Bachar Al-Assad, de Syrische president, en zijn regime staan onder niet aflatende druk. De Verenigde Staten en Frankrijk zijn de drijvende krachten achter dit beleid om het Syrische Baath-bewind volledig te isoleren. En ook Israël stuurt aan op een verzwakking (en liever nog de vernietiging) van de clan Al-Assad. Maar is George W. Bush werkelijk uit op een machtswisseling in Syrië?
Bush staat voor een dilemma en met de ernstige moeilijkheden – een eufemisme – die zijn troepen ondervinden in het buurland Irak, de explosieve situatie in de Palestijnse bezette gebieden, de verdwijning van Ariel Sharon van het Israëlische politieke toneel en een ultranationalistische en fundamentalistische president Mahmoed Ahmedinejad in Iran, die koppig blijft doorgaan met zijn nucleair programma, lijkt een openlijke inmenging in Syrië niet meteen een topprioriteit voor het Witte Huis.
Syrië is een Arabisch land, dat tot hier toe weigerde mee te stappen in een nepvredesproces. Hafez El-Assad en zijn zoon en opvolger Bachar Al-Assad wilden en willen niet weten van stap-voor-staponderhandelingen, zoals de Palestijnse leiders Yasser Arafat en Mahmoud Abbas het hen hadden voorgedaan. Inmiddels is gebleken dat bij dit soort onderhandelingen de spelregels op voorhand zijn bepaald en voortdurend worden gemanipuleerd door Israël en zijn beschermmacht, de Verenigde Staten.
‘A clean break’
De Baathleiders in Damascus houden vast aan hun strategische keuze: land voor vrede. Israël moet alle bezette gebieden ontruimen, ook de in 1967 bezette Syrische Golanhoogte. Dan pas kan er over een vredesverdrag worden gepraat. Kortom, onderhandelingen met de joodse staat moeten gebaseerd zijn op resolutie 242 van de Verenigde Naties. Die principiële houding is nooit naar de zin geweest van de opeenvolgende Israëlische premiers en VS-presidenten en van de neoconservatieven binnen en buiten de regering Bush. Zij willen met een harde confrontatiepolitiek de Syrische machthebbers op de knieën en tot een apart vredesverdrag onder Israëlische voorwaarden dwingen. Die confrontatiepolitiek werd al in 1996 uitgetekend in een document met de titel: “A Clean Break, A New Strategy for Securing the Realm”. Het was opgesteld door een aantal pro-Israëlische neoconservatieve hardliners, die in opdracht werkten van de toenmalige Israëlische Likoedpremier Benyamin Nethanyahu. Auteurs van deze strategische blauwdruk voor het Midden-Oosten waren onder meer Douglas Feith en Richard Perle, twee van de meest invloedrijke adviseurs van George Bush, twee mannen, die lang voordat hij tot president werd verkozen, campagne voerden om het regime van Saddam Hoessein omver te werpen, Irak onder de voet te lopen en van het land een Amerikaanse (zeer olierijke) kolonie te maken. Feith en Perle waren samen met hun Israëlische opdrachtgever Nethanyahu in 1996 al van mening dat niet alleen het Iraakse, maar ook het Syrische Baath-regime moest worden opgedoekt en vervangen door een “democratisch” – lees pro-Amerikaans bewind. Zij stuurden aan op een destabilisering van de Syrische Baath-dictatuur en een snelle regimewisseling.
Groeiend isolement
Erg succesvol is deze strategie nog niet geweest. Maar een en ander kwam toch in een stroomversnelling. In 2003 keurde een overweldigende meerderheid van het Amerikaanse Congres de “Syrian Accountability and Lebanese Sovereignty Restoration Act” goed. De wet maakte de weg vrij voor economische en diplomatieke sancties tegen Damascus, want president Assad steunde immers “terroristische organisaties”, zoals Hezbollah en een aantal Palestijnse milities. De VS beschuldigden de Syrische sterke man ervan massavernietigingswapens te bezitten. De VSA en Israël stuurden aan op een terugtrekking van de 21.000 man sterke Syrische troepenmacht uit Libanon. In 1976 waren de Syrische troepen het buurland Libanon binnengetrokken. Ze deden dat op uitdrukkelijk verzoek van de christelijke minderheid, die nauwe banden onderhield met Israëli’s en Amerikanen en die het in het eerste jaar van de Libanese burgeroorlog behoorlijk lastig had in haar strijd tegen de coalitie van Libanese nationalisten en Palestijnse fedayin.
