet een heidens machtsethos hanteren met een joods-christelijk doel … Met andere woorden: het recht van de sterkste toepassen op al wie niet meewerkt. Ook op het Midden-Oosten, want dat reageert volgens Kaplan, die een Amerikaanse overval op Irak noodzakelijk acht, “alleen op intimidatie”.
Merk op dat de hardliners aan de ‘overkant’ hetzelfde soort redeneringen gebruiken. Toen hij voor de rechtbank werd gebracht, verklaarde begin juni, een Indonesische terrorist die bij de moordende aanslag op Bali betrokken was, dat het Westen “alleen de taal van het geweld verstaat.”
Bronnenkritiek: weinig uit ‘eerste hand’
Kijken we naar de bronnen die de Belgische kranten bij hun berichten vermeldden, dan merken we hoe vaak de namen van de grote westerse persbureaus voorkomen: AP, AFP; DPA, Financial Times, Reuters …
De Standaard noch De Morgen hadden eind 2002 een correspondent in Irak. La Dernière Heure bijvoorbeeld al evenmin, maar Le Soir dan weer wel. De krant zond Alain Lallemand naar Bagdad: hij schreef er tal van lange artikels over onder andere de zoektocht naar de geheime wapens van Irak (dan toch weer de Bush-agenda). In Washington was Nathalie Matheiem als “envoyée permanente” voor Le Soir actief.
In Londen volgde Benjamin Quenelle de ontwikkelingen bij de Iraakse oppositie. Hij was er bij toen de oppositie midden december haar eerste grote vergadering organiseerde. Quenelle noteerde dat er veel uiteenlopende tendensen in de Iraakse oppositie te vinden zijn (wat gezien de diversiteit van Irak niet verwonderen mag).
Le Soir die zichzelf over zijn eigen voorbereidingen op de borst klopte, noteerde dat sinds 11 september 2001 “la presse écrite flamande brille par son absence sur la scène internationale, à l’exception ponctuelle du ‘Morgen’.” Een verklaring daarvoor vond Alain Allemand bij de moeilijke financiële toestand van onze pers. Voeg daar nog de commercialisering aan toe. In Tertio van 5 februari schreef Jaak Delbeke over hoe “Leuke verhalen informatie en duiding verdringen”. Hij citeerde Menno Steketee uit NRC Handelsblad volgens wie “de publieke opinie zich in open samenlevingen eenvoudiger een oor laat aannaaien dan in landen waar de media aan de ketting liggen.”
En waar bleven de Arabische stemmen in de Belgische media? Terwijl een aantal landgenoten van Arabische afkomst zich sinds het optreden van Dyab Abou Jahjah al wat vaker konden uiten in de Belgische media, hoorden we bijna niemand van Arabische origine over het conflict om Irak. Daarvoor moest je eigenlijk al terecht in de beperkte radikaal-linkse pers of bij een internationale nieuwszender zoals BBC World.
4) Golfoorlog II zoals ons gepresenteerd door de media
Alle truucs van de klassieke oorlogspropaganda
Vanaf de zomer van 2002 werd er steeds luider gesproken over een mogelijke Amerikaanse aanval op Irak. Was het toeval dat toen weer artikels opdoken – bv. een reeks in Humo – waarin Saddam Hoessein als een vreselijke dictator omschreven werd? Ondertussen zwegen Humo en ander media (meestal) wel over de gevolgen van de eerste Golfoorlog (1991, het gebruik bv. van ‘verarmd uranium’), over de gevolgen ook van het embargo dat naar verluidt zo’n 1,5 miljoen mensen de dood injoeg.
De sfeer van Amerikaans patriottisme rond de herdenkingen van de aanslagen van 11september 2001 – herdenkingen die wereldwijd (ook bij ons door VTRM) door de media ten overvloede overgenomen werden – maakte het de regering Bush in september 2002 wel heel makkelijk om over aanvalsplannen tegen Irak te praten.
Het anti-oorlogsprotest daarentegen – dat op 11 september 2002 in Brussel een paar honderd mensen op de been bracht – werd door de VRT doodgezwegen (ofschoon een VRT-ploeg het filmde).
En het kon nog erger: in haar artikel “We zijn allemaal Amerikanen” (De Standaard, 10 september 2002) viel journaliste Mia Doornaert scherp uit tegen “die kleine maar luidruchtige en spraakmakende bende” die zich “simplistisch” tegen de VS kant. Ook in andere kranten zoals La Dernière Heure en De Morgen kregen de “intellectuels de gauche” er van langs. Het heette dat de linkse intellectuelen blind de VS bekritiseren en anderzijds maar blijven optrekken met dictators zoals nu weer Saddam Hoessein ….
