Nadat op 28 februari 2006 de correctionele rechtbank te Brugge zich had uitgesproken heeft nu ook het Hof van Beroep te Gent op 7 november 2006 in beroep haar arrest geveld. Zeven leden van de DHKP-C, waarvan de gekendste Fehriye Erdal is, werden veroordeeld tot zware gevangenisstraffen van vier tot zeven jaar.
De advocaten van de verdediging tekenden Cassatieberoep aan en sluiten niet uit dat de zaak later aan het Europees Hof voor de rechten van de Mens te Straatsburg zal worden voorgelegd.
De leden van de DHKP-C (Revolutionaire Volksbevrijdingspartij-front) werden in september 1999 aangetroffen in een appartement te Knokke waar massa’s documenten en ook wapens werden gevonden. Door het federaal parket werden de tenlasteleggingen op een kunstmatige wijze uitgebreid tot inbreuken op de bendevorming, en vooral ook tot criminele organisatie en terroristische groep. Voor deze laatste betichting werd het dossier aangedikt met feiten uit 2004, nl. het verspreiden van een perscommuniqué over een misgelopen aanslag in Turkije.
Te onderlijnen is dat deze politieke beweging in Turkije naast legale acties ook een gewapend vorm van verzet heeft, maar dat zij in België geen gewelddelicten heeft gepleegd. De Belgische staatsveiligheid bevestigt dit.
Dit ‘terrorismeproces’ en vooral de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent vereisen om allerlei redenen bijzondere aandacht van al wie bekommerd is om de mensenrechten.
Samen met het GICM (Groupe Islamique Combattant Marocain)-proces, dat momenteel nog loopt voor het Hof van Beroep te Brussel, is het Erdal-proces de eerste toepassing in België van fel gecontesteerde nieuwe antiterrorismewet van 19 december 2003.
Het proces heeft aanleiding gegeven tot een aantal verontrustende ontwikkelingen.
De verdediging had gesteld dat als het al om een misdrijf ging het een politiek misdrijf was en dat bijgevolg volgens de Grondwet alleen het Hof van Assisen bevoegd was. Het Hof verwerpt die stelling omdat de DHKP-C-misdrijven “geen rechtstreekse aantasting van de Turkse politieke instellingen zijn”. Nochtans zegt datzelfde arrest enkele bladzijden verder dat het het doel is van die organisatie “de Turkse staat omver te werpen door middel van gewapende strijd”. In het arrest doet het Hof zelf bladzijdenlang politieke uitspraken en kwalificeert het de DHKP-C als een communistische of marxistisch-leninistische beweging. Kenmerkend voor de ideologie van het Hof is volgende passage: “In die zin zijn extreem links en extreem rechts het spiegelbeeld van eenzelfde kwaad. Over een periode van amper de voorbije honderd jaar werden zowel door fascistische, als door communistische regimes de allergrofste en afschuwelijkste schendingen van de mensenrechten gepleegd.” Desondanks mag en kan een proces dat evident een politiek proces is geen politiek proces zijn, om te vermijden dat een volksjury zich over dit politiek dossier zou uitspreken. Het begrip politiek misdrijf wordt zo volledig uitgehold.
De verdediging had de noodtoestand ingeroepen, door te stellen dat de betichten en hun politieke beweging in Turkije ook een gewapende strijd voeren als reactie op het door de militairen gedomineerde Turkse regime. Turkije kende sinds de tweede Wereldoorlog drie militaire staatsgrepen, achter de democratische façade houden de militairen de touwtjes stevig in handen, is de (wetenschappelijk bewezen) recordhouder van het opschorten van de mensenrechten van het EVRM. (Europees verdrag Rechten van de Mens), enkele duizenden politieke gevangenen zitten permanent in Turkse cellen.