De confrontatiepolitiek van George W. Bush tegen het regime in Damascus kreeg plots steun uit erg onverwachte hoek. Chirac was in Europa één van de regeringsleiders geweest die het sterkst gekant was tegen het Amerikaans-Britse militaire avontuur in Irak. Maar Jacques Chirac heeft tal van vrienden in de voormalige Franse kolonie Libanon. (Hij was vriend aan huis bij Rafic Hariri, de Libanese premier die van de wederopbouw van het door de burgeroorlog verwoeste Beiroet zijn levenswerk wilde maken). En Chirac lag – samen met het Witte Huis – aan de basis van de op 2 september 2004 goedgekeurde VN-resolutie 1559. Damascus werd daarin aangemaand zich onverwijld uit Libanon terug te trekken, er zijn inlichtingendiensten te ontmantelen en zijn bevriende milities te ontwapenen. De Syrische sterke man Assad heeft lange tijd gedacht dat hij deze VN-resolutie naast zich neer kon leggen. Maar hij kwam snel in een isolement terecht. Op 14 februari 2005 werd Rafic Hariri bij een bomaanslag in Beiroet vermoord. De rest van het verhaal is bekend. Iedereen wees met een beschuldigende vinger naar de inlichtingendiensten van Damascus. De VN stak van wal met een onderzoekscommissie onder leiding van de Duitse jurist Detlev Mehlis. Enkele weken later was de laatste Syrische soldaat van het Libanese grondgebied verdwenen. Detlev Mehlis schreef een eerste tussentijds rapport over de moordaanslag op Hariri. De Duitser leverde een politiek traktaat af, waarin hij Syrië als hoofdverdachte van deze terreuraanslag bestempelde. Mehlis verweet de Syrische overheid een gebrek aan samenwerking met zijn onderzoeksteam. De Belgische magistraat Serge Brammertz is Mehlis inmiddels opgevolgd. Hij moet het onderzoek afronden en wil een aantal kopstukken van het Baathregime aan de tand voelen. Ook president Bachar Al-Assad.
Regimewisseling?
De vraag is echter of de tandem Parijs-Washington in de gegeven omstandigheden in staat is een echte regimewisseling in Damascus door te voeren. Een brutale omverwerping van het Baath-regime kan immers onvoorspelbare gevolgen hebben. Het militaire avontuur van Amerikanen en Britten in Irak heeft aangetoond dat het “Grote Midden-Oosten” waarvan George W. Bush en zijn regeringsteam dromen niet echt voor morgen is. Een militaire invasie tegen Syrië, waarbij het regime van president Assad snel van de kaart wordt geveegd is niet meteen een optie, want uiterst riskant. En in Syrië zelf hebben de Amerikanen en Fransen niet echt een alternatief om een geloofwaardige aflossing van de wacht te voltrekken. Dat bleek toen de Saoedische televisiezender Al Arabiya op 30 december laatstleden een belangrijke Syrische “dissident” opvoerde: Abdul Halim Khaddam. Jarenlang was Khaddam de rechterhand van president Hafez Al-Assad. Hij leidde van 1970 tot 1984 het ministerie van Buitenlandse Zaken, van 1984 tot 2000 was hij vice-president, belast met de Libanon-politiek van zijn regering. Hij was tenslotte de man die na de dood van sterke man Hafez Al-Assad op 10 juni 2000 tijdelijk de touwtjes in handen nam, tot alles in gereedheid was gebracht voor de troonopvolging door diens zoon Bachar Al-Assad. Vorige zomer kwam hij openlijk in conflict met de top van de Baathpartij. Khaddam had zijn vlucht naar Parijs grondig voorbereid. Pas toen zijn hele gezin veilig bij hem in de Franse hoofdstad was aangekomen, was voor hem het tijdstip aangebroken om zich openlijk als dissident op te stellen, als kandidaat van Parijs en Washington voor een machtsovername.
