Dit jaar is heel bijzonder. In 2006 is het zesde Wereld Sociaal Forum van Porto Alegre – dat is de officiële benaming – ‘polycentrisch’ geworden. Er wordt mee bedoeld dat er geen bijeenkomst is in Porto Alegre, maar dat er wel drie afzonderlijke wereldfora zijn, één in Bamako, Mali (Afrika), één in Caracas, Venezuela (Latijns Amerika) en één in Karachi (Pakistan), Azië.
Op die manier kon een einde worden gemaakt aan het gekissebis over de plek van vergaderen en over de vraag of er jaarlijks moest bijeen gekomen worden. De Brazilianen zijn zeer gehecht aan Porto Alegre, de ervaring van Mumbai, India in 2004 was echter zeer positief en het is verre van zeker dat een Afrikaans land een zo grote bijeenkomst organisatorisch en logistiek aan kan. In 2007 gaan we wel met z’n allen naar Nairobi, Kenia. In 2008 wordt het weer Brazilië.
Er is dit jaar ook een vierde Europees Sociaal Forum, in Athene. En in België wordt eveneens een publieksdag overwogen van het Sociaal Forum. Wordt het niet wat te veel van het goede? Is het Sociaal Forum zichzelf aan het overtreffen? En leveren al die bijeenkomsten ook iets op?
Dit zijn zeker geen overbodige vragen en ze worden ook druk besproken op het forum zelf. Want hoe mobiliserend zo’n bijeenkomst van dertig, vijftig of honderdduizend mensen ook is, het is een bijzonder dure onderneming. Vergaderen om te vergaderen is niet echt zinvol als er niet ook een perspectief op verandering wordt geboden. ‘Een andere wereld is mogelijk’ is een prachtige slogan, maar wordt het niet stilaan tijd dat ook gezegd wordt hoe die wereld er zal uitzien en hoe we hem kunnen bereiken?
Een succesformule
Niemand kan twijfelen aan het succes van het Wereld Sociaal Forum (WSF). Meer dan honderdduizend deelnemers in 2005, in Porto Alegre. Twintig tot dertigduizend in Bamako in 2006. Meer dan zestigduizend in Caracas in 2006. Het Forum in Karachi werd wegens de aardbeving in Pakistan met twee maanden uitgesteld. Er is een erg grote en nog steeds groeiende vraag van vooral jonge mensen naar meer debat en meer bijeenkomsten. Maar de media, die meer belangstelling hebben voor kleurrijke feesten én voor geweld, laten het afweten. Het zijn in eerste instantie de media die de boodschap verspreiden dat het sop de kool niet meer waard is. Of het forum gewoon links laten liggen.
Wanneer in Caracas 1400 organisaties van over de hele wereld bijeenkomen en er 2000 verschillende activiteiten organiseren, dan zou de pers daar aandacht kunnen voor hebben. We kunnen de media terecht verwijten dat ze een deel van het probleem zijn, gedomineerd door het neoliberale kapitalisme. Als we echter zien dat er evenmin veel aandacht is voor het Wereld Economisch Forum van Davos, dat ook de alternatieve media zoals Indymedia vrij weinig berichten over Caracas, en dat de traditionele media wel dagelijks nieuws hebben over de rellen rond enkele islamvijandige cartoons, dan moeten we ons afvragen of er niet ook iets anders aan de hand is. Bijvoorbeeld, of die wereldfora niet irrelevant zijn, ook voor de alternatieve media. En of de reële tegenstellingen waar de wereld van vandaag mee af te rekenen krijgt, niet op een geheel ander vlak liggen.
Ik wil in dit artikel enkele van deze problemen bespreken en proberen uit te zoeken waar de uitdagingen voor het WSF precies liggen. Het is zeker positief dat deze punten in Caracas zelf uitvoerig aan bod kwamen. Dit betekent dat er een bereidheid is om alles te bespreken, om zichzelf een spiegel voor te houden en om na te denken over de toekomst.
Ik wil drie punten onder de loep nemen: de inhoud, het proces en de strategie van het WSF.