De woordenoorlog rond “Operatie Vrij Irak”
Met historicus Patrick Gillard moeten we opmerken hoe de media altijd maar over de ‘Iraakse crisis’ spraken. Maar het ging noch om een tijdelijke crisis (wel om een langdurig conflict, een militair confrontatie), noch om een Iraakse (binnenlandse) crisis (wel om een strijd tussen de VS en Irak).
Net zoals de term ‘Iraakse crisis’, helpt ook het focussen op Saddam – zie hoe VTM elke avond zijn berichtgeving rond Irak opende met de ‘aftiteling’ “operatie Saddam” – om de essentie van de Amerikaanse buitenlandse politiek te verhullen: olie- en andere strategische overwegingen. Toegegeven: in de Panorama-uitzending (Canvas) van zondag 9 maart (over de oliebelangen van Bush/Cheney/Rice …) kwam dat aspect wel aan bod en in ‘kwaliteitskranten’ zoals De Morgen, De Standaard, Le Soir en La Libre Belgique werd behoorlijk wat over de oliebelangen geschreven.
Maar ook in die kranten werd Saddam als de grote boeman voorgesteld. La Libre titelde op zaterdag 8 maart: “L’ultimatum à Saddam divise les Nations unies” (met daaronder een grote foto van Saddam). Binnenin volgde een artikel met de titel “Une guerre éclair pour décapiter Saddam”. De Standaard van 8/3 was nog explicieter. Op zijn cover de vraag: “Geen oorlog? Wat doen we dan met ‘hem’? Twintig stemmen over Saddam.” Binnenin luidde de vraag: “Als we geen oorlog willen, wat moeten we dan wél doen met Saddam?” Stelde DS ooit al eens de vraag: “Wat moeten we doen met Ariel Sharon?” Die kerel laat bijna dagelijks Palestijnen vermoorden. Hem willen we niet afzetten?
Toen de oorlog eenmaal bezig was, liep het in de televisiestudio’s vol met ‘deskundigen’ (zoals Willy Claes en admiraal Herteleer) die meestal op de Amerikaanse koers zaten. Bovendien werden heel wat werkelijkheidsvertekenende termen van de Amerikanen overgenomen. Het begon al meteen na de eerste bombardementen toen de Amerikanen het hadden over een ‘opportunity target’, over de onthoofdingsaanpak … Doel was Saddam meteen uitschakelen. Of zo leek het toch. Niemand stelde kritische vragen bij het willen doodbombarderen van een staatshoofd.
Verder ging het de hele oorlog door over “de coalitie” of erger nog, “de geallieerden”(wat aan WO II deed denken) wanneer het de Amerikaanse en Britse aanvallers betrof. Aanvallers: die term werd zelden gebruikt. Je moest al naar Al Jazeera kunnen kijken om te horen praten over de Amerikaanse ‘invasietroepen’. VTM presteerde het om over “Operatie Vrij Irak” te blijven praten.
Toen Britten en Amerikanen kwamen te sneuvelen door blunders van hun eigen manschappen, heette dat eufemistisch “friendly fire”. Ondertussen poogden de troepen her en der de veroverde steden “veilig te stellen” (“to secure the city”).
Dé nieuwe term van Golfoorlog II was “Embedded journalists”. Bij de militairen “ingebedde journalisten”. De journalistiek weer helemaal naar af.
Nu deed de journalistiek er ook bijzonder weinig aan om het religieus taalgebruik, om het zich altijd weer beroepen op God door George W. Bush, te doorprikken. Daar waar er tijdens de oorlog luidop gespot zou worden met ‘Comical Ali’, de tot op het einde optimistisch uit de hoek komende Iraakse minister van ‘informatie’, Mohammed Sayid Al-Sahaf. Hoe de woorden van Al-Sahaf in de Arabische wereld overkwamen, dat vernamen we niet. Maar toen de Amerikanen met een kaartenspel uitpakten met de op te pakken topfiguren van het Saddam-regime – een sterk staaltje van propagandistisch belachelijk maken – vroeg een Amerikaanse journalist of Al-Sahaf ook in het spel zat. Want er was een joker nodig. In de Belgische pers werd meegelachen. Maar maakten Bush & Co zich niet al even belachelijk en ongeloofwaardig met al hun verklaringen over massavernietingswapens? Joris Notte stelde in De Standaard der Letteren (2 mei): “De mannen van Washington zijn handiger predikanten en leugenaars dan die Iraakse propagandist. En vooral: het zijn ‘onze’ predikanten en leugenaars; over hen kan door ‘onze’ tv-journaals wel eens een tikje terughoudend bericht worden, maar nooit neerbuigend, spottend, brutaal.”
Fantastische fata morgana’s en een veelverhullende “Fog of war”
Van in het begin van de oorlog werden heel wat ‘kwakkels’ geschoten en fata morgana’s verzonnen. Enkele voorbeelden.