Abdul Halim Khaddam schopte wild om zich heen. De moord op de voormalige Libanese premier Rafic Hariri was volgens hem het werk van de Syrische inlichtingendienst in Beiroet en meer bepaald van de baas van deze diensten, generaal Rustom Ghazale. Khaddam beschuldigde Ghazale in één ruk van corruptie en diefstal. Bij het verlaten van Libanon zou hij de mooie som van 35 miljoen dollar hebben meegenomen uit de Libanese bank Al-Madina. En klap op de vuurpijl: Hariri zou nooit zijn vermoord zonder medeweten en zonder de uitdrukkelijke toestemming van… president Bachar Al-Assad. Khaddam herhaalde met andere woorden wat er in het rapport van VN-magistraat Detlev Mehlis stond. En zijn uitspraken werden ten zeerste op prijs gesteld in de hoogste regeringskringen in Parijs en Washington.
Het Baathregime liet de kans niet voorbijgaan om de verrader Khaddam aan de paal te nagelen. Khaddam, die de leiders in Damascus vandaag graag bestempelt als een corrupte bende, kreeg een koekje van eigen deeg. Khaddam had de directe omgeving van president Bachar Al-Assad ervan beticht voor meer dan 20 miljard dollar te hebben gestolen uit de kluizen van de Libanese banken, alvorens met troepen en inlichtingenapparaat de aftocht te blazen. Khaddam heeft het over de “staatsmaffia” in Damascus, die in Libanon de hand heeft gelegd op 1 miljard dollar, die de ten val gekomen Iraakse dictator Saddam Hoessein naar Libanese banken zou hebben versast.
De Syrische media sloegen terug en publiceerden in extenso een lijst van Khaddams eigen (door corruptie verworven) bezittingen. Zijn echtgenote Najet Marqabi, zijn zonen Jamel, Jihad en Bassem, zijn dochter Rym en een rist schoonbroers, neven en nichten blijken er dankzij zijn goede zorgen warmpjes in te zitten. De familie bezit meerdere paleizen in Syrië, Libanon en Frankrijk (onder meer een hotel aan de Parijse Avenue Hoche). Khaddam en zijn familie zijn de eigenaars van twee protserige yachts (de Maya I en Maya II) en hebben belangrijke aandelen in tal van ondernemingen, restaurantketens en winkelcentra. Khaddams Libanese, Franse en Zwitserse bankrekeningen zijn goed gevuld. Zijn tegenstanders noemen het cijfer van 700 miljoen dollar, die netjes op deze buitenlandse rekeningen in veiligheid zijn gebracht. Inmiddels hebben de leiders in Damascus de Syrische bezittingen van Khaddam verbeurd verklaard. Khaddam die decennialang de Baathdictatuur trouw heeft gesteund, is niet meteen een geloofwaardig alternatief voor de huidige leidersploeg in Damascus. En het Baathregime slaagt er vandaag in de rangen te sluiten tegen de overloper Khaddam. Daarbij krijgt Bachar Al-Assad enige steun van aartsvijand Israël. Verscheidene Israëlische kranten maakten melding van de intensieve bezoeken van leden van de Amerikaanse, Franse en Israëlische geheime diensten aan het Parijse asieladres van de gewezen toppoliticus en rechterhand van vader en zoon Al-Assad. Zijn status van “verrader”, “overloper” en “agent van de staat Israël” kon daarmee op grond van Israëlische persberichten zonneklaar worden aangetoond.
Verzwakte Al-Assad
Abdel Halim Khaddam toont niettemin zijn ambitie om in Damascus voor een aflossing van de wacht te zorgen. Sinds zijn ‘outing’ voor de Saoedische satellietzender Al-Arabiya op 30 december 2005 is hij hiervoor discreet op zoek naar steun. Zijn belangrijkste bondgenoot op dit ogenblik is de voormalige stafchef van het Syrische leger Hikmat Chehabi, die in 2000 op pensioen werd gestuurd. Echt veel invloed blijkt Chehabi echter niet meer te hebben binnen de Syrische strijdkrachten, wel beschikt hij over belangrijke contacten in de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië. Khaddam heeft voorts zijn erg corrupte verleden tegen zich. En begin januari voerde hij gesprekken met de vertegenwoordigers van de Syrische moslimbroeders. En dat is een merkwaardige wending.
