Men kan zich afvragen waarom we nog over het Sovjetsysteem moeten nadenken? De reden is dat we er heel wat lessen kunnen uit trekken om het socialisme te herdenken. Het kunnen positieve en negatieve lessen zijn, maar leerrijk zijn ze in elk geval. Leert een mens immers niet meer uit zijn mislukkingen dan uit zijn successen?
Voor de Sovjetleiders van destijds was hun systeem het ‘reële socialisme’, in tegenstelling tot het sociale kapitalisme dat de sociaal-democraten eveneens ‘socialisme’ noemden. Vandaag zeggen sommigen dat dat systeem wel degelijk de bakens heeft uitgezet voor een authentiek socialisme maar dat er te weinig middelen waren om het te verwezenlijken. Het zou zijn mislukt omdat het niet democratisch werd gemaakt. Anderen daarentegen beweren dat het Sovjetsysteem niets anders was dan een variant op het kapitalisme, een staatskapitalisme. Dit zijn zowat de twee extreme interpretaties, met daar tussen in nog tal van andere verklaringen.
Ik durf te stellen dat het allemaal veel ingewikkelder is, dat het Sovjetsysteem een hybride systeem was met zowel kapitalistische als socialistische aspecten. De socialistische aspecten waren echter vervormd en werden collectivistisch. Vandaar dat het systeem ging lijken op een utopie en vol contradicties zat. En ook vandaar dat het nog steeds interessant is dat systeem te bestuderen, want het toont ons wat socialisme kan zijn en wat het niet kan zijn.
Geïnspireerd door Marx
Men hoort vaak zeggen dat de schuld bij Marx moet worden gezocht, of ook dat het Sovjetsysteem haaks stond op het marxisme. Echter, bij Marx en Engels vinden we twee opvattingen van ‘socialisme’ terug. Marx houdt niet zo van het begrip, want voor hem stond het gelijk met utopie. Na het kapitalisme moest het communisme komen. Een hele tijd lang staat dat communisme nochtans in de kinderschoenen en houdt het zich bezig met economie. Het Manifest, met zijn machtsovername en beperkte nationaliseringen is kennelijk slechts een overgangsprogramma. We zouden kunnen spreken van een staats-marktsocialisme. De andere opvatting vinden we terug in de kritiek op het programma van Gotha: het socialisme heeft gewonnen en kan worden gezien als de eerste fase van het communisme, een fase waarin markt- en klasseverhoudingen zijn verdwenen en iedereen wordt beloond ‘volgens zijn arbeid’.
Ik denk dat het dat laatste socialisme was waar de bolsjevieken aan dachten en wat door hun opvolgers werd verdedigd. Voor hen was de USSR een klassenloze maatschappij, met uitzondering van de boeren en de ‘intellectuelen’. En het is ook dat socialisme dat lange tijd op de steun kon rekenen van de burgers en dat overal ter wereld deed dromen. Dat socialisme-communisme was misschien niet echt irreëel maar het was wel grotendeels utopisch. Hier kunnen we de eerste lessen uit trekken.
Een droombeeld van de toekomstige samenleving
Het zou een samenleving van overvloed worden en het ‘reële socialisme’ ging in reuzenstappen die richting uit. Het is die mythe van overvloed die er voor zou zorgen dat het Sovjetsysteem even productivistisch als het kapitalisme werd. Wat ook de schade was die de vooruitgang kon aanbrengen, de productiekrachten moesten zo snel als mogelijk worden ontwikkeld. Vandaag weten we dat er ecologische grenzen zijn aan de onbeperkte ontwikkeling van rijkdom. Marx vermoedde dat al, maar wellicht dacht hij dat het communisme als vanzelf de behoeften zou doen verminderen. Vandaag is er nog een antropologische reden bij gekomen om die mythe van de overvloed vaarwel te zeggen. Onze behoeften kunnen misschien ingeperkt worden, maar onze verlangens kunnen dat veel minder. Als er dan altijd al een zekere ongelijkheid blijft bestaan, dan blijven ook de mimetische gedragingen bestaan. Om verkwisting dan tegen te gaan, moeten sommige goederen gerantsoeneerd worden door het inkomen.