Post- en antikapitalisten, post- en antimodernen
François Houtart heeft zeer duidelijk een van de belangrijkste scheidingslijnen uitgetekend die door de beweging lopen. Er zijn aan de ene kant neokeynesianen, die het neoliberale systeem niet geheel ongenegen zijn, maar er wel de scherpste kantjes willen van afronden. Zij willen een sociale correctie, zodanig dat de mondialisering iedereen ten goede komt. Zij zetten zich in voor vrijhandel en tegen armoede. Postkapitalisten daarentegen zetten een stap verder. Zij vechten de logica van het systeem zelf aan. Zij noemen zichzelf post- en niet antikapitalisten omdat ze niet meteen geloven in een grote avond of een korte, hevige revolutie. Zij zijn bereid te werken met langzame hervormingen, en dus ook om samen te werken met neokeynesianen, maar hebben wel een geheel ander doel voor ogen. Sociale correcties zijn nodig, ook voor postkapitalisten, maar wat moet veranderen is de hele werking van de kapitalistische economie. De economie moet in dienst staan van de samenleving, zij moet worden gestuurd door de samenleving, en dus zullen de hervormingen niet ophouden tot het kapitalisme zichzelf niet meer herkent.
Deze postkapitalisten zijn dus niet minder radicaal dan de antikapitalisten. Enkel hun strategie is verschillend. Echter, het is goed om niet te vergeten dat de revolutionaire marxistleninisten eveneens aanwezig zijn op het forum en het in veel gevallen veel te ‘soft’ vinden. In Mumbai hadden ze hun eigen, alternatieve forum georganiseerd. Zij vormen een radicaal afwijzingsfront voor alle stellingen die rekening willen houden met de realiteit van het bestaande neoliberalisme.
De tweedeling van Houtart is dus wel nuttig om helderheid te brengen in het debat binnen het forum, maar ze is niet voldoende. Daarenboven hebben veel bewegingen ook een ander doel voor ogen, bijvoorbeeld een ecologisch duurzame ontwikkeling. Het valt niet te ontkennen dat dit een van de meest zwakke punten is van de hele andersmondialiseringsbeweging, omdat er wel goede teksten zijn over wat er allemaal fout gaat, maar niemand weet of durft zeggen hoe het rijke Noorden iets aan zijn niet-duurzame productie- en consumptiegewoonten kan veranderen. Men discussieert over de privatisering van water, over de rechten van inheemse volken en over de ecologische schuld, maar zelden of nooit over hoe de rijke landen zich moeten aanpassen. Er is ook te weinig aandacht voor de scheidingslijnen die binnen deze strekking bestaan. Sommigen zijn eerder postmodernistisch door het vooruitgangsdenken af te wijzen en radicaal voor een andere ontwikkeling te pleiten. Anderen echter zijn ronduit antimodernistisch, bewust of onbewust, en zweren bij kleinschaligheid, autarchie en zelfbeheer.
Er is in het Forum en binnen de verschillende bewegingen een gebrek aan analyse van alle standpunten. Het WSF moet zeker een open ruimte blijven voor debat en netwerkvorming, maar het is dan wel nodig dat iedereen precies weet waar hij of zij staat. Nu zijn er te veel contradicties die niet of nauwelijks worden besproken. Een voorbeeld uit mijn eigen beweging: Attac. We zijn als progressieven duidelijk internationalistisch, we steunen de Bolivariaanse revolutie van Chavez, we zijn eerder postkapitalistisch dan neokeynesiaans, maar we steunen wel de neoliberale armoedebestrijding van de millenniumdoelstellingen en scharen ons achter de eis voor een airticket-taks. Dit laatste staat volledig haaks op onze eerste eis voor een Tobin-taks op speculatieve financiële transacties.
De moeilijke vragen over politiek
De inhoudelijke scheidingslijnen in de beweging worden doorkruist door meningsverschillen over het veranderingsproces dat de beweging beoogt. We moeten ons afvragen in hoeverre de eisen tégen het neoliberalisme en vóór democratie op dezelfde manier geïnterpreteerd worden in de hele beweging. Voor sommigen is democratie een doel op zich, en wordt ze gelijk gesteld met socialisme, voor anderen is het een middel om het neoliberalisme te breken, voor nog anderen is het een nevenverschijnsel, hoe belangrijk ook.
Over het algemeen wordt er een vrij negatieve analyse gemaakt van de nationale staten, de politieke partijen en de representatieve democratie, hoewel dit punt slechts zelden als thema wordt behandeld in de seminars van het WSF. Het is wel permanent op de achtergrond aanwezig en leidt tot verhitte debatten over wat kan en niet kan in het WSF.