De Syrische moslimfundamentalisten werden in het verleden uitermate bloedig onderdrukt door het Baathregime met als hoogtepunt in 1982 de door het leger neergeslagen opstand van de broederschap in Hama. Syrische tanks namen er de oude stad onder vuur, waar de fundamentalistische opstandelingen zich hadden verschanst, nadat ze eerst een slachting hadden aangericht onder vertegenwoordigers van de Baath-overheid, zoals ambtenaren, politieagenten, leraars, onderwijzers en hun familieleden. Robert Fisk, de Britse oorlogscorrespondent, was één van de weinige buitenlandse ooggetuigen van de gewelddadige gebeurtenissen in Hama. Hij berichtte over de moorddadigheid waarmee de fundamentalistische opstandelingen “de kelen doorsneden van gezinsleden van overheidsvertegenwoordigers en onderwijzers onthoofden, zoals de GIA later in Algerije deed” (2). “De speciale strijdkrachten onder leiding van Hafez Al-Assads broer Rifaat onderdrukten de opstand met wreed geweld. Tegen de 20.000 mensen stierven, naar werd gezegd, in de ondergrondse tunnels en in de opgeblazen gebouwen. Het werkelijke aantal lag wellicht dichter bij de 10.000, maar de oude stad lag grotendeels in puin,” noteerde Fisk.
Khaddam is de bloedige episode van Hama schijnbaar vergeten en gaat een bondgenootschap met zijn vroegere vijanden niet uit de weg. De vraag is echter of de Verenigde Staten en Frankrijk een regimewisseling in Damascus zien zitten waarbij de fundamentalisten betrokken zijn. Voor het overige zijn de alternatieven dun gezaaid. Het Baathregime duldt enkele “oppositiepartijen”, die in werkelijk bondgenoten zijn van het presidentiële paleis. En ook de Syrische vakbonden en beroepsorganisaties zitten stevig in de greep van de Baatpartij.
Ook Syrië – net zoals het Irak van Saddam Hoessein destijds – heeft een “democratische” oppositie. En die bestaat – net zoals in Irak – uit een aantal operettefiguren, die in het buitenland vertoeven en uit het handje van hun broodheren eten. De bekendste is wellicht Farid Al-Ghadri, de zelfbenoemde leider van de “Partij voor de Hervorming van Syrië”. Hij heeft – net zoals destijds de leider van de Iraakse “democratische” oppositie, Ahmed Chalabi – zijn entree in de salons van de meest extreme neoconservatieven in Washington. Maar in Syrië zelf heeft hij geen aanhang.
Anders ligt het met de oppositiekrachten, die zich onlangs achter de “Verklaring van Damascus” hebben geschaard. Het is een bont gezelschap van een breed maatschappelijk middenveld, dat door de Baath-dictatuur nooit helemaal kon worden platsgewalst en door de moslimbroeders wordt verketterd. Op de lijst van ondertekenaars van deze verklaring stonden de namen van Riad Türk, de “Syrische Nelson Mandela”, een van de kopstukken van de communistische partij, die twintig jaar in de kerkers van de Al-Assadfamilie heeft doorgebracht, de soennitische religieuze leider Jaoudar Saïd, de bekende mensenrechtenactivist Haïtham Al-Manna en één van de Syrische kunstenaars met wereldfaam, de dichter Adonis. Maar dit zijn figuren, die helemaal niet passen in het “democratische” plaatje, dat de neoconservatieven van het Witte Huis voor het Midden-Oosten hebben ingekleurd.
Het meest voor de hand liggende scenario is dat van een samenwerking tussen Washington en een zeer fel verzwakt Baath-regime onder leiding van president Bachar Al-Assad. Hoe paradoxaal het ook mag klinken, in de ‘war on terror’ waren het de Syrische geheime diensten, die Washington de degelijkste informatie hebben bezorgd over de mistige organisatie van Osama Bin Laden, Al Qaeda. Wat niet belette dat Syrië in mei 2002 in de nieuwe versie van Bushs “as van het kwaad” terechtkwam. Ondanks de “Syrian Accountability and Lebanese Sovereignty Restoration Act” van 2003 en de gemeenschappelijke Amerikaanse-Franse VN-resolutie 1559 van 2004 heeft Washington nooit de bruggen opgeblazen met het regime in Damascus. Zo ontving Bachar Al-Assad – op het hoogtepunt van het verbaal geweld van Bush en zijn regeringsteam tegen zijn bewind – twee belangrijke Amerikaanse Congresleden, de republikein Darrel Issa en de democraat Nick Rahall. Wat later kreeg Martin Indyk een audiëntie bij de Syrische sterke man. Indyk is één van de spilfiguren van de machtigste zionistische lobby in de Verenigde Staten (AIPAC – American-Israel Public Affairs Committee), speelde een doorslaggevende rol bij het Midden-Oostenbeleid van president Bill Clinton en werd later VS-ambassadeur in Israël.
