Voorpublicatie uit het boek van Walter Lotens: De cooperatie tussen realiteit en utopie’
(verschenen bij Lannoo, 2013, voor een bespreking zie de rubriek boekbesprekingen)
‘Garagekollektief De Krikker werd in onze hoogdagen met “k” geschreven’, zegt
Bob Docx lachend. ‘Zoals drukkerskollektief De Wrikker of kommune. Dat
zegt trouwens iets over onze achtergrond.’
En inderdaad: de wieg van De Krikker stond ook ergens in Volkshogeschool
Elcker-Ik. Bob Docx is zoals Joost Van Langendonck 63 jaar. Beiden behoren tot
de generatie van de babyboomers en mei ’68-ers. Hun respectievelijke kinderen,
de coöperaties De Wrikker en De Krikker, werden kort na elkaar geboren, in
1975 en 1981. De ‘k’ is weer een ‘c’ geworden. De progressieve spelling is intussen
gedateerd, maar het gedachtegoed is blijven bestaan en heeft een plaats verworven
in het economische circuit van vandaag.
De Wrikker wrikt nog steeds,
De Krikker sleutelt sinds 2007 niet meer aan R4 autootjes, maar is toch nog een
begrip in Nederlandstalig België.
‘Dit is de moeilijkste zin uit onze geschiedenis: de Krikker-Antwerpen stopt.
Eind september 2007 gaat de poort aan de Kielse Turnersstraat definitief dicht.’
Bob Docx weet de eerste zin uit de afscheidsbrief aan al de klanten en cooperanten
van De Krikker nog uit het hoofd. Zo begint hij met het einde van
het De Krikker-verhaal. Bob en ik kennen elkaar al jaren, maar het wel en wee
van het garagecollectief heb ik nooit van hem zelf gehoord. Zijn sonore stem
klinkt een beetje hijgend, want het pad stijgt behoorlijk snel. We wandelen
door een dicht bos van Mazé naar Le Mesnil, twee Waalse dorpjes in de streek
van Miroinval vlak bij de Franse grens. Een riviertje kronkelt zich door de vallei
en geeft een verschillende nationaliteit aan elke oever. Onze partners lopen
voorop. Achter ons volgt Ineke, een van Bobs dochters. Zij luistert mee naar het
verhaal van haar vader. Ze kan misschien inspiratie opdoen, want intussen is
ze haar eigen coöperatief geïnspireerd verhaal aan het schrijven. De vrouw van
rond de dertig is in Kontich bij Antwerpen samen met een andere boerin met
zelfoogstboerderij Grondsmaak begonnen. De appel valt niet ver van de coöperatieve
boom: van garagecollectief naar kleinschalige transitie in de landbouw.
Een ander product, maar eenzelfde filosofie aan de basis.
Bob stapt rustig voort en vertelt onverstoord verder. Het wordt een lange
wandeling door het bos, maar voor de verteller ook door de tijd. 26 jaar intens
coöperatief ondernemen kun je niet afdoen met een oneliner. Het is een belangrijk
stukje levenswerk van een collectief én van zijn founding father. De
sfeer van het gesprek met Joost Van Langendonck van De Wrikker herhaalt
zich, maar dan in een Ardeens bos. Bob begint met het slot en graaft achterwaarts
terug naar de eigen roots en het ontstaan van De Krikker. Hij schetst de
nadagen van het collectief. We zijn even weer in 2007.
‘Gelukkig waren we ook een coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk,
en voor de stopzetting was de balans wel nog regelmatig positief. Maar
koken kost geld, en dat hadden we steeds minder. Na twee decennia van kantje
boordje werken, maakten we de laatste jaren steevast verlies. We waren een put
aan het graven en dat was niet langer verantwoord. Als we zo bleven voortdoen,
stevenden we onvermijdelijk af op een faillissement, en dan zouden de klantenvennoten
– onze fidele aandeelhouders, die ons hun geld ter beschikking hadden
gesteld zonder daar dividend voor te willen, zonder interest dus! – daarvan
de dupe zijn. Zelf sluiten voor het te laat was, en proberen in schoonheid te
eindigen, was voor ons de enige optie.’
‘Voor zover je natuurlijk van schoonheid kunt spreken, als je na 26 jaar moet
toegeven dat het niet meer lukt’, becommentarieert Bob zijn eigen woorden.