Van meet af aan werden er tegengestelde berichten gelanceerd over de Iraakse raketten die al dan niet op Koeweit afgevuurd werden alsook over de Iraakse toplieden die door Amerikaanse raketten waren uitgeschakeld. Zo meldde CNN op gezag van de CIA dat de Iraakse vice-president Ramadan tijdens een raketaanval was gedood. Twee dagen later gaf de man in Bagdad een persconferentie.
Op 22 maart meldde de Amerikaanse zender Fox News (een zender van de rechtse mediatycoon Murdoch, eentje die bijzonder dicht bij het Pentagon staat) dat “8.000 Irakezen zich overgaven”. Later op de dag moest Amerikaans legerleider Franks dat terugbrengen tot duizend à tweeduizend.
Dan was er ook – weer op Fox – de bom-explosie in Doha (Qatar, waar de Amerikanen hun hoofdkwartier hebben). Het bleek om een ongeluk met een auto te gaan.
Hoe vaak werd de val van de havenstad Umm Qasr niet voortijdig gemeld? Welk spelletje werd er gespeeld met de opstand in Basra die er nooit kwam? En de 70 tot 120 Iraakse tanks die uit Basra vertrokken richting zuiden? Het bleken er drie te zijn.
Helemaal te gek was het bericht over de colonne van duizend pantsers van de Iraakse Republikeinse Garde die, in het midden van een zandstorm dan nog wel, vanuit Bagdad optrok naar de Amerikaanse troepen. Toen de zandstorm was gaan liggen, bleken de tanks spoorloos verdwenen te zijn. Verdwenen in “the fog of war” (de oorlogsmist) die ook over Golfoorlog II hing.
“Op het terrein is het moeilijk overzicht te bewaren”, begon Jorn De Cock in De Standaard van 29 maart zijn poging tot verklaring van al de flaters. “Militaire commandanten zijn soms te optimistisch. Politieke leiders hebben belang bij enige ‘spin’. Journalisten trekken algemene conclusies op basis van beperkte informatie. Wensen worden voor werkelijkheid genomen en rechtstreeks via 24 uurs-nieuwszenders in de huiskamer gebracht. Dat geldt voor beide kampen. De Iraakse minister van Informatie, Mohammed Sayid al-Sahaf groeit in zijn rol van verkondiger van verderf voor de ‘huurlingen’. (…) Het aantal Amerikaanse doden is ‘huge’, enorm, zei een andere Iraakse functionaris. Gisteren stond het aantal gesneuvelde Amerikanen op 28” schreef De Cock die vervolgens verder ging met de “wishfull thinking” en de “grote conclusies” die er ook langs Amerikaanse kant zijn. En de regelrechte leugens zoals die van Tony Blair die het op een bepaald moment had over de executie van twee Britse soldaten door de Irakezen. Voor Blair “het bewijs van de verdorvenheid van het Iraakse regime”. Maar de zus van één van de dode soldaten bracht uit dat het Britse leger het executieverhaal niet geloofde. De soldaten vielen in een hinderlaag.
Vredesbeweging buiten de studio’s gehouden
Even belangrijk als de manifeste fouten die er gemaakt werden, waren de leemtes in de verslaggevig en duiding. Eén van de belangrijkste hiaten was de bijna gehele afwezigheid van mensen van – én dus ook argumenten uit – de vredesbeweging in de journaal- en debatstudio’s. VUB-mediadeskundige Nico Carpentier wees er in De Morgen van 25 maart al op hoe weinig mensen van de vredesbeweging aan het woord kwamen. Kolonels en andere legerlui kreeg je daarentegen elke dag op de buis en in de krant. Met als resultaat dat de oorlog sterk van uit een militaire bril bekeken werd, waarbij de Belgische militaire deskundigen het soms zelfs over “wij” hadden, als ze spraken over hun Amerikaanse en Britse ‘collega’s’.
“It’s the economy, stupid” / “Un marché extrêmement lucratif”
In de documentaire “The War Room” van Don Alan Pennebaker over de eerste verkiezingscampagne van Bill Clinton, roept een adviseur van Clinton op een bepaald moment: “It’s the economy, stupid.” Die economie bepaalt in grote mate het (kies)gedrag van de Amerikanen en elders ter wereld handelen mensen niet anders. Waarom stelden met name de populaire media – genre VTM – het dan steeds weer voor alsof Saddam Hoessein het enige probleem was. VTM bleef tot op het einde in zijn oorlogsjournaals de pancarte tonen met daarop “Operatie Saddam”. De omroep had evengoed “Operatie Iraakse olie” kunnen tonen en dat zou het VTM -publiek zeker ook niet ontstemd hebben, want veel mensen hadden toch wel door dat het om olie draaide. Waarom gaat Bush anders niet meteen de burgeroorlog in Congo – die al drie miljoen mensenlevens kostte – een halt toeroepen?