Over de noodzaak van een meer participatieve democratie zal wellicht iedereen het eens zijn, maar de vraag of en hoe er kan samengewerkt worden met politici en met partijen lopen de meningen ver uiteen. Dit was vooral het geval in Caracas, omdat velen vreesden dat de regering van Chavez het forum naar zich toe zou willen trekken. Er was heel wat verzet tegen een mogelijke financiering van het forum door de Venezolaanse regering. ‘Civil society’, zo werd gezegd, moet zijn autonomie bewaren en kan niet samenwerken met een overheid. Dit debat werd nog aangezwengeld door een brief van Chico Whitacker, een van de Braziliaanse stichters van het WSF. Na de corruptieschandalen in de Braziliaanse politiek, neemt hij afstand van de Arbeiderspartij (PT) en pleit voor een politisering van de samenleving, zonder partijen.
Met dit debat werd een hele stap gezet in de richting van de zogenaamde ‘horizontalisten’, zij die inderdaad enkel mikken op zelfbeheer en op de autonomie van de beweging. Horizontalisten zien in de staat en in partijen een even onderdrukkend apparaat als in het kapitalisme. De hiërarchie die in beiden verborgen zit, is een hinderpaal voor de emancipatie van mensen en moet daarom verdwijnen.
Dit is een discussie die heel wat contradicties laat zien. De Braziliaanse president Lula was minstens even erg aanwezig in Porto Alegre als Chavez nu in Caracas. Men kan zelfs beweren dat de twee eerste fora in Brazilië sterk hebben bijgedragen tot de verkiezing van Lula. En waarom problemen maken rond een mogelijke financiering door Chavez, als er nooit vragen zijn gesteld over een financiering door de Ford Foundation of door Petrobras? Waar moet die autonome civil society trouwens de miljoenen dollars vandaan halen voor de organisatie van zo’n wereldgebeuren?
Ook in de discussie over de aanwezigheid van politieke partijen kan op heel wat tegenstellingen worden gewezen. Zeker, het Handvest van het WSF zegt dat met politici kan worden gepraat in hun persoonlijke hoedanigheid en op voorwaarde dat ze de principes van het Handvest respecteren. De overheid is niet onze vijand, zoals Bernard Cassen het stelt. Maar waarom mag er dan wel gepraat worden in de seminars met vertegenwoordigers van b.v. de Wereldbank, of de UNDP? Nog aangenomen dat die ambtenaren in hun persoonlijke hoedanigheid aanwezig zijn op het forum, respecteren zij alle principes van het handvest? Spreken zij zich uit tegen het neoliberalisme?
Voor sommige bewegingen gaat de stelling dat we enkel praten en samenwerken met linkse partijen en regeringen niet op, omdat regeringen per definitie bezig zijn met macht, en dan vooral ‘macht over’ iets of iemand, zoals Jai Sen het zegt, en niet de ‘macht om’ iets te doen, zoals de civil society nastreeft. Het Forum moet de machtsrelaties zien af te bouwen en een alternatief aanreiken. Hier wordt dan het voorbeeld gegeven van het Londense Europees Sociaal Forum dat te sterk in handen van één linkse politieke partij zou zijn gebleven.
Dit hele debat tussen ‘zuiveren’ (civil society) en ‘onzuiveren’ (zij die aan politiek denken) zou iets meer begrijpelijk worden, mochten er binnen het forum zelf geen machtsrelaties aan het werk zijn. Het WSF heeft zijn eigen ‘elite’ gekweekt, mensen die beslissingen nemen, in het secretariaat en/of de internationale raad zetelen, mensen die geen twee uur in de rij hoeven te staan om zich te laten registreren, die in goede hotels logeren en weten wat goed is voor de doordeweekse activist. Het vermoeden kan ontstaan dat sommige ‘horizontalisten’ vooral uit zijn op het behoud van de eigen macht. Wie kost wat kost elke formele hiërarchie wil verhinderen, wie tegen elke politieke invloed of beïnvloeding is, is er vaak op uit de informele hiërarchie in stand te houden.
Die stelling is zeker niet bedoeld om wie dan ook te beschuldigen. Wel wil ik er op wijzen dat ook die machtsrelaties binnen het Forum aan de oppervlakte moeten komen en dat er formele afspraken moeten gemaakt worden. Anders is geen enkele vorm van transparantie en democratisering mogelijk. De Braziliaanse leden van het internationale secretariaat herhalen voortdurend dat we zelf moeten veranderen vooraleer we de wereld kunnen veranderen. Ze hebben daar zeker gelijk in, en juist daarom moet de ‘hiërarchie’ van het forum het goede voorbeeld geven.
Een andere wereld is mogelijk, maar hoe?