Volgens sommige linkse denkers moeten heel wat goederen gratis worden, en dat is dagdromerij. Die goederen moeten immers wel betaald worden met belastingen en verkwisting wordt onvermijdelijk (brood was in de Sovjetunie zo goedkoop dat men het de varkens te eten gaf).
In de toekomstige samenleving moesten mensen spontaan solidair zijn en gehecht aan de collectiviteit. De nieuwe mens moest en zou geboren worden. Die utopie werd ook een stukje realiteit. Hoewel het vandaag moeilijk is dat nog te geloven, toch zijn er inderdaad vaak religieus geïnspireerde collectivistische stromingen aanwezig geweest bij het sovjetvolk. De utopie bestond erin dat het andere deel van de individuen werd verloochend, ook al was dat belangeloos en niet-egoïstisch. Het is precies dat wat aan de oppervlakte is gekomen met het uiteenvallen van het Sovjetsysteem. Elk nieuw socialisme zal rekening moeten houden met de twee dimensies van het individu, zijn communautaire zijde en zijn individualistische zijde. Ook het liberalisme ziet slechts één kant.
De paradox van de economische rekenkunde
Marx wilde komaf maken met het marktsysteem omdat het ondoorzichtig en irrationeel was (arbeid kon niet worden erkend als echte bron van waarde en de prijzen stonden niet echt in verhouding tot de waarde van de arbeid). Maar waardoor moest die markt worden vervangen?
Een berekening in termen van gebruikswaarde en fysieke hoeveelheid misschien? Zo dacht Marx er helemaal niet over. In het communisme, net zoals in andere maatschappelijke systemen, moest er een boekhouding in termen van arbeidshoeveelheid worden bijgehouden. Ik zeg dit voor al diegenen die de gebruikswaarde voortdurend tegenover de ruilwaarde stellen en de bevrediging van behoeften tegenover de logica van de marktproductie. Er heerst heel wat verwarring over. Een berekening in termen van gebruikswaarde is gewoon onmogelijk want ze is te omvangrijk en te heterogeen. De ruilwaarde is slechts één van de mogelijkheden voor de berekening van waarde in het algemeen en de abstracte maatschappelijke arbeid die er achter schuil gaat is niet meer dan één van de mogelijkheden van de ‘abstracte’ arbeid in het algemeen.
De vraag rijst dan waarom de sovjetboekhouding desondanks voornamelijk een boekhouding in fysieke termen was? Het meest overtuigende antwoord is dat men slechts in fysieke hoeveelheden (tonnen staal, meters stof, enz.) kan rekenen en (centraal) plannen. Men kan niet met zekerheid zeggen wat die productie zal kosten. En de hoeveelheden zullen worden verrekend in de ‘materiebalansen’ van de inter-industriële tabellen. Daarvoor moet je kunnen rekenen met homogene eenheden en daarvoor is dan weer een specifiek prijssysteem nodig dat niet de voordelen van de marktprijzen heeft.
De vraag wordt dan: wat voor boekhouding heeft een socialistische economie nodig? Sommigen denken dat je met moderne computers de arbeidswaarde van miljoenen producten kan berekenen, maar ze stellen ook dat het spel van vraag en aanbod op korte termijn moet worden gebruikt om te zien of de producten worden aanvaard. Een dergelijke theoretische hypothese is denkbaar maar zinloos, omdat de economische wereld wordt gekenmerkt door een grondige onzekerheid en de arbeidswaarde constant evolueert. Wat ons doet besluiten dat de marktverhoudingen altijd noodzakelijk zijn, omdat ze zich vlot aanpassen en informatie leveren die meteen een leerproces inhoudt. De liberale kritiek en met name die van de Oostenrijkse school is op dat vlak van doorslaggevend belang geweest. Dat sluit niet uit dat een a posteriori berekening van de arbeidswaarde maatschappelijk zinvol kan zijn.