Kwamen in de media nog veel minder aan bod: de tegengestelde economische belangen zowel binnen de VS (met ook bedrijfssectoren die helemaal niet van de oorlog moesten weten) als binnen Europa als tussen de VS en Europa onderling. Waarom werd met name over die laatste zo zedig gezwegen? Wil of durft men het spel niet openlijk spelen? Uit vrees voor de economische gevolgen? Ik denk hierbij aan een stevig artikel in DIOGENE(S) van de hand van Lucas Catherine over de strijd tussen de olie-dollar en de olie-euro. Een artikel dat De Standaard – in tegenstelling tot de stukken van Scheffer en Bolkestein – niet op zijn opinie-pagina’s wou.
Kwam ook nauwelijks aan bod: de manier waarop de VS functioneren. Over de Amerikaanse neo-conservatieven en hun clubs kregen we wel af en toe in de ‘kwaliteitspers’ wat artikels, meestal dan opgehangen aan één of meer controversiële figuren, zoals Richard Perle, ‘de prins der duisternis’.
Maar hoeveel artikels en televisiereportages (laat staan documentaires) kregen we over de nauwe banden van de Amerikaanse overheid en de media met de olie- en wapenindustrie? Er waren er, dat ga ik niet ontkennen. Maar het bleef allemaal vrij beperkt. En hoorde u ooit over het “militair-industrieel complex” dat meer dan ooit de Amerikaanse staat in handen heeft? Neen: over het miltair-industrieel complex hoor je in deze neoliberale tijden haast niemand nog praten. Nochtans kent dat complex interessante veranderingen zoals La Libre Belgique van 22 april uiteenzette (zonder over het ‘m-i-complex’ zelf te spreken). “Les mercenaires du Pentagon entrent en action dans l’Irak de Jay Gartner” titelde de krant over 2 binnenpagina’s. In het artikel werd uiteengezet hoe allerlei onderdelen van het Amerikaanse leger geprivatiseerd werden en hoe er tal van nauwe banden bestaan tussen de private industrie (militaire en andere) en de Bush-‘administratie’. In een tussentitel schreef François Misser: “La privatisation de la défense présente pour l’administration qui en use, l’avantage de la déresponsabilisation. Surtout, elle constitue un marché extrêmement lucratif.”
Keren we nog even terug naar de term “militair industrieel complex”. De enige publicatie waarin ik de uitdrukking tegenkwam, was in een interview in het PVDA-weekblad Solidair met de Luikse wetenschapper Geoffrey Geuens over diens boek ‘Tous pouvoirs confondus’. In dat boek legt Geuens de linken bloot tussen de olie-, de wapen-, de media en andere industrieën met elkaar en met de ‘staat’. Zo doet hij onder andere de nauwe relaties uit de doeken tussen het persagentschap Reuters en het militair-industrieel complex. Reuters waarop bv. De Standaard en De Morgen heel wat van hun Irak-artikels baseerden. Zozo …
De oorlog als Hollywood-show – De ‘bevrijding’ van Jessica Lynch
Op 1 mei kondigde president Bush vanop het vliegdekschip USS Abraham Lincoln officieel het einde van de oorlog aan. “Dit betekent niet dat de oorlog wettelijk voorbij is, want dan moeten de VS volgens de Conventie van Genève de jacht op de Iraakse leiders sparen” voegde De Standaard van 2 mei er aan toe, verzwijgende dat de oorlog op geen enkel moment wettelijk is geweest. Behalve de jacht op de kopstukken bleef nadien ook de strijd tegen de zogenaamde “laatste verzetshaarden” verdergaan. En zo werd de Amerikaanse “bevrijding” een Amerikaanse militaire “bezetting”. Eentje die op 22 mei door de Verenigde Naties officieel werd goedgekeurd – samen met het opheffen van de VN- sancties tegen Irak – zonder dat voor de bezetting een einddatum werd bepaald.
Ondertussen liet Amnesty International de wereld weten dat “Iraakse burgers en militairen die tijdens de oorlog gevangen genomen werden door Amerikaanse en Britse troepen, gefolterd werden door die militairen”. De Standaard van 17 mei meldde o.a. dat “gevangenen vuistslagen kregen, geschopt werden en afgetuigd met wapens. In één geval moest een man elektrische schokken ondergaan. Anderen werden een hele nacht geslagen en hadden gebroken tanden. ‘Ik denk dat we hier van foltering kunnen spreken’ zei Amnesty-rapporteur Said Boumedouha.”