Dit is zowat de achtergrond waartegen de discussies over de strategie plaats vinden. Om het nog iets moeilijker te maken, moet worden onderstreept dat de scheidingslijnen inzake inhoud en proces lang niet parallel lopen. Het betekent dat er radicaal democraten en horizontalisten te vinden zijn bij de neokeynesianen en bij de postkapitalisten en dat sommigen die pleiten voor een ecologisch duurzame ontwikkeling keihard geloven in de noodzaak van een sterke overheid, terwijl anderen juist voor lokale autonomie willen gaan.
Eén ding moet echter duidelijk zijn. De doelstellingen van de vele deelnemers aan het forum zijn niet gelijk en sommigen lijken soms meer voor een consistent neoliberalisme te zijn dan ertegen. En of iedereen even erg te vinden is voor een doorgetrokken democratisering is eveneens een vraag. Sommigen lijken te denken dat alle problemen worden opgelost met een grotere rol voor de ‘civil society’. Je kan op die manier ook gaan twijfelen of echt iedereen wel voor een ‘andere’ wereld is. Denk hierbij aan de ngo’s die samen met Lula – en zes maanden later samen met de Wereldbank – een pleidooi hielden voor de millenniumdoelstellingen. Het zijn de ngo’s die nu een airticket-taks willen invoeren, een consumentenbelasting zonder enige structurele invloed op de inkomensverdeling. Dit zijn maatregelen die je zelfs niet neokeynesiaans kan noemen. Of denk aan de ngo’s die tegen de WTO protesteren omdat ze ‘echte vrijhandel’ willen, waardoor ze rechtstreeks tegen de belangen van de armste landen in gaan.
Als we ons beperken tot diegenen die wel degelijk aan een andere wereld met een ander beleid willen werken, dan kunnen we op het vlak van strategie twee grote groepen ontwaren.
Er zijn diegenen die het WSF zien als een ‘open ruimte’, een mogelijkheid tot debat en tot netwerkvorming, niets meer en niets minder. Zij organiseren wel een ‘mural de propostas’, een mogelijkheid voor alle bewegingen om hun concrete alternatieven bekend te maken, maar zijn erg tegen elke mogelijkheid om b.v. tot een synthese te komen van de vele debatten. Zij menen dat het forum geenszins tot taak heeft om zelf alternatieven voor te stellen, omdat dit tot te veel meningsverschillen en verdeeldheid zou leiden. Het zijn de bewegingen zelf die met de energie en de nieuwe ideeën die ze op het forum hebben gevonden, hun alternatieven moeten uitwerken en uitdragen.
In deze context is het goed eraan te herinneren dat de Mexicaanse zapatisten als een van de grondleggers van de andersmondialiseringsbeweging worden gezien. Hun theoretische inzichten worden goed verwoord door John Holloway die een boek schreef over hoe de wereld te veranderen zonder de macht te grijpen. Holloway denkt vooral aan de talloze lokale acties van verzet die in eerste instantie de mensen veranderen en hen doen inzien dat er wel degelijk een andere wereld mogelijk is. Maar hoe de wereld uiteindelijk moet veranderen komen we niet te weten in dit boek.
Desalniettemin zijn het bijzonder sterke argumenten. Het valt ook niet te ontkennen dat de verscheidenheid in de beweging zo groot is dat het zeer moeilijk of zelfs onmogelijk zou zijn om tot één programma voor het forum te komen. Het Forum in Caracas was veel politieker dan alle vorige fora, maar zelfs daar was de verscheidenheid nog zeer groot.
Maar het staat bewegingen en groepen van bewegingen uiteraard vrij om alternatieven en voorstellen uit te werken. Dat doet een groep van ‘sociale bewegingen’ al enkele jaren, na aparte bijeenkomsten aan het eind van elk WSF. Dat is ook wat 17 mannen en één vrouw vorig jaar in Porto Alegre hadden gedaan. Zij publiceerden een tekst van twee bladzijden en 12 algemene punten waarvan ze dachten dat er een consensus rond gevonden kon worden. Deze ‘Consensus van Porto Alegre’ botste echter op enorm veel tegenstand, omdat hij werd gezien als een poging om het Forum geweld aan te doen.
Een jaar lang hoorden we niets meer van deze consensus. Tot het WSF in Bamako dit jaar. Eén dag voor het forum kwamen er een aantal bewegingen bijeen en stelden er een ‘oproep van Bamako’ op, een tekst van 20 bladzijden met een interessant programma dat zeker door de postkapitalisten die ook geloven in de staat en in het belang van politiek moet kunnen ondertekend worden. Dit initiatief wordt vooral gesteund door Samir Amin, François Houtart en de mensen van de Monde Diplomatique, een aantal stichters van het WSF dus.