De eerste fase van het communisme van Marx lijdt nog aan een ander euvel. Elke economie is toekomstgericht, bijvoorbeeld het zaaigoed is nodig om volgend jaar te kunnen oogsten. Elke op geld gebaseerde economie heeft een kretdietsysteem nodig. Tot nog toe is er niets beters gevonden dan krediet met intrest om de vraag en het aanbod naar krediet in evenwic ht te brengen. En juist dat heeft slecht gefunctioneerd in het Sovjetsysteem. De reden is niet dat het krediet openbaar was, maar dat de Centrale Bank er een monopolie had en praktisch zonder intrest werkte. Ze kon wel alle legale transacties controleren, maar had er eigenlijk geen vat op. Ze moest voldoen aan alle vragen die in overeenstemming waren met het plan , hoe fenomenaal die ook waren.
Marx heeft weliswaar een boek geschreven over krediet en heeft aangetoond dat het de meerwaarde aantastte, maar hij heeft ook het nut van krediet voor de coöperatieven bijvoorbeeld ingezien. Echter, hij heeft daar verder geen enkele les uit getrokken. Wellicht was hij ervan overtuigd dat leningen rentevrij moesten zijn. Als we echter toegeven dat de intrest bij leningen onvermijdelijk is, dan is het alweer het hele systeem van arbeidswaarde dat wordt ondermijnd. Als we het socialisme willen herdenken dat moeten we de vraag van het krediet dringend bekijken, want we weten ook dat we dit niet mogen overlaten aan kapitalistische commerciële banken.
De onwenselijke planning van de behoeften
Sommige auteurs spreken van het Sovjetsysteem als van een dictatuur over de behoeften. De Sovjetleiders beslisten wat goed was voor het volk. De prijzen werden ‘beheerd’ en moesten uiteraard rekening houden met de productiekrachten maar niet met de economische rentabiliteit. Sommige producten werden met verlies verkocht. Men zou kunnen spreken van ‘politieke’ prijzen. Kan dat nog?
Ik zou hier een onderscheid willen maken tussen maatschappelijke goederen (vaak publieke goederen genoemd) en particuliere goederen. Maatschappelijke goederen zijn onontbeerlijk voor de verwezenlijking van burgerschap: onderwijs, gezondheidszorg, stroom, telefoon, musea, openbare tuinen, enz. Particuliere goederen zijn het resultaat van de vrije individuele keuze. Maatschappelijke goederen zijn het resultaat van politieke besluiten. Op dat vlak kan het Sovjetsysteem niet met de vinger worden gewezen, behalve dan voor de manier waarop de beslissingen werden genomen. Het probleem is wel dat het onderscheid tussen maatschappelijke en particuliere goederen niet bestond.
Er zijn twee redenen die ons beletten om particuliere goederen aan een politieke besluitvorming te onderwerpen. De eerste is dat men de dictatuur over de behoeften niet kan vervangen door een democratische bepaling van behoeften. Een dergelijke democratie zou bijzonder traag en moeizaam verlopen, ze zou zeer duur zijn en veel energie vergen en al gauw komaf maken met de goede wil van de burgers om te participeren. De tweede reden haal ik bij de liberalen: de tirannie van de meerderheid. Vragen van minderheden worden niet ingelost, wat de verscheidenheid beperkt en ‘verliezers’ teweeg brengt. Ik wil hiermee niet aangeven dat consumenten zich niet moeten moeien met de besluitvorming, maar wel dat het socialisme moet breken met het manipuleren van het verbruik en de consumptiecultuur moet aanklagen. Dit kan via allerhande instellingen met gebruikers en verbruikers enerzijds en administraties, overheidsinstellingen en bedrijven anderzijds.
De centrale paradox van het planningscollectivisme
De Sovjetleiders hebben bij Marx het idee van de planeconomie gehaald, het tegenmodel voor de kapitalistische anarchie. Zij leidden daaruit af dat alle productiemiddelen in overheidshanden moesten zijn en dat de maatschappij als een grote werkplaats moest worden georganiseerd, niet met bedrijven maar met productiecentra die hun doelstellingen van de sectorministeries kregen toegestuurd. Dit ging noodzakelijkerwijs gepaard met een centrale planning.
Er werd in dit verband vaak gepraat over een ‘geleide economie’, maar die economie werd in feite heel slecht geleid. Daar zijn praktische redenen voor aan te geven. De onzekerheid bleef bestaan en de plannen waren niet meer dan extrapolaties die constant werden bijgesteld. De verwezenlijking van de plannen werd bemoeilijkt door de bevoorrading die ook moest worden gepland. Dit staat heel ver van de vrijheid van ondernemen in een gedecentraliseerde economie waarin bedrijven vlot en soepel kunnen handelen en reageren.