Ondertussen werden er ook internationaal artikels gepubliceerd waarin onder andere het bedrog onthuld werd rond de ‘bevrijding’ van soldate Jessica Lynch. In het artikel “Saving Private Lynch story ‘flawed’ – Private Lynch has lost her memory of her rescue” (The Guardian van 15 mei) schreef John Kampfner dat de Amerikaanse soldaten goed wisten dat er eigenlijk geen Iraakse militairen meer in het ziekenhuis waren. De dag voor haar ‘bevrijding’ was Lynch bovendien al door Irakezen per ambulance naar de US-troepen vervoerd geworden, maar die weigerden haar. De geplande Hollywood-show moest doorgaan …
Hoe belangrijk dit show-element is, blijkt uit een artikel van Lieven De Cauter in ‘Andere Sinema’ van juni 2003. De Cauter heeft het daarin over het PNAC-project. PNAC staat voor ‘Project for a New American Century’. Leden van de in 1997 opgerichte PNAC waren/zijn neo-conservatieven zoals vice-president Dick Cheney, minister Donald Rumsfeld, Jeb Bush (broer van) en Paul Wolfowitz (“de grootste havik van allemaal”).
Volgens de PNAC moeten de VS op alle mogelijke terreinen een zo groot mogelijk overwicht nastreven. Een kerntaak voor het getransformeerde (en deels geprivatiseerde) Amerikaanse leger bestaat er in om “meervoudige en gelijktijdige grootschalige theater-oorlogen’ uit te vechten en afgetekend te winnen.” Letterlijk: “to fight and decisevely win multiple, simultaneous major theater wars.” ‘Major theater wars’ schrijft De Cauter, “is een militaire uitdrukking voor een groot slagveld, maar door de zinsconstructie wordt het ook duidelijk dat het gaat om theatrale oorlogen. Want als je een oorlog uitvecht waarvan je op voorhand weet dat je die op een ‘beslissende’ manier gaat winnen, dan moet het om een soort theaterstuk gaan, een mediashow, een hyperreële simulatie.”
En dat theater-gedoe rond Golfoorlog II, het opkloppen van de Iraakse dreiging (met de dreigende aanval met ‘weapons off mass destruction’, de verzonnen linken met Al Qaeda), dat werd door de media nauwelijks of niet doorprikt.
6) Iraakse slachtoffers buiten beeld gehouden
VRT-journaal censureerde al op oorlogsdag 1, de Iraakse slachtoffers
Het ongeveer dertig minuten durende ochtendjournaal van de VRT van 21 maart begon met de oprukkende Amerikaanse en Britse troepen. Vervolgens kregen we beelden van Abu Dhabi-TV met Iraakse deserteurs die verklaarden dat het Iraakse leger “leeft van liefdadigheid. We hebben geen geld.”
Het journaal meldde dat het grote bombardement op Bagdad uitbleef maar er waren wel aanvallen op regeringsgebouwen. “De Iraakse televisie toonde beelden van gewonden. Alleen is het niet duidelijk of die gewonden gisteren vielen.” Daarna kregen we kort (ca. 20 seconden) een gewond jongetje te zien.
Verder ging het over de oliebronnen die mogelijks in brand staan, over het wedervaren van Rudi Vranckx in Koeweit, over de opmars van de troepen alweer en de Europese Unie. Daarna pleitte premier Verhofstadt voor een Europese defensiecapaciteit.
Het journaal bracht dan een verslag van de protesten wereldwijd, een studiogesprek met Eric Suy over de VN, een bijdrage over de EU-top en tot slot een actualisering van het nieuws door Peter Verlinden. Die wees erop hoe voorzichtig men moet zijn. Zo werd eerder beweerd dat de zuidelijke Iraakse stad Um Qasr gevallen was, maar nu bleek dat de stad nog steeds niet veroverd was. De Britten gaven toe dat ze er heel wat weerstand ondervonden. “Dit is in tegenspraak met de berichten van vele uren geleden. Dat bewijst hoe voorzichtig we moeten zijn in oorlogstijd” beklemtoonde Verlinden.
Dan ging het over naar Bagdad waar het op vrijdagochtend rustig was. VRT-nieuwsanker Wim Devilder vroeg aan Verlinden: “Weten we al iets over het aantal slachtoffers uit onafhankelijke bron? De Irakezen zeggen dat er 37 burgers vielen, maar dat wordt niet bevestigd.”
Verlinden: “Dat weten we niet. Die Vlaamse dokters daar” (twee PVDA-dokters) “hebben ons minder dan een uur geleden gemeld dat er veel gewonden zouden zijn, maar ze zijn zelf nog niet in de ziekenhuizen geraakt. We krijgen geregeld beelden binnen van ziekenhuizen maar dat is heel onduidelijk van wanneer die dateren.Vandaar dat we daar tot nu toe geen gebruik van gemaakt hebben.”
Waarop de altijd goed gezinde Wim Devilder afsloot met de aankondiging van een montage (op leuke muziek) van de ‘sterkste beelden’ van de ochtend. Cynisch tot en met.
Waarom vroeg Verlinden en met hem de VRT-redactie zich niet af wanneer de groene nachtbeelden van de VS-troepen gedraaid werden? Waarom toonde men niet toch al een deel van de beelden van de Iraakse gewonden? We stelden hem via email die vraag en hij antwoordde er ook op. Maar de VRT bleef verder gaan op het ingeslagen pad.