‘Het is een beetje sterven, zoveel is zeker. We wisten dat we onze klanten zouden
missen in onze cursussen “Handige Henrietta”, op onze doe-het-zelfzaterdagen,
in ons Krikkerkrantje, maar vooral in de garage zelf.’ En Bob vervolgt:
‘Wij als collectief zaten niet alleen met dat gemis. Het was wederzijds. Dat
bleek zeer duidelijk uit de betuigingen van spijt én dankbaarheid én appreciatie,
mondeling en schriftelijk. Dat was hartverwarmend voor ons! Ik heb de
indruk dat onze vrouwelijke klanten dat nog meer benadrukten. Dergelijke initiatieven
gaan over veel meer dan de herstelling van een auto. In se gaat het hier
telkens over iets heel fundamenteels: respect. Heel diep respect, voor de ander
als collega, als klant, als buur, voor jezelf, voor al wat leeft, voor de aarde, maar
ook voor gereedschap, voor een woonst, voor dingen die anderen gemaakt hebben
en waar jij gebruik van kunt maken. En samen met dat respect: eerlijkheid
en openheid en vertrouwen.’
Het De-Krikker-verhaal heeft ook zijn mooie kanten en die vergeet Bob
uiteraard niet te vermelden. ‘Er is ook veel schoonheid geweest. We hebben
mensen binnen het collectief als persoon echt zien openbloeien. Ik geloof dat
er geen ondernemingsvorm is die zo veel ruimte biedt om aan jezelf te werken
als het coöperatieve model. We hebben bewezen dat het kon, écht coöperatief
ondernemen, zelfs in een moeilijke branche als die van koning auto.
Vlaanderen – en zelfs daarbuiten! – heeft dat geweten: De Krikker-Antwerpen
heeft stevig mee aan de kar getrokken van die andere economie, waar winst
over meer gaat dan centen en mensen op meer worden beoordeeld dan de dikte
van hun portefeuille en de grootte van hun auto. En we zijn daarvoor geapprecieerd!
Welke garage kan haar pand kopen met geld van zijn klanten op een
openbare verkoop? De Krikker, in 1987. Welke garage kreeg de Hefboomprijs
van de Sociale en Solidaire Economie uit handen van de toenmalige minister
van Economische Zaken? Juist. De Krikker in 1998. Wie is er hét voorbeeld als
het gaat over zelfbeheer in Vlaanderen? Ook de media hebben ons gekend: een
Panorama-uitzending van journalist Dirk Barrez in 1983, het VRT-nieuws en de
kranten bij de sluiting van Renault-Vilvoorde, en heel wat keren tussendoor in
de geschreven pers. De Krikker was ook uitgesproken multicultureel en heeft
een aantal politieke vluchtelingen via stageplaatsen opgeleid. Maar het belangrijkste
blijft toch: onze klanten, díe hebben ons gekend en meestal ook geapprecieerd.
En die appreciatie is wederzijds geweest. Die gelijkwaardigheid – niet
gelijk, wel gelijkwaardig – dat was de kracht van De Krikker-Antwerpen. Dáár
ging het over. Het is mooi en zinvol geweest, en we zijn daar blij om.’
‘Niet gelijk, maar gelijkwaardig.’ Dat uitgangspunt zal nog vaker terugkomen
in het denken van Bob. Het werd trouwens het niet-commerciële handelsmerk
van De Krikker. ‘Met dank aan de Braziliaan Paolo Freire. Ik ben ten
zeerste geïnspireerd door deze “derdewereldpedagoog”,’ zegt Bob, die daarmee
een nog veel grotere sprong in de tijd maakt.
Bob Docx is een jongen uit de gemeente Hove bij Antwerpen die handelsingenieur
en pedagoog is geworden, maar die in Leuven buiten de collegezalen
nog veel meer heeft geleerd. Mei ’68 was pas achter de rug en le fond de l’air est
rouge, zoals de film van Chris Marker heet. Het waren de jaren van Pol Goossens,
Ludo Martens, Kris Merckx en andere studentenleiders, die niet alleen
‘Leuven Vlaams’, maar ook al vrij snel ‘Alle macht aan de arbeiders’ scandeerden.
Het waren ook de jaren van de bevrijdingstheologie en van de pedagogie van
de onderdrukten. De jonge Bob Docx werkte als vrijwilliger in het opbouw- en
jeugdwerk van Hove en kwam daardoo
r veel in contact met werkende jongeren.
In de jeugdclub schalde onder meer ‘Het lied van de werkende jeugd’ van Bots.
Wij zijn Mien Kous, Piet Staal,
Jan Daf en Tinus Teevee
We zijn zestien jaar
En met ons werk heel tevree
Om vijf uur vrijdags beuren
Alweer een week voorbij
Geen baas die meer komt zeuren
Want het weekend is van mij.
Bob zag in de methode-Freire een instrument om deze jongeren maatschappelijk
bewust te maken. Noem het marxisme, maar dan op een concrete manier.
Docx is altijd een denker en een doener tegelijk geweest. Zijn theorie stond heel
dicht bij de praktijk en omgekeerd. Zo werd de studax ook al snel een handige
Harry. Om de verplaatsing Hove-Leuven-Hove sneller te kunnen maken, kocht
hij een krakkemikkige R4 waaraan hij noodgedwongen zelf moest leren sleutelen.