Een tweede fundamenteel probleem met het collectivisme van de Sovjet-Unie was het verlies van elke zin voor verantwoordelijkheid, initiatief en uiteindelijk ook van de motivering van de werknemers. Hier zijn twee redenen voor. Er was geen economische democratie, want dat was volledig in strijd met het principe van het centralisme. Werknemers zouden de doelstellingen van de planners in twijfel kunnen getrokken hebben. Verder kon geen enkele werknemer in de Sovjet-Unie zich herkennen in de abstracte, algemene planning. Een arbeider wil immers zien waarvoor hij of zij werkt en of de producten die hij (mee)maakt ook goed zijn. Dat is ook zo in kapitalistische ondernemingen, maar in de Sovjet-Unie was de vervreemding en de ondergeschiktheid nog erger doordat het dagelijks werk werd bemoeilijkt door allerlei problemen.
Sommige onderzoekers gaan nog verder. De geleide planning werkte slecht en bovendien was de markt toch sterk aanwezig in de Sovjeteconomie. Er was een prijssysteem. Er waren erkende markten (de kolchozen), parallelle ‘grijze’ markten (tussen ondernemingen) en ‘zwarte’ markten die het falen van de administratie moesten opvangen. Er was een belangrijke administratieve concurrentie tussen productie-eenheden om de belangrijkste plannen en de beste bevoorrading te bemachtigen. Dit alles verklaart de kenmerken van die economie: veralgemeend geknoei, te veel investeringen, te veel werkgelegenheid om pieken te kunnen opvangen. Toch is die verklaring onvoldoende. Het prijssysteem speelde helemaal niet dezelfde rol als in een markteconomie, de concurrentie had eveneens een andere functie. De regulering in een markteconomie dient om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen tegen de achtergrond van een permanente trend tot overproductie. In het Sovjetsysteem daarentegen waren er flessenhalzen en was er meer schaarste dan overschot. Dat was in feite de echte indicator van de slechte werking, met lange rijen voor lege winkels als gevolg.
Wat voor conclusies kunnen we hier uit trekken? Zeker niet dat de markt altijd beter werkt dan een plan. Voor een nieuw socialisme moeten we beseffen dat planning meer dan ooit nodig is. In een gemondialiseerde economie hebben economische besluiten immers zware gevolgen, en dat kan niet worden overgelaten aan grote multinationals. Maar de planning zal nooit bindend zijn en enkel een indicatieve waarde hebben, behalve voor de maatschappelijke goederen die onder de politieke besluitvorming vallen. De planning kan werken via allerhande systemen, zoals differentiële rentevoeten of belastingtarieven. China geeft al een voorbeeld van hoe dat werkt.
Het wordt tijd om even te kijken naar de kwestie van het eigendom en de maatschappelijke verhoudingen. Wat heeft uiteindelijk geleid tot de mislukking van het Sovjetsysteem? Was dat het etatisme?
De USSR, een staatskapitalisme?
Het grootste deel van de economie stond onder staatscontrole, geografisch en hiërarchisch. De winst ging naar de ministeries en werd daarna herverdeeld. De meerwaarde kwam dus niet in handen van particuliere eigenaars maar van de staat zelf. Vandaar dat sommige theoretici stellen dat het een zuiver systeem van staatskapitalisme was, zonder de toe-eigening van de winst en zonder de concurrentie van een markteconomie. In wiens voordeel was dat? Van de collectieve nomenklatura, dit is de 2 tot 3 % van de bevolking die kan vergeleken worden met de particuliere bourgeoisie van het westen. Die stelling klinkt logisch, maar toch vergeet men hierbij de in het collectivisme vervormde socialistische elementen. Volgens mij was het Sovjetsysteem hybride, een mengeling van staatskapitalisme en collectivistisch socialisme. Ik geef een paar voorbeelden.