9 seconden …
Op 2 april merkten we dat het TV1-journaal die avond nog steeds maar 9 seconden (drie beelden) van Iraakse gewonde burgers toonde. Daarna bekeken we een aantal opnames van oude journaals opnieuw. en bleven we de telling nog enkele dagen maken. Ziehier de vaststellingen:
– TV1-avondjournaal 27 maart: 20 seconden van gewonde Iraakse burgers, een 6-tal beelden;
– TV1-avondjournaal 28 maart: 15 seconden: 4 beelden gefilmd door Rudi Vranckx in een ziekenhuis in het Zuiden van Irak; geen beelden die avond van slachtoffers in Bagdad en dat net na de inslag van een kruisraket er met 51 doden en een onbekend aantal gewonden …
– TV1-avondjournaal 2 april: de al vermelde 9 seconden; drie afstandelijke beelden;
– TV1-avondjournaal 5 april: 26 seconden beelden van gewonde Iraakse burgers; verdeeld over 5 ‘shots’, waarvan 2 ‘long shots’ (veraf opnamen) van eerst een man die een hospitaal inrent met een kind in de armen, en op het eind van een man die een ziekenhuis buitengereden wordt.
– TV1-avondjournaal 6 april: 3 beelden van bugerslachtoffers in een ziekenhuis (waarvan twee van zwaar gewonde kinderen); duur: 9 seconden;
– TV1-middagjournaal 7 april: 3 shots van een 10-tal seconden.
Iraq Body Count:
Doodde Golfoorlog II 10.000 Iraakse burgers en 25.000 soldaten?
Op 14 juni had De Standaard dit bericht: “Mogelijk 7.000 burgers omgekomen in Irak.” De krant betrok zijn informatie uit het Britse dagblad The Guardian dat zich baseerde op werk van de “Iraq Body Count” (IBC), een vrijwilligersorganisatie van Britse en Amerikaanse academici en onderzoekers. IBC verzamelde alle mogelijke gegevens en komt zo tot de schatting van 5.000 tot 7.000 burgerslachtoffers van Golfoorlog II. Volgens de organisatie komt hun schatting overeen met 14 andere schattingen die in Irak zelf werden gemaakt.
Veel lichamen werden snel begraven of raakten verloren onder het puin. Verder onderzoek zou de dodentol nog kunnen opdrijven tot mogelijk 10.000 slachtoffers. Iraq Body Count kloeg erover dat voor zo’n onderzoek de politieke wil en de nodige middelen ontbreken. Maar dat de schone oorlog geen schone oorlog was, staat nu wel vast.
Anderzijds moet ook gesteld worden dat de Amerikaanse/Britse troepen minder dodelijk tewerk gegaan zijn dan tijdens Golfoorlog I. Toen liep het aantal slachtoffers op van 5.000 tot 15.000 burgers en van 25.000 tot 50.000 soldaten. (cijfers gegeven door Dirk Draulans in Knack van 19/03/03) Op Indymedia.be werd ooit (door Christophe Callewaert) zelfs het getal van 250.000 slachtoffers vermeld.
Aan Amerikaans/Britse kant sneuvelden in 1991 “146 Amerikanen en een handvol Britten” (Knack, 19/03/03). Tijdens Golfoorlog II daalden die cijfers tot ongeveer een derde. En net als in 1991 kwam ook in 2003 het merendeel van Amerikanen en Britten om door eigen “vriendelijk vuur” en door technisch falen. Een heel land veroveren met nauwelijks eigen slachtoffers: het gaf de Amerikanen haast een aureool van “onkwetsbaarheid”.
In het door De Standaard gebrachte cijfer van 7.000 à 10.000 tijdens Golfoorlog II omgekomen Irakezen ging het alleen over burgers. De krant repte met geen woord over de omgekomen Iraakse soldaten. De ongetwijfeld ettelijke duizenden gesneuvelde Irakese soldaten zijn nochtans ook mensen (vaders, zoons …) over wiens heengaan door Irakese families gerouwd wordt. Wanneer krijgen we over hen ‘betrouwbare’ cijfers?
Op Indymedia.be vonden we volgend bericht: “A British official estimated that about 20,000-25,000 Iraqi soldiers had been killed in the three weeks of this conflict, mainly in what he described as “carnage” caused by coalition bombing.”
De Belgische pers midden mei over Saddams “Killing Fields”
Een onderwerp dat op meer aandacht kon rekenen dan de door Amerikanen en Britten gedode soldaten van Saddam, was dat van de massagraven van het Saddam-regime.
Op 5 mei publiceerde De Standaard bij een artikel over een ‘internationale stabilisatiemacht’ die naar Irak moest vertrekken al een foto van 7 in witte doeken gewikkelde lijken in een “massagraf in de buurt van de heilige stad Najaf.”