Zo mogelijk het meest verontrustende aspect van het Arrest van het Hof van Beroep te Gent is de weerlegging van die noodtoestand. Letterlijk: “De repressie van de Turkse staat blijkt een reactie te zijn op het krachtsvertoon van de arbeiderspartij in ruime zin”. Het Hof dat in deze passage zelf refereert naar de ‘fascistische staatsgreep van 1971’ aanvaardt zwart op wit dat de Turkse staat om de arbeidersbeweging neer te slaan een fascistische staatsgreep mag instellen. De fascistische repressie is dus een reactie op de strijd van de arbeidersbeweging. En elk verzet hiertegen heeft de arbeidersbeweging aan zichzelf te wijten heeft, zodat het begrip noodtoestand ‘uitgesloten is’. Op die wijze zijn alle fascistische machtsgrepen zoals die van Pinochet in Chili of van Franco in Spanje te rechtvaardigen. In diezelfde logica verwerpt het Hof dan ook elk verzoek van de verdediging om de toestand in Turkije in de periode 1997-2004 (periode ten laste gelegde feiten) in overweging te nemen. Er wordt totaal abstractie gemaakt van de reële politieke Turkse context. Maar het Hof veroorlooft zich wel om te oordelen over het optreden van een politieke beweging in een land dat 3.000 kilometer van België verwijderd is. Een arrest om politiek kippenvel bij te krijgen.
Het Hof weerhoudt de betichtingen criminele organisatie en terroristische groep. Deze werden respectievelijk in 1999 en 2003 in de Belgische strafwet ingevoegd. Het zijn dus zeer recente tenlasteleggingen en het Erdal-proces was dan ook een testcase. Toen beide wetsontwerpen destijds in de kamers voorlagen is er een breed democratisch protest geweest omdat gevreesd werd dat deze betichtingen zouden misbruikt worden voor repressie van syndicale en politieke stromingen buiten de mainstream.
De wet op de criminele organisaties, die in de Memorie van toelichting ook was aangekondigd als een wapen tegen het terrorisme (we spreken over 1996, dus ruim voor 9 september 2001), werd door de wetgever van deze politieke context ontdaan. Het oorspronkelijke ontwerp werd grondig gewijzigd, het begrip ‘afwenden van de politieke instellingen’ werd weggelaten en er werd bepaald dat bewegingen met een uitsluitend politiek doel niet onder de wet konden vallen. De correctionele rechtbank te Brugge had dan ook terecht aanvaard dat de wet op de criminele organisaties niet van toepassing kon zijn op de DHKP-C. Het Hof legt zowel de tekst als de geest (ratio legis) die de wetgever destijds vertolkte naast zich neer en weerhoudt de betichting criminele organisatie wel. Dit is een gevaarlijk precedent daar op die wijze deze wet kan toegepast worden op elke legale politieke of syndicale beweging, die in haar zog misdrijven zou doen. In het DHKP-C proces gaat het dan om zogenaamde afpersing voor het bekomen van (lid)geld voor de beweging.
De zeer brede toepassing door het Hof van het misdrijf terroristische groep is eveneens uiterst gevaarlijk. Dit misdrijf wordt toegepast op twee van de zeven betichten omdat zij via hun informatiebureau een perscommuniqué over een mislukte aanslag in Turkije zouden verspreid hebben. Het perscommuniqué was geen opeising van de aanslag maar het aanbieden van excuses aan de slachtoffers van dit ongeluk. De DHKP-C heeft al sedert het begin van de jaren negentig een informatiebureau in Brussel en dit heeft altijd kunnen functioneren zonder problemen. Van de ene dag op de andere, door het invoeren van de terrorismewetgeving, wordt deze meningsuiting ‘deelname aan een terroristische groep’. Nochtans bevat ook de Belgische wetgeving op het terrorisme een clausule dat die betichting de vrije meningsuiting en de grondrechten niet in het gedrang mag brengen. Waar menig democraat destijds voor gewaarschuwd heeft namelijk dat politieke meningsverschillen worden omgevormd tot een criminele daad, wordt hier bewaarheid.