Het Sovjetsysteem was zeer egalitair en werd dat ook meer en meer. Het verschil tussen de 10 % rijkste groep en de 10 % armste groep was 7,24 in 1948, het werd 4,4 in 1956 en 2,9 in 1975. Er waren geen inkomens uit vermogens. De voordelen van de nomenklatura werden in natura betaald, zoals met woningen en auto’s. Dat werd ook zorgvuldig verborgen gehouden om de bevolking niet te kwetsen. Het was ook vrij bescheiden in vergelijking met de onmeetbare rijkdom van de kapitalisten vandaag.
Er was een loonsysteem en geen zelfbeheer, zodat de arbeiders geen eigenaar waren van de productiemiddelen. Ze waren niet echt vertegenwoordigd in de sovjets of in de partij. Sommige methoden werden ontleend aan het kapitalisme, zoals het in de Sovjet-omgeving zeer onefficiënte taylorisme en loon-naar-rendement. Toch was er heel wat tegenmacht, er was geen werkloosheid, bedrijfsleiders deden alles om arbeiders aan zich te binden, de vakbond en de partij verzetten zich altijd tegen ontslagen of sancties. Dat heeft geleid tot behoudsgezinde gedragingen bij de arbeiders, ze waren gehecht aan het egalitarisme en de stimulansen waren eerder gebaseerd op willekeur.
Het staatskapitalisme in de Sovjet-Unie was dus wel getemperd. Maar het was niet efficiënt omdat de Staat verschillende opdrachten tegelijk moest vervullen. De Staat was eigenaar en moest dus toezien op het goed gebruik van de fondsen en van de activa. De Staat was ook beheerder en stelde de bedrijfsleiders aan. De Staat was schuldeiser en schuldenaar. Daardoor werden ondernemingen in leven gehouden ook al maakten ze verliezen of waren ze verouderd. Zo’n zaken zie je ook in de openbare sector in het westen, zelfs al is er concurrentie. Moeten we daaruit besluiten, zoals de liberalen doen, dat de Staat geen ondernemer kan zijn, dat hij niet actief kan zijn in de productie of in de financiële sector? Dat de Sovjeteconomie heeft gefaald omdat er geen echt economische logica was, omdat er geen ‘creatieve vernietiging’ was zoals in het kapitalisme? Dit moet grondig besproken worden. In eerste instantie wil ik er op wijzen dat de bedrijven van de openbare sector in het Westen niet slechter gefunctioneerd hebben dan de bedrijven van de privésector. Ik wil ook wijzen op het voorbeeld van China, waar een zeer dynamische openbare sector actief is dank zij de strikte scheiding tussen de verschillende opdrachten van de staat.
De onmogelijke Sovjetdemocratie
Het lijkt zo duidelijk. Het Sovjetsysteem was totalitair, omdat er geen scheiding der machten was, omdat er geen politiek pluralisme was en de burger er geen fundamentele vrijheden had. Toch was het de bedoeling geweest om een nieuw soort socialistische democratie in te voeren op basis van de Parijse Commune: kandidaten die werden voorgesteld door arbeidersraden, bescheiden verloningen, mogelijkheid tot afzetting. Door de alomtegenwoordigheid van de partij bleef dit alles dode letter. De eenheidspartij was in principe gebaseerd op een delegatieve democratie, op elk niveau werden er afgevaardigden verkozen, van de basis tot de top. In werkelijkheid ging het net andersom. Vandaar dat critici menen dat alle problemen een gevolg waren van dit antidemocratisch systeem dat tot een geweldige bureaucratie heeft geleid en tot ernstige ontsporingen, van politiestaat tot goelag.
Ik denk dat dit fout is. Een collectivistische economie met een bindend centraal plan moest noodgedwongen op een bijna dictatoriale manier vanuit de top worden beheerd, anders zou er helemaal niets gefunctioneerd hebben. En het Sovjetsysteem was hybride, met tal van contradicties tussen communistische en kapitalistische aspecten. Er moest dus wel een supermacht aanwezig zijn om de debatten in goede banen te leiden en ze te beperken. Want debatten waren er wel, zoals in de jaren ’60 toen het marktsocialisme opnieuw ter sprake kwam maar weer gauw werd vergeten. Hier wijk ik al erg af van de analyse van de regulationisten. Wat zij stellen is dat de Sovjeteconomie werd gereguleerd via schaarste, constante bijstellingen, parallelle markten, enz. Het is een functionalistische analyse die voorbij gaat aan de fundamentele contradicties van het systeem. Vandaar ook dat men de totale ineenstorting van het systeem, van zodra de politieke druk kleiner werd, niet heeft zien aankomen.