Dat deed hij eerst op straat, maar later kon hij bij zijn broer terecht die een
garage in Herentals had. Daar werd de basis van De Krikker gelegd. Intussen
was Bob Docx ook halftijds vormingswerker bij de Volkshogeschool Elcker-Ik,
nota bene in de sector van de psychiatrie, waar hij het werk van De Wrikker
leerde kennen. Hij had toen contact met Wereldscholen van Jef Ulburghs, die
ook economische initiatieven in zelfbeheer stimuleerden. In 1981 sleutelden ze
in Herentals al met zijn drieën. De Krikker was geboren. Een jaar later werd het
initiatief een coöperatieve vennootschap en verhuisden ze eerst naar Hoboken
en nadien naar de Antwerpse wijk het Kiel.
Wat ik hier in enkele zinnen weergeef, is in werkelijkheid een eendimensionale
versie van ‘de wording van’, want Bob blijft meer dan een halve wandeling
non-stop aan het woord.
‘Een zeer belangrijk moment voor De Krikker was de aansluiting van Fernando’,
vervolgt Bob zijn verhaal. ‘Fernando is een Uruguyaan die bij ons is aangespoeld.
Het is een gehaaide kerel met een zeer bijzondere achtergrond. Als guer-
rillero van de Tupamaro-beweging die aan de dictatuur is kunnen ontsnappen,
wist hij als geen ander wat marxisme betekent in een revolutionaire praktijk. De
diepgang van de uitdrukking “kritiek is een plicht om te geven en een recht om
te krijgen” hebben we van hem beter leren begrijpen. In de Uruguyaanse context
was het toepassen ervan een voorwaarde om te kunnen overleven, en voor De
Krikker heeft het meer diepgang gegeven aan onze democratische werking. Het
is ook zeer belangrijk gebleken in conflictsituaties. In moeilijke momenten kun
je immers alleen je sterkte halen uit de gemeenschappelijke doelstellingen die
bepaalde tegenstellingen van persoonlijke of andere aard overstijgen. Wij waren
namelijk een laat kindje van mei ’68, toen “het bestaan van bazen, nog bleef verbazen”.
Het collectief wilde een economie op mensenmaat. Waar er een gelijkwaardigheid
was tussen klant en garagist, waar niet het winstprincipe primeerde.’
De realisatie van het ICA- principe van de ‘permanente leden en volwassenvorming’
– wellicht het origineelste, maar minst gerealiseerde van de Rochdalepioniers
– werd ook in de praktijk gebracht met doe-het-zelfzaterdagen, handige
Henriëtta, een monteurcursus voor vrouwelijke chauffeurs en ecologisch
verantwoorde recyclage bij herstellingen.
‘Dit bracht natuurlijk minder geld in het laatje dan bij een klassiek bedrijf.
Dat wisten we, maar daar gingen we voor. We wisten ook dat op het einde van
de maand ons gemeenschappelijk loonzakje maar karig gevuld was: iedereen
evenveel of even weinig zo je wilt. Een garage zonder bazen. Dat wilden we
zijn. We hadden een afkeer van macht en daarom draaiden we als een collectief.’
Bob pauzeert even. We zijn boven en kijken naar de meanderende rivier in
het dal onder ons. Zijn blik staat op oneindig. ‘We moeten elkaar geen Liesbeth
noemen: ook in een coöperatie loopt niet alles gesmeerd. Nu ik terugblik, denk
ik dat onze afkeer van macht misschien onze neergang heeft ingeluid. Wat bedoel
ik daarmee?’
Bob denkt lang na en begint dan aarzelend en voorwaardelijk te formuleren.
‘Misschien is onze fout wel geweest dat we leiderschap te veel in verband
brachten met macht. Leiderschap kan ook uitgeoefend worden zonder macht
te gebruiken. Ook in De Krikker was er leiding nodig, maar dat zagen we niet.’
Dat werd echter wel pijnlijk duidelijk rond het jaar 2000. Bob Docx werd
dat jaar vijftig en hij besloot na negentien jaar De Krikker andere uitdagingen
aan te gaan. De garage zonder bazen was intussen immers een rendabel bedrijfje
waar tien mensen werkten. Eerst stond er een reis naar Senegal op het programma
waar hij in het binnenland een kleinschalig ontwikkelingsproject mee
wilde ondersteunen.
‘Bij mijn terugkomst, zes weken later, stond ik voor een zeer onaangename
verrassing. Tot mijn verbazing draaide het collectief niet goed meer. De garage
was op die korte tijd een puinhoop geworden en de productiviteit was sterk teruggelopen.
Wat was er gebeurd? Eigenlijk niets. Alleen dat ik er niet meer was.’