Midden mei besteedden de kranten en omroepen veel aandacht aan massagraven die in Irak ontdekt werden en die waarschijnlijk vooral dateren uit de tijd toen Saddam Hoessein de opstand van de sjiïeten in het zuiden na de eerste golfoorlog, neersloeg. “Massagraven leggen gruwel Saddam-regime bloot” heette het in De Standaard van 15 mei. “Saddams Killing Fields geven gruwelijke geheimen bloot – Duizenden lijken in massagraf Irak” titelde De Morgen van 15 mei. De Morgen vreesde dat er in een gigantisch massagraf op 90 km van Bagdad, “mogelijk nog tienduizenden mensen begraven liggen. Het gaat om het grootste massagraf tot nu toe in Irak gevonden.”
In Le Soir van 15 mei stelde Peter Bouckaert – een onderzoeker van Human Rights Watch, een Amerikaanse mensenrechtenorganisatie – dat “les estimations les plus modérées montent le chiffre de personnes disparues en Irak sous le régime Baas à 200.000.” De Standaard van 15 mei stelde dan weer dat zelfs volgens “voorzichtige schattingen” van Human Rights Watch “de voorbije 20 jaar in Irak zo’n 290.000 mensen ‘onrustwekkend’ verdwenen zijn.” 200 à 300.000 verdwenen mensen op een bevolking van ongeveer 25 miljoen. Kan tellen. Tot de vermisten behoren niet enkel opstandige sjiïten maar bv. ook communisten.
Het getuigenis van de Belg Peter Bouckaert leverde op vrijdag 16 mei het hoofdartikel vooraan op De Morgen. Binnenin ging pagina 3 over “de knekelvelden van Saddam Hoessein”. Daarbij hoorde ook een getuigenis dat stelde: “Wie protesteerde werd de tong afgesneden”. De beulen van toen lopen nog steeds vrij rond in Irak, maar de VS, zo meldde De Morgen, zenden wel 16.000 extra manschappen om Irak te zuiveren van de Baath-partij.
Na de berichten van midden mei verschenen er nog slechts sporadisch artikels over de massagraven in de vier door ons dagelijks gevolgde kranten (LLB, LS, DM en DS). De Standaard had op zaterdag 7 juni een paginagroot artikel getiteld “Zoeken naar de juiste beenderen” (een overname uit NRC Handelsblad). Floris van Straaten schreef daarin dat “de executiemachine van Saddam nooit stil stond” en dat het regime nooit de moeite nam om verwanten in te lichten over het lot van hun gearresteerde familieleden. Ook hier werd het cijfer van ‘Human Rights Watch’ overgenomen van in totaal 200.000 Irakezen die kort na de val van het bewind vermist bleken te zijn. Van Straaten: “Irakezen zelf spreken, zonder veel concreet bewijs overigens, van 182.000 vermiste Koerden en 300.000 sjiieten. Weer anderen spreken – met nog minder bewijs – van miljoenen doden en vermisten.”Het grootste tot nog toe gevonden massagraf was er één nabij Hillah, dat “de overschotten bevatte van ten minste 3.000 sjiieten die bij de opstand van 1991 waren opgepakt en vermoord.”
Van de volle Iraakse “Killing Fields” tot het lege Museum van Bagdad
Op een debatavond midden juni samen met de Franstalige professor Jean Bricmont, hadden we het ook over de “Killing Fields” van Saddam. Bij die zogenaamde “Killing Fields” wou Bricmont toch enig voorbehoud aantekenen. Eerdere media-flaters zoals die over het bloedbad in Timisoara (tijdens de volksopstand tegen de Roemeense dictator Ceaucescu) hebben geleerd dat de waarheid vaak pas na verloop van tijd boven komt. Bricmont bepleit daarom het uitstellen van definitieve oordelen. Inzake Irak kan bv. nog vermeld worden dat het regime van Saddam ook een lange bloedige (en door het Westen gesteunde) oorlog uitvocht met buurland Iran. Een deel van de lijken die in de ‘killing fields’ opgedolven worden, zouden uit die tijd kunnen stammen. Om zekerheid over zo’n zaken te krijgen zou er in Irak ernstig forensisch onderzoek moeten verricht worden, maar dat gebeurt niet. Zodat mythevorming en propaganda vrij spel krijgen.
De berichtgeving over de kunstschatten in het Nationaal Museum van Bagdad, toont aan dat het soms echt best is om even te wachten met conclusies. Eerst heette het in de media dat het Museum volledig leeggeroofd was. Maar op 14 juni titelde De Standaard: “In Bagdad was de waarheid zoek”. Niet 170.000 stukken uit het museum. Volgens Karel Verhoeven stond “de teller twee maanden later op minder dan dertig stukken” die zoek waren. “De internationale archeologische wereld heeft zijn kruit verschoten in verontwaardiging. De wereldpers holde zichzelf voorbij. Intussen vindt in stilte groter onheil plaats, en worden ontelbare archeologische sites leeggeroofd en vernield.”