Wat moeten we hieruit besluiten? Dat er in een democratie geen gesocialiseerde, geleide economie mogelijk is? Dat democratie noodzakelijkerwijs het liberaal-burgerlijke model moet volgen? Zeker niet. Trouwens dat model is niet zo erg verschillend van het politieke Sovjetsysteem, met meer macht voor de uitvoerders dan voor de volksvertegenwoordigers, met een trend tot bipartisme, wat goed kan vergeleken worden met twee tendensen binnen één partij, met een professionalisering van de politieke elites, controle over de economische belangen en de media, scheef getrokken verkiezingen met propaganda en spin dokters. In feite zouden sommige instellingen van de Sovjet-democratie in ere moeten hersteld worden. Maar dan wel op een andere economische basis voor het socialisme van morgen.
Een slechte internationale
Net zoals Marx dachten de bolsjevieken dat de revolutie het slechts kon halen wanneer ze mondiaal was. Maar ze begrepen ook snel dat je ergens moest beginnen, bij voorkeur in de zwakste schakel van het mondiale systeem. Ze hadden geen ongelijk, maar met Stalin werd toch besloten voor de revolutie in één enkel land. Vandaag weten we dat dit twee keer fout was. Dat je ergens moet beginnen, uiteraard. Maar de Sovjet-Unie was afgesneden van de wereldhandel, en dat heeft een hoge prijs gevergd. Verder heeft ze haar eigen model aan andere landen willen opleggen, met de Komintern en de Kominform, ongeacht de context. Ik wil hier nier verder op ingaan, maar we kunnen wel zeggen dat de internationale van vandaag geheel anders zal moeten zijn. Socialistische landen moeten zich integreren in de wereldhandel, zonder dat dit hun instellingen ondermijnt. Dat is vandaag het probleem van China en van Venezuela en het is ook niet makkelijk op te lossen als het kapitalisme echt gemondialiseerd is, met name door het vrij verkeer van kapitaal. Bovendien zal elk land een eigen specifieke weg volgen naar het socialisme. China, Vietnam, Cuba, Venezuela of Bolivië, de omstandigheden zijn er telkens anders, al was het maar omdat sommigen vanuit een Sovjetsysteem moeten beginnen en anderen vanuit een kapitalistisch systeem moeten werken.
Waarom is er geen nieuw socialisme ontstaan in de Sovjet-Unie?
Dat is een belangrijke vraag. Alle pogingen tot hervorming zijn mislukt omdat ze te beperkt waren en omdat men telkens op het immense apparaat van de economische bureaucratie stootte. Er konden geen marktmechanismen worden ingevoerd (flexibele prijzen, indicatoren voor de verkoop of voor de rentabiliteit) in een plansysteem dat daar haaks op stond, wat overigens nog eens bewijst dat het geen echt marktsysteem was. Er was een echte revolutie nodig, en dat werd met de perestrojka geprobeerd. Het was een ambitieus plan dat ik hier slechts heel kort kan bespreken. Het kan worden samengevat als de driedubbele A: autonomie, autofinanciering en autobeheer (zelfbeheer). Dat ging dus verder dan de Hongaarse hervormingen die toch wel positieve resultaten hadden opgeleverd. Planning zou slechts gebeuren via indirecte hefbomen (belasting op productieve hulpmiddelen, kredietrente, fiscaliteit, overheidsbestellingen). Bedrijven moesten worden hervormd maar wel in handen van de overheid blijven, en dat was problematisch (werden de werknemers of de hele bevolking aandeelhouder?). Een er waren hoe dan ook nog andere grootschalige hervormingen nodig (het prijssysteem, de banken, de fiscaliteit). Dat vergt tijd en zou geleidelijk aan gebeuren. Eigenlijk was het grootste probleem de onwil van de bureaucratie die haar macht zag verminderen en de bevolking die vreesde dat haar verworven voordelen zouden verloren gaan. De ervaring met de perestrojka leert ons helaas niet erg veel. Of ze nu te laat of te vroeg kwam, ze heeft in elk geval te kort geduurd.