Opnieuw is hier rond een heel debat gegroeid. Er wordt de initiatiefnemers verweten dat ze het forum zelf een programma willen opdringen. Zij zelf beweren van niet. Alles blijkt af te hangen van de interpretatie die men geeft aan het ‘historisch subject’ dat ze zien ontstaan uit het collectieve bewustzijn dat het WSF heeft doen groeien. Wellicht is het vooral de klassieke marxistische terminologie die sommigen doet steigeren. Samir Amin verdedigt ook dat er een nieuwe periode voor het socialisme is aangebroken. Zoals Chavez in Caracas een nieuwe interpretatie gaf aan het ‘Socialismo o muerte’, het socialisme of de dood. Want, aldus Chavez, als we geen socialisme invoeren, dan zal de milieuvernietiging ons allen kapot maken.
Hiermee zijn we bij het erg moeilijke punt van een of andere vorm van socialisme terecht gekomen. In het WSF werd die term meestal vermeden, omdat er momenteel te veel negatieve connotaties aan gekoppeld worden, omdat niemand weet wat er precies mee wordt bedoeld, en omdat de lessen van het Oostblok moeten geleerd worden. Spreken over socialisme heeft m.i. weinig zin als er geen goede definitie bij gegeven kan worden. Radicale democratie zeggen sommigen, en dat lijkt aanvaardbaar, maar er zal zeker ook een economische definitie bij horen.
De initiatiefnemers van de ‘Oproep van Bamako’ krijgen ook het verwijt dat ze de dynamiek van het forum niet begrijpen, dat ze het belang van democratische processen over het hoofd zien. We moeten ons inderdaad afvragen waarom er vorig jaar geen algehele raadpleging werd georganiseerd rond de tekst van Porto Alegre. Dat had boeiende inzichten kunnen opleveren die een jaar later in een nieuw document konden verwerkt worden. Nu wordt deze nieuwe tekst ter discussie en ondertekening aangeboden, zonder enige mogelijkheid tot amendering. Het is een ouderwetse top-down benadering die moeilijk te slikken valt voor de radicaal democraten. Dat de heren (zeven!) bovendien in Caracas een seminar gaven, zonder enige mogelijkheid tot debat verergert de indruk van een erg hiërarchische benadering.
En nu?
In feite is de strategie van het WSF nog geen echt discussiepunt geworden voor de beweging, precies omdat sommigen menen dat er geen strategie kan en mag zijn.
Maar we moeten ons toch afvragen hoe die andere wereld er ooit zal komen? Hij zal zeker niet spontaan vorm krijgen, gewoon omdat we met 100.000 tegelijk staan roepen dat hij mogelijk is. Want het gaat wel degelijk om macht en om het opbouwen van andere machtsrelaties. Wie macht heeft staat die nooit vrijwillig af. Dus zolang we niet met 100.000 voor de deur van de Wereldbank of het WTO gaan staan, verandert er niets.
Op een colloquium van Amsab in 2005 over de andersmondialiseringsbeweging zei Anne Morelli dat geen enkele beweging in de geschiedenis ooit verandering had afgedwongen zonder geweld te gebruiken. Dat was even slikken voor de vele aanhangers van het geweldloze verzet. Ook het WSF sluit geweld uit, en dat is de reden waarom de zapatisten niet aanwezig zijn in Porto Alegre of elders. En wellicht moet de reden voor de media-aandacht voor de islamieten ook gezocht worden in het feit dat het Westen er bang van is, dat ze een bedreiging vormen. Het WSF maakt niemand bang, wie zou er daarom naar luisteren?
Ik denk niet dat een geweldstrategie een oplossing kan bieden, maar toch moeten we nadenken over de stelling van Morelli. De machthebbers gebruiken de angst, de angst voor het terrorisme, voor aids, voor armoede en voor vogelpest om zich te legitimeren, om hun macht te versterken. Ook wij zullen duidelijk moeten maken dat we bestaan en dat we met meer en meer zijn om ‘nee’ te zeggen tegen de onderdrukking van mens en natuur. We zullen er moeten in slagen om de machthebbers bang te maken.
Ik wil besluiten met enkele suggesties.
