Gisteren in de Telegraph, de Guardian en op de website van Kurt Nimmo Deze ochtend op Uruknet en op de voorpagina van de Metro. Volgens een opiniepeiling in opdracht van het Brits Ministerie van Defensie achten 45 % van de Irakezen de aanslagen tegen Amerikaanse en Britse troepen gerechtvaardigd. Amper 1 % gelooft dat de aanwezigheid van de coalitietroepen bijdraagt tot de veiligheid in het land en maar liefst 82 % is sterk tegen deze aanwezigheid gekant.
Begin januari maakte Dahr Jamail, een Amerikaanse journalist die tijdens de bezetting acht maanden bij de Irakezen was ingebed, een ruwe schatting. “Tachtig procent van de bevolking steunt het verzet,” vertelde hij me tijdens een interview voor Solidair.
In Terzake meldt Canvas dat 65 % van de Irakezen – weliswaar met een grote foutenmarge – de aanvallen van het verzet tegen Amerikaanse en Britse troepen steunt. Dit klopt niet helemaal met het oorspronkelijk artikel in de Telegraph, waar men in de provincie Maysan 65 %, maar in Basra slechts 25 % heeft gemeten (wat de grote foutenmarge verklaart); geen cijfers over Al-Anbar, gekend als de meest opstandige provincie tegen de buitenlandse bezetting. Rechtstreekse contacten met hulpverleners ter plaatse tijdens het afgelopen jaar doen echter vermoeden dat voor deze provincie de schatting van Dahr Jamail er niet ver naast zit.
De steun aan het verzet in Al-Anbar wordt door de westerse autoriteiten en media vooral verklaard door de aanwezigheid van een soennitische meerderheid in de provincie. Klopt dit wel? Alvorens ooit enige opmerking te maken over de verdeling van soennieten en sjiieten in Irak, is het aan te raden de volgende uiteenzetting over de verhouding tussen beide sektarische groepen door te nemen.
In een artikel van Molly Bingham in de Boston Globe van 15 december 2004 zegt zij het volgende: “Ik ontmoette sjiieten en soennieten die samen vochten, mannen en vrouwen, jong en oud. Ik ontmoette mensen met verschillende economische en sociale achtergrond en scholingsgraad. De oorspronkelijke drijfkracht voor bijna iedereen die ik hierover gesproken heb is van nationalistische aard.”
Aangezien ik in het laatste citaat enige contradictie opmerkte met wat Dahr Jamail me in het interview van januari vertelde, namelijk: “Soennieten en sjiieten vechten niet samen, maar in nood ondersteunen ze elkaar. Tijdens de belegering van Fallujah in april 2004 bevoorraadden sommige sjiitische groepen de soennitische strijders. En toen de bezetters Najaf belegerden, gaven de soennitische strijders wapens en training aan het sjiïetisch verzet.”, besloot ik hem even op te bellen om na te vragen wat hij vandaag over de situatie weet. Zijn antwoord luidde als volgt: “Misschien heb ik me daar versproken, of was er een misverstand, maar tijdens de belegering van Fallujah in april 2004 hebben soennitische en sjiitische groepen wel degelijk zij aan zij gevochten. Dit is overigens nu ook het geval, vooral tegen de Badr-milities.” De Badr-milities maken deel uit van de veiligheidstroepen die door de bezettingsmachten geïnstalleerd werden, en zijn hoofdzakelijk sjiieten uit Iran, de ‘aartsvijand van Irak’. Deze milities zouden volgens verscheidene Irakese bronnen verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de terreuracties tegen Irakese burgers.