Enkele besluiten
We hebben al heel wat geleerd, en ik wil proberen het kort samen te vatten.
· Het socialisme van het mogelijke zal erg verschillend zijn van de eerste fase van het communisme, zoals Marx dat zag. Men kan niet afzien van marktverhoudingen, dit is, van het spel van vraag en aanbod in een noodzakelijkerwijs gedecentraliseerde economie die daarom niet kapitalistisch moet zijn. Dit is niet enkel een kwestie van economische doelmatigheid. Het gaat er ook om dat werknemers zich kunnen engageren voor een doel dat ook voor hen zin heeft. Alleen in de sector van de maatschappelijke goederen – de openbare diensten – kan en moet de economie min of meer geleid zijn. Wel moet de markt worden gesocialiseerd: een socialisering van de investeringen, mutualisering van gemeenschappelijke diensten, socialisering van de informatie. Meer kan ik er in dit kader niet over zeggen. Maar ik wil er op wijzen dat men markteconomie niet langer mag verwarren met een kapitalistische economie.
De kapitalistische markt is wat je een ‘over-markt’ zou kunnen noemen. Hij is gericht op een rente voor de aandeelhouders, arbeid is niet meer dan een kostenfactor, de band met arbeid wordt verbroken, hij is ondoorzichtig, de concurrentie wordt opgegeven in het voordeel van enkele grote oligopolies. De socialistische markt is volkomen anders: producenten nemen een volwaardige plaats in, de band met de consumenten wordt hersteld, er is samenwerking en concurrentie.
· Het socialisme van het mogelijke heeft behoefte aan een kredietsysteem met intrest, waardoor afstand moet worden genomen van de arbeidswaarde. De economische berekening zal daarom onvolmaakt zijn. Maar om dat kredietsysteem te laten slagen zal de overheid wel rechtstreeks of onrechtstreeks controle moeten uitoefenen. Geld en krediet zijn immers openbare goederen.
· Het socialisme van het mogelijke zal een duidelijk onderscheid maken tussen de sector van de maatschappelijke goederen en de sector van de particuliere goederen.
· Het socialisme van het mogelijk zal opnieuw planning invoeren, maar buiten de sector van de maatschappelijke goederen zal dit slechts een indicatieve planning zijn met een volledig gamma aan steunmogelijkheden. Een van de belangrijkste doelstellingen ervan is volledige werkgelegenheid.
· Het socialisme van het mogelijk zal zoveel mogelijk ruimte laten voor bedrijfsdemocratie, wat nodig is om arbeiders het gevoelen te geven dat ze het produktieproces beheersen. Dit kan echter slechts stapsgewijs worden ingevoerd.
. Om uit het kapitalistisch systeem te stappen blijft overheidseigendom momenteel de meest haalbare weg. We moeten dus opnieuw aan nationalisaties denken die, buiten de sector van de openbare diensten, zo nodig kan beperkt blijven tot 50 %. Wel moet er een maatschappelijke toeëigening zijn, wat betekent dat de arbeiders moeten betrokken zijn bij het beheer en waardoor het systeem niet kan leiden tot een staatskapitalisme. Er zijn twee grote moeilijkheden: 1) overheidsbedrijven moeten autonoom zijn t.a.v. de politieke macht en moeten met zuiver economische criteria werken, hoewel die criteria zullen verschillen van die van de privésector. Politieke prioriteiten kunnen via de planning en de indirecte hefbomen ervan worden doorgegeven. Dat is de les die we moeten trekken uit het Sovjetsysteem en op dit vlak is de ervaring in China ook hoogst interessant; 2) er is eventueel een transnationale dimensie nodig die niet tot imperialisme mag leiden, wat betekent dat er interne hervormingen nodig zijn (macht of tegenmacht geven aan dochterondernemingen, b.v.) en op termijn ook leid tot andere regels voor de internationale handel.