Ten eerste denk ik dat alle bewegingen in het WSF een kritische analyse moeten maken van hun acties en van hun voorstellen. Er moet worden nagedacht over de plaats van elke beweging in het WSF en over de mogelijkheden tot netwerking. Er moet concreet worden nagedacht over de bijdragen tot ‘een andere wereld’. Dit kan evident lijken, maar wie het programma van het WSF bekijkt en daar het aantal seminars ziet dat gaat over bijenteelt of over een of andere vorm van spiritualiteit, begrijpt dat niet alle bewegingen even relevant zijn.
Ten tweede zal het WSF, het secretariaat en de internationale raad, moeten nadenken over een andere organisatie. Het WSF is een zeer dure onderneming – miljoenen dollar per keer – en het is uiteraard een mooi principe om voor iedereen ruimte en gelegenheid te voorzien voor een bijeenkomst. Veel bewegingen komen dan echter niet opdagen of hebben nauwelijks publiek. Edgardo Lander van het WSF in Caracas stelt voor om een preselectie van alle voorgestelde activiteiten te maken. Dat is een bijzonder delicate opdracht, want met welke criteria gaat men werken en wie zal er beslissen? Toch lijkt het me onvermijdelijk dat in die richting wordt verder gedacht om een voor iedereen aanvaardbare oplossing te vinden.
Ten derde zou het WSF zich grondiger moeten buigen over de echt relevante thema’s voor ‘een andere wereld’. De meerderheid van de activiteiten op het WSF in Caracas stonden daar zeer ver vandaan. Ik denk met name aan een ecologisch duurzame ontwikkeling, pluralisme en diversiteit, mondiale democratie, sociale rechtvaardigheid, fiscaliteit, enz. Indien er geen bewegingen zijn die hier concrete voorstellen rond hebben, kan het WSF die in medebeheer organiseren. Een aantal thema’s kunnen ook voorbereid worden met documenten, met maildebatten tijdens het jaar, zodanig dat het WSF een gelegenheid wordt om de resultaten voor te leggen en te toetsen.
Tenslotte zou er moeten gestreefd worden naar een synthese van de debatten. Over de belangrijke thema’s voor ‘een andere wereld’ werd al bijna alles gezegd en geschreven, maar nooit werd geprobeerd de verschillende ideeën bij en naast elkaar te leggen. Wie zegt dat er hier en daar geen consensus kan ontstaan? En zoniet, dan vast drie, vier of vijf verschillende programma’s die binnen het WSF als open forum verder besproken kunnen worden. Dit lijkt me geen afbreuk te doen aan de principes van het handvest, maar het kan de convergentie en de slagkracht van de sociale bewegingen sterk bevorderen.
De discussie over de toekomst van het forum is begonnen, en dat is alvast zeer positief. Mij lijkt het echter weinig zinvol te zijn verder met binaire tegenstellingen te werken, civil society vs de staat, lokale vs mondiale actie, enz. De grote uitdaging bestaat erin dat we een goede koppeling vinden tussen de verschillende niveaus en tussen de verschillende actoren. Want niemand kan echt gemist worden en geen enkel politiek niveau kan worden verwaarloosd. Een politieke dialoog is ook niet in strijd met de autonomie van de bewegingen. Het WSF zou te rade kunnen gaan bij de feministen die al enkele decennia lang zijn begaan met het heruitvinden van de democratie. Gender is voor het WSF een transversaal thema, maar vrouwen, hun thema’s en hun ervaringen komen veel te weinig aan bod. Nochtans zouden ze heel veel nuttige inzichten kunnen leveren, vooral rond pluralisme en verscheidenheid.
Het WSF moet een weg vinden, zoals François Houtart het terecht stelt, ‘tussen een 5de internationale en een sociaal woodstock’. Het WSF is een feest en het WSF is politiek. Het WSF moet gepolitiseerd worden, waarmee wordt bedoeld dat enkele – vele? – politieke acties binnen het forum mogelijk worden. Het WSF mag niet het slachtoffer worden van zijn succes maar moet verder worden uitgediept om te komen tot een aantal concrete postkapitalistische, radicaal-democratische alternatieven. Het WSF is een open forum en moet dat blijven. Maar het moet ook kunnen aanzetten tot strategie en tot actie, met pragmatisme én idealisme. We zullen daarvoor inderdaad ook onszelf moeten veranderen. Zoals Peter Waterman zegt, het belangrijkste probleem van emancipatie is niet de vijand, maar dat zijn we zelf.
(Uitpers, nr. 73, 7de jg., maart 2006)