Wie maakt dan deel uit van dit verzet? Volgens Bush&co zijn het religieuze fundamentalisten die het Westen haten om de vrijheid en democratie-hi-hi-hi. Anderen weer, beweren dat het aanhangers van het vroegere regime zijn die hun macht willen herstellen. Laat ons even terugkeren naar Fallujah bij het begin van de bezetting. Een week geleden herhaalde Dahr Jamail in Santa Cruz, wat hij me eerder reeds vertelde: “Tijdens de invasie verwelkomde Fallujah de Amerikanen. Maar drie weken later, toen Amerikaanse troepen een basisschool bezetten, protesteerde de bevolking, omdat de volgende dag de lessen moesten aanvangen en ze wilden dat hun kinderen naar school konden gaan. Dit protest werd met geweervuur beantwoord en 17 mensen werden daarbij gedood. Op deze dag werd het verzet in Fallujah geboren, maar de vijandelijkheden groeiden geleidelijk aan toen het leger Amerikaanse aannemers – of beter: huurlingen – naar Fallujah bracht. Deze huurlingen zijn niet gebonden door militaire reglementeringen of verbintenissen. Ze ondernemen geheime operaties en begaan moorden; ze verkrachtten en plunderden – letterlijk.”
Het vervolg kennen we. Nadat inwoners van de stad vier van deze huurlingen doodden, verbrandden en hun lijken aan een brug ophingen (en de westerse media uitgebreid over deze schanddaad tegenover ‘westerse burgers’ berichtten) besloot men vanuit Washington dat de stad van terroristen moest worden bevrijd. Daar de eerste belegering van Fallujah niet het gewenste resultaat opleverde werd een tweede grootscheepse aanval op de stad uitgevoerd in november 2004. De westerse media fungeerden als infokanaal van de bezetters naar het publiek toe. Honderden terroristen zouden gedood zijn bij deze aanval. Maar hulpverleners ontdekten later de gruwel die had plaatsgevonden. Drie à vierduizend inwoners van de stad waren omgekomen, onder hen onnoemelijk veel vrouwen, kinderen en ouderlingen. Sommigen afgemaakt tijdens hun slaap, anderen bij het uitvoren van hun huishoudelijke taken, door chemische wapens, ooit een argument om de inval in Iak te rechtvaardigen. Hulpverleners vonden lijken, wier kleren in hun huid waren gebrand, en lichamen die geen wonden vertoonden, maar wel vreemde gekleurde vlekken. Man, vrouw, kind… jong en oud. Terroristen?
En het bleef niet bij Fallujah. Sinds de lente van 2005 liggen ettelijke steden langs de Eufraat onder vuur: Al-Habbaniyah, Ar-Ramadi, Hit, Al-Haqlaniyah, Al-Haditha, Anah, Rawah, Al-Qaim, Tal Afar; duizenden mensen zijn uit hun huizen moeten vluchten. De gelukkigen onder hen konden terecht bij familie of vrienden, anderen vonden een onderkomen in openbare gebouwen en tenten van de rode halve maan, de sukkelaars brengen kille nachten door in de woestijn zonder tent. Deze informatie is niet uit de lucht gegrepen, nee, ze komt uit eerste hand van hulpverleners die sinds maanden de getroffen steden en de vluchtelingen van tenten, dekens en medicijnen voorzien!
Wat zou jij doen, als jongeling die zijn volk in zulke ellende gestort ziet door een buitenlandse legermacht? Wat zou jij doen wanneer je ziet hoe soldaten van de andere kant van de wereld je huizen platbombarderen, talloze mensen, kinderen incluis verminken, de culturele rijkdom van je land vernietigen, je nieuwe wetten opleggen, het hele sociale leven in je land ontwrichten, verarmd uranium over je land uitstrooien, zodat je je familieleden en vrienden ziet wegkankeren? Zou je juichen? Zoveel was tijdens de Tweede Wereldoorlog niet nodig om een verzet tot stand te brengen. Mij verwonderen de resultaten van de opiniepeiling niet in het minst.
Wie de Metro van 24 oktober niet heeft gelezen, kan het artikel over de opiniepeiling hieronder doornemen:
Irakese bevolking is Amerikanen grondig beu
LONDEN. Een uiterst zeldzame opiniepeiling in het hart van de oorlog heeft uitgewezen dat de buitenlandse troepenmacht de strijd om de ‘hearts and minds’ van de Irakese bevolking al lang heeft verloren. Bijna de helft van de Irakezen zou intussen vinden dat aanslagen op Amerikanen of Britten gerechtvaardigd zijn en ruim 80% ziet hen liefst meteen vertrekken.