. De tweede veel belovende mogelijkheid is die van het zelfbeheer, weliswaar met enkele voorwaarden. Op grote schaal kan zelfbeheer slechts werken als er gemeenschappelijke regels zijn (anders vervalt men in een kapitalistische concurrentie). Een tweede voorwaarde is dat er een onafhankelijk coöperatief banksysteem bestaat dat echter wel dezelfde belangen deelt, want anders vervalt men in de administratieve concurrentie van het Sovjetsysteem. Dat was het zwakke punt van het nochtans boeiende experiment in Joegoslavië. En dat is ook het punt waarop de te korte ervaring met de perestroika is stuk gelopen. Een voorbeeld kunnen de Italiaanse industriële districten van Italië zijn of de grote coöperatieve groep Mondragon.
· Hert socialisme van het mogelijke zal dus verschillende sectoren omvatten: de openbare diensten, de gewone overheidsbedrijven, de gesocialiseerde bedrijven (dit zijn de zelfbeheerde bedrijven van de productiecoöperaties). Kleine ondernemingen blijven privé, en de kapitalistische sector blijft ook vrij groot, alhoewel er strenge regels zullen voor gelden. Het marktsocialisme blijft in twee betekenissen een transitiesocialisme. Enerzijds omdat de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen nog sterk aanwezig zullen blijven in de socialistische sectoren (het vergt veel tijd om ze te veranderen), anderzijds omdat de conflictuele coëxistentie met de kapitalistische sec tor nog decennialang zal blijven bestaan.
· Het socialisme van het mogelijk zal sterk egalitaristisch zijn, wat niets zal afdoen van de motivering van de individuen (in het Sovjetsysteem waren artsen en leraren minder goed betaald dan sommige categorieën van arbeiders. Dit had wel enkele perverse effecten maar heeft niemand gedemotiveerd). Er zullen wel stimulansen zijn, waardoor men in zekere mate toch iedereen volgens zijn arbeid zal kunnen betalen. En waar we ook duidelijk moeten over zijn: er zullen nog wel degelijk klassen zijn. Het is een illusie te denken dat je de klassen kan uitschakelen. De arbeidsverdeling kan nooit zo ver gaan. Het is de politieke macht die de ongelijkheden en tegenstellingen moet beperken.
· Het socialisme van het mogelijk zal een grondige hervorming van de politieke democratie inhouden, met enkele vernieuwingen van het Sovjetsysteem en van de democratie in Joegoslavië. Verkozenen kunnen geen professionelen zijn en er zal meer directe democratie worden ingebouwd.
· Het socialisme van het mogelijke zal, over het algemeen, om fundamentele, antropologische redenen, niet alle contradicties kunnen wegwerken. Maatschappelijke tegenstellingen hoeven geen ramp te betekenen, maar kunnen net zo goed als een teken van vitaliteit worden gezien. Ze kunnen worden aangepakt in een positieve dialectiek, in een streven naar een dynamisch evenwicht, waarbij het menselijke en het maatschappelijke wezen aan bod kunnen komen.
Vandaar dat het gevaarlijk kan zijn te dromen van een ‘einde’ van elke vervreemding, uitbuiting of overheersing. Dit eschatologisch idee leidt ofwel tot een ideologische machtsgreep (zoals in het officiële Sovjetdiscours dat aangaf dat het bijna was verwezenlijkt) ofwel tot een politiek van kleine stapjes zonder tot een echt breekpunt te komen.
· Het socialisme van het mogelijke is voluntaristisch zonder autoritair te zijn. Het is de enige manier om tot een redelijke en beredeneerde groei te komen die de overgrote meerderheid ook bevrijdt van de ellende, met respect voor het natuurlijk evenwicht en aandacht voor de klimaatverandering.
· Het communisme moet een perspectief blijven. Het wordt een socialisme met een eigen basis dat de eigen contradicties en die van de mensen zo goed mogelijk in handen kan houden.
(Uitpers, nr. 111, 10de jg., juli-augustus 2009)
* Dit artikel is een vertaling en bewerking van de uiteenzetting van Tony Andréani Andréani op het M’PEP (Mouvement politique d’éducation populaire) colloquium over ‘Welk socialisme voor de 21ste eeuw?’ – januari 2009. – Francine Mestrum