Verhoeven haalde er Francis Deblauwe bij, een Vlaamse, in de VS werkzame onderzoeker die een website bouwde met alles en nog wat over archeologie in Irak. “Op basis van honderden artikels, officiële rapporten en contacten met collega’s trekt hij voorzichtig de conclusie dat dertig voorwerpen uit de tentoonstellingszaal beschadigd zijn en ruim vijftig vermist.” Volgens Deblauwe zijn er nog eens 13.000 stukken vernield. Volgens het museum zouden slechts 32 topwerken en 2.000 minder belangrijke werken gestolen zijn.
“Waarom bleef de wereld dan zo lang in de waan dat hier een ramp voor het geheugen van de mensheid had plaatsgevonden?” Volgens Verhoeven komt dit onder andere omdat “het plunderingsverhaal de beste bescherming vormde. In het wetteloze Bagdad was het veel veiliger om de waan op te houden dat alles geroofd was”. Een handige zet dus van de ambtenaren van het museum.
De “haviken” in Washington en Londen houden er een ander verklaring op na, schreef Verhoeven. Volgens hen waren “de museumarcheologen, getrouwen van de Baatpartij die een laatste propagandastunt opvoerden. Dat is meteen een dekmantel voor de diefstallen van de oudste zoon van Saddam. Vermoedens rijzen dat hij veel van de dertig vermiste kunstwerken stal, lang voor de Amerikanen Bagdad binnenrolden.” Door de schuld in de schoenen te schuiven van plunderaars die toesloegen terwijl het Amerikaanse leger stond toe te kijken, werden de Amerikanen in een slecht daglicht geplaatst.
Anderzijds moet erkend worden dat onder Saddam nauwlettend gewaakt werd over het archeologisch erfgoed daar waar na de oorlog veel ‘sites’ geplunderd werden terwijl de Amerikanen toekeken. De Morgen had daarover op 7 juni een verhaal van de hand van de Britse journalist Robert Fisk: “De oude steden bestaan niet meer.” Fisk stelde dat de VS “een grote verantwoordelijkheid dragen voor de vernielingen aan Iraks cultureel erfgoed.” De Amerikanen wisten op voorhand dat zo’n plunderingen er aan kwamen en ze lieten ze toch gebeuren. “De grootste archeologische ramp van de laatste duizend jaar” volgens de Libanese archeologe Joanne Farchah.
Zonder alternatieve media lukt het ons niet
Dat de strijd in Irak nog lang niet gestreden is bleek eind juni toen op één dag plots ook zes Britse soldaten gedood werden. De Amerikanen waren het toen al gewoon van haast dagelijks één of meer gesneuvelde soldaten te moeten betreuren. Intussen woedden op het thuisfront de discussies verder rond het bedrog van zowel Bush als Blair over onder andere de Iraakse massavernietigingswapens. Eind juni kwam het daarbij tot een scherpe aanvaring tussen de BBC en de entourage van Blair (met diens ‘spindoctor’ Campbell voorop). Wordt Irak finaal nog het einde van zowel de regeringstermijnen van Bush als Blair?
Om een besluit van Mark Vandepitte te parafraseren en uit te breiden: de progressieve krachten staan niet alleen voor de gigantische uitdaging om de ‘United States of Agression’ te stoppen maar om alle destructieve krachten ter wereld tijdig in toom te houden: ‘verzets’-fundamentalisten van allerlei strekking zijn even gevaarlijk als diegenen die nu de VS leiden en vergeten we daarbij ook niet diegenen die Euroa de imperialistische toer op willen sturen. Om al die destructieve krachten te ‘neutraliseren’, moeten we ook nog eens een democratisch en rechtvaardig alternatief ontwikkelen.
Daarom moeten we meer dan ooit alternatieve burgermedia ontwikkelen: want de kijk op de dingen, de verwoording ervan, de communicatie erover: daar begint en eindigt alles mee.
We weten dus weer wat te doen de volgende dagen, maanden, jaren en eeuwen.
(Uitpers, nr. 44, 4de jg. juli-augustus 2003)
(‘One for the road’: Mocht u soms de moed in de schoenen zakken, besef dan dat het merendeel van de bevolking, het merendeel van het bedrijfsleven inbegrepen gekant is tegen de verBush-ing van de wereld. Toen ‘duif’ Colin Powell in januari 2003 op het Wereld Economisch Forum in het Zwitserse Davos voor een uitgelezen schare van bedrijfsleiders, de Amerikaanse oorlogsplannen ging toelichten, botste hij ook daar op veel weerstand. Het overgrote deel van de economische wereld is immers gebaat bij stabiele verhoudingen, niet bij toenemend terrorisme en staatsterrorisme.).
P.S. Om het wekelijkse (tijdens de zomer maandelijkse) ezine DIOGENE(S) te ontvangen: mailtje naar mediadoc.diva@skynet.be