Khaddafi achterna?
Op korte termijn lijkt een discrete samenwerking tussen Washington en Damascus het lonendst voor beide partijen. Bachar Al-Assad weet dat zijn regime erg verzwakt is. De Syrische economie is ondermijnd door een nomenclatuur, die al decennia op corruptie teert. Gelukkig voor de Syriërs beschikt het land over een landbouwsector, die tenminste voor de eigen voedselvoorziening kan zorgen. Eigenlijk heeft het land slechts twee echte inkomstenbronnen. Tienduizenden Syriërs hebben als gastarbeider hun heil gezocht in het buitenland. Zij maken 2 à 3 miljoen dollar per dag over aan hun familieleden. De enige reële inkomensbron van de staat is de relatief bescheiden olieproductie. Syrië produceert 500.000 vaten per dag en verbruikt zelf om en bij de 300.000 vaten. Het surplus (200.000 vaten) zorgt bij een olieprijs van 50 dollar per vat voor een dagelijkse opbrengst van 10 miljoen dollar (1). Dat bedrag vloeit echter voornamelijk rechtsreeks naar de heersende families en het ambtenarenkorps van het Baath-regime en naar de militaire uitgaven van de staat. En ook militair is Syrië een schim van wat het ooit is geweest. Militaire experts weten dat het Baath-regime – sinds de ineenstorting van de Sovjetunie – nauwelijks nog bij machte is zijn conventionele leger te onderhouden, laat staan te moderniseren. Voor de aanschaf van een arsenaal massavernietigingswapens heeft Al-Assad niet de middelen.
Ook de Verenigde Staten hebben er – althans op korte termijn – belang bij dat het Syrische regime niet ten ondergaat in een algemene chaos. De Syrische (soennitische) moslimfundamentalisten zijn wellicht de enigen die van zo’n chaos kunnen profiteren. En zij hebben ontzaglijk veel sympathie voor hun Iraakse geloofsbroeders, die in een bloedige verzetsoorlog tegen de Amerikaans-Britse bezettingsmacht zijn verwikkeld. In dat geval zou een belangrijk deel van het Iraakse verzet wel eens over een niet te onderschatte militaire basis en belangrijke toevoerlijnen (rekruten en materieel) in het buitenland komen te beschikken. Washington kan – met de penibele militaire situatie in Irak – best een verzwakte Bachar Al-Assad als bondgenoot gebruiken, al was het maar om de honderden kilometers lange Syrisch-Iraakse grens te bewaken om zo het verzet in de Iraakse soennitische provincies te verzwakken. Bachar Al-Assad lijkt goed op weg om een nieuwe Moammar Khaddafi te worden. De Libische sterke man was voor het Witte Huis ooit de “mad dog” (dixit VS-president Ronald Reagan), de financier van het internationaal terrorisme en de man met een geweldig arsenaal massavernietigingswapens. Khaddafi is inmiddels weer toegelaten tot het concert van de beschaafde naties. Dat heeft hem niet eens zo’n hoge prijs gekost: enkele verdachten van de terreuraanslag boven het Schotse Lockerbie werden uitgeleverd en berecht en internationale wapeninspecteurs mogen in Libië naar chemische en biologische wapenvoorraden komen speuren. Bachar Al-Assad weet wat hem te doen staat: enkele wapeninspecteurs op zijn grondgebied toelaten en enkele verantwoordelijken van de aanslag op de Libanese ex-premier Rafic Hariri als zondebokken doorschuiven naar de VN-onderzoekscommissie van de Belg Serge Brammertz. In de Arabische wereld circuleert alvast de naam van één van deze mogelijke zondebokken: generaal Rustom Ghazale, de voormalige Syrische proconsul van Libanon en de chef van de Syrische veiligheidsdiensten in Beiroet. In een intrview met de Arabische satellietzender Al Jazeera verklaarde de generaal op 3 januari dat “hij bereid is zich voor zijn vaderland op te offeren”…
(Uitpers, nr. 72, 7de jg., februari 2006)
Voetnoten:
(1) Samir Gharbi, “Archaïsme économique”, Jeune Afrique/L’Intelligent, nummer 2348, 8 januari 2006.
(2) Robert Fisk, “De Grote Beschavingsoorlog. De Verovering van het Midden-Oosten”, Anthos, Amsterdam, De Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2005, blz. 1070-1071.