Bij alles wat er de voorbije jaren gezegd en geschreven is over Irak, was er telkens één groot zwart gat: de stem van de bevolking zelf. Nochtans geen onbelangrijk gegeven, want zonder de hulp van de gewone Irakezen zal de Brits-Amerikaanse alliantie de opstandelingen vermoedelijk nooit de baas worden. De Britse krant Sunday Telegraph kon de hand leggen op een peiling die is uitgevoerd door een plaatselijke universiteit, maar die via een tussenpersoon bestemd was voor het Britse leger.
En de resultaten zijn op zijn zachtst gezegd ontstellend te noemen, zelfs als je uitgaat van een vrij grote foutenmarge vanwege de moeilijke omstandigheden op het terrein. Hoe dan ook was het zonder twijfel een onaangename verrassing dat 45% van de Irakezen aanslagen tegen de ‘bezettingstroepen’ niet meer dan normaal vindt en dat 82% sterk tegen hun aanwezigheid gekant is. Sterker nog: minder dan één op de honderd burgers heeft het gevoel dat de coalitietroepen de veiligheid vergroten en 67% gelooft dat het omgekeerde waar is.
Gevraagd naar het profiel van de gemiddelde opstandeling, beschrijven de Irakezen een jonge landgenoot die in een uitzichtloze situatie verkeert en zich daarom aansluit bij de enige partij die hem graag ziet komen. Dat beeld illustreert de behoefte aan een grondige wederopbouw van de infrastructuur en een doorstart van de Irakese economie, twee punten waarop de buitenlandse troepenmacht en haar burgerlijke verlengstuk schromelijk tekort zijn geschoten.
Wederopbouw Irak loopt compleet in het honderd
WASHINGTON. Het ambitieuze programma voor de wederopbouw van Irak is allesbehalve een succes, stelt een controle-orgaan van het Amerikaanse parlement. Het beschikbare geld wordt lang niet volledig benut en een groot deel van de uitgaven gaat bovendien naar beveiliging.
De negatieve evaluatie van de Amerikaanse inspanningen om de infrastructuur van Irak te herstellen is vrijwel algemeen. Een recent rapport van de Government Accountability Office (GAO), een instelling van het Amerikaanse parlement die de uitgaven in Irak onder de loep neemt, stelt bijvoorbeeld zegt dat er nog maar 13 miljard is uitgegeven van de 30 miljard dollar die tot augustus 2005 waren uitgetrokken voor de wederopbouw. Dat heeft volgens de opstellers in de eerste plaats te maken met de aanhoudende onveiligheid in Irak, maar het staat buiten kijf dat er niets in huis is gekomen van de beloften van president Bush uit 2003: hij beloofde destijds zuiver drinkwater voor 90% van de Irakezen en een duidelijke toename van de productie van olie en elektriciteit.
Volgens de Democratische volksvertegenwoordiger Henry Waxman geeft de overheid onnodig veel geld uit door contracten zonder openbare aanbesteding te gunnen aan bedrijven als Halliburton. Ook de inzet van privé-firma’s om de veiligheid te verzekeren kost handenvol geld, stelt Waxman.
“Er is voor miljarden belastinggeld uitgegeven, maar de resultaten in Irak zijn bijna onmerkbaar.” De GAO stelt intussen vast dat de zeldzame succesverhalen erg slecht gedocumenteerd zijn en dat geslaagde projecten al te vaak worden tenietgedaan door een gebrek aan onderdelen of geschoold personeel. “Het is onduidelijk wanneer de Irakese veiligheidsdiensten klaar zullen zijn om onafhankelijk te opereren. Op dezelfde manier is het een raadsel hoe de inspanningen van de VS ertoe bijdragen dat de Irakese bevolking aan schoon water, betrouwbare elektriciteit of een adequate gezondheidszorg”, klinkt de vernietigende conclusie van rapporteur Joseph Christoff.
Het uitblijven van resultaten speelt in de kaart van het Irakese verzet. “De bevolking raakt gefrustreerd”, stelt de Republikeinse volksvertegenwoordiger Christopher Shays.
“Ze vragen zich af hoe het mogelijk is dat de coalitie die hun land in minder dan twee maanden veroverde, er na twee jaar niet in slaagt de lichten aan te houden.”
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)