Bob zucht. ‘Ik bleek onmisbaar. Dat was een zeer frustrerende conclusie
voor ons als collectief, als garage zonder bazen, en voor mij in het bijzonder.
Om de meubels te redden ben ik dan halftijds weer bij De Krikker gaan werken,
maar eigenlijk was de geest uit de fles. Later hebben we een externe audit
laten uitvoeren door een groepje van wijzen. Daaruit bleek onder meer dat de
productiviteit van de leden van het collectief zeer ongelijkmatig was. Ook onze
ellenlange democratische vergaderingen bleken veel efficiënter te kunnen.’
Het is alsof ik Joost Van Langendonck van De Wrikker hoor spreken. Efficiëntie
en ideologie staan soms op gespannen voet met elkaar. Bob Docx
somt nog een groot aantal andere redenen op voor de sluipende achteruitgang
van De Krikker. ‘De vermindering van de hoeveelheid werk door de langere
onderhoudsintervallen – nog maar om de 20.000 of 30.000 km – de toenemende
elektronica en de constante bijscholing, de strengere regelgeving en grote
hoeveelheden administratie, de stijgende “testaankoop-isering” van nogal wat
klanten (wat kost het en wat krijg ik daarvoor, de rest interesseert me niet!), de
moeilijkheid om bekwame én geëngageerde medewerkers te vinden, het soms
moeilijke evenwicht tussen de belangen van de garage en die van de privésituatie,
de zwakheid van onze zelfbeheerstructuur bij aanhoudende spanningen
of conflicten, langdurige gezondheidsproblemen bij meerdere collega’s, autoinvoerders
die steeds hogere eisen stelden en steeds meer kosten afwentelden
op de garages.’
Voor Bob was het een complex plaatje van ongunstige factoren die elkaar
versterkten waardoor De Krikker uiteindelijk de handdoek in de ring moest
gooien. ‘Mostafa, Jo, Fernando, Sayid, Peter en ik sloten eind september 2007
noodgedwongen de deuren. Nu bestaat er nog alleen een De Krikker in Brugge.’
Dat in vereffening brengen van het garagecollectief in Antwerpen moeten
zeer pijnlijke en intense momenten geweest zijn, maar toch heb ik niet het gevoel
dat Bob, vijf jaar later, terugblikt op een mislukking.
‘Is het stoppen een nederlaag of mislukking?’ vraagt hij zich af terwijl we
aan de afdaling naar de rivier beginnen. ‘Dat bepaal je in grote mate zelf, denk
ik: in het Oosten vinden ze de weg belangrijker dan het einddoel; en op die weg
hebben we veel geleerd en veel doorleefd, in goede en kwade dagen.’
Bob is nog steeds onderweg, zoals wij nu. Das Prinzip Hofnung is nog altijd
een kompas voor hem. Hoop doet leven. ‘De Krikker moest niet blijven bestaan.
Dat is niet het doel van het leven. Je moet ook kunnen loslaten en lessen trekken
uit wat niet goed gegaan is.’
Dat doet Bob nu op een andere manier binnen he
t kader van de sociale economie.
Hij werkt nu bij Educar vzw. In een industriezone aan het Albertkanaal
in Merksem demonteren zo een vijftig à zestig medewerkers autowrakken, pc’s
en servers. Ze herstellen ook straatverlichting en buitenspiegels van autobussen.
Gedurende telkens een jaar gaan deze mensen samen met hun begeleiders op zoek
naar hun talenten, ontwikkelen die verder, en ruimen de obstakels op die deze ontwikkeling
beletten. Zo bereidt Educar deze mensen voor op een toekomstige job.
De Krikker, De Wrikker, en zeker Terre hebben mee de voedingsbodem gelegd
voor een bredere invulling van sociale economie in dit land. Zij zijn begonnen
in het spoor van mei ’68. Humanizing the economy was en is hun betrachting.
Intussen zijn zij al lang geen witte raven meer.
Bob Docx ziet in België de tendens om weer meer naar coöperaties te gaan in
het bedrijfsleven. ‘Maar er is meer’, besluit hij hoopvol. ‘Evengoed zie je mensen
ook creatief nadenken over nieuwe vormen van samenwonen, en bijvoorbeeld
ook over autodelen: meer dan twintig jaar geleden hebben we met De Krikker
geprobeerd om dat autodelen in Antwerpen te lanceren in samenwerking met
de stad. Het heeft niet mogen zijn: we waren onze tijd wat te ver vooruit. Ruim
vijf jaar later heeft De Krikker Brugge het wel klaargekregen met een auto,
maar ook dat kwam te vroeg. Maar vandaag heeft Cambio in België al meer dan
10.000 leden die meedoen met hun formule van autodelen!’ Bob vertelt niet dat
zijn zoon Ward nu actief is in de sector van het autodelen.