Dit soort wetgevingen betekenen een historische verschuiving in de politieke repressie en het arrest illustreert dit voor 100%. Voor het eerst in de Belgische strafwetgeving wordt er een algemeen politiek misdrijf ingevoerd (voorheen enkel specifieke betichtingen zoals belediging van het staatshoofd…), met een zeer brede definitie en met zeer zware straffen. Het arrest toont aan dat wij dit historisch tijdperk zijn binnengetreden en dat politieke tegenstellingen niet meer (alleen) met politieke middelen maar door de inschakeling van de strafrechter worden beslecht. Het criminaliseren van politieke tegenstellingen is een gevaarlijke evolutie.
De verdediging heeft tijdens het Erdal-proces ook kritiek gemaakt op het uitzonderingskarakter van het proces. Er werd een uitzonderingsrechtbank ingesteld. De onafhankelijkheid van de rechtbank werd betwist omdat speciaal voor het proces te Brugge rechter Troch uit Dendermonde in Brugge was komen zetelen. Om hem te benoemen werd het advies gevraagd van het parket, dat echter als aanklager een partij is bij het proces in dezelfde rang als de betichten. Een partij bepaalt dus mee wie de rechter is in haar proces: voor de verdediging was dit niet aanvaardbaar. Het Hof verwerpt deze stelling. De verdediging zal met deze kwestie (na Cassatie) wellicht haar ‘Straatsburg’ gaan omdat dit naar haar mening een schending betekent van artikel 6 van het EVRM. (recht op eerlijk proces) .
Uitzonderlijk in het proces was ook dat het Hof in haar arrest zonder schroom feiten en gegevens uit andere landen (Turkije, Duitsland, Nederland…) en andere periodes dan deze van de tenlastelegging (bv. feiten uit de jaren ’70 – ’90 toen bepaalde betichten niet eens geboren waren of nog kind waren) gebruikt om te bewijzen dat de DHKP-C een terroristische organisatie was. Het gaat ook over feiten in periodes toen in de Belgische strafwet betichtingen als criminele organisatie en terroristische groep niet eens bestonden. Dit is volgens de verdediging een schending van de zogenaamde ‘saisine’, nl. dat de rechtbanken enkel ‘gevat’ zijn door wat zich in de periode en op het territorium (in dit geval België) van de tenlasteleggingen afspeelt.
Uitzonderlijk ook omdat geen enkele van de door de verdediging gevraagde bijkomende onderzoeksdaden (zelfs een eenvoudig getuigenverhoor ter zitting werd geweigerd…) werd ingewilligd.
Uitzonderlijk ten slotte omdat de openbaarheid van de zitting ernstig gehypothekeerd werd omdat alle toeschouwers hun identiteitsdocument aan de ingang moesten voorleggen. Wat natuurlijk intimiderend werkt en mensen afschrikt om het proces bij te wonen.
Drie van de veroordeelden werden eind februari 2006 onmiddellijk aangehouden na de uitspraak van de rechtbank in Brugge en in de gevangenis aldaar opgesloten. Het uitzonderlijk karakter van het proces wordt ook bewezen door het speciaal gevangenisregime dat aan deze drie werd opgelegd: isolatie (geen contact met andere gevangenen, geen werk in de gevangenis, …), controle (op briefwisseling, familiebezoek…) en vernederende behandeling (naaktfouilles, licht in de cel gedurende de ganse nacht…). Tot vijf keer toe hebben de advocaten van die gevangenen het regime aangevochten bij de Brusselse kortgedingrechter omdat het in strijd was met de mensenrechten. De rechter gaf hen telkens geheel of gedeeltelijk gelijk. De rechter was terecht van oordeel dat het etiket ‘terrorisme’ geen automatisme is om een mensonterend celregime op te leggen. Dit regime gaat uit van het Ministerie van Justitie en is bedoeld om dit soort gevangenen te kraken.
In de marge van het proces speelde zich één van de mogelijk meest verontrustende episodes af. In april 2006 werd één van de betichten, Bahar Kimyongur, in Nederland opgepakt omdat Turkije zijn uitlevering had gevraagd. Kimyongur is een Belgisch staatsburger en om die reden kan België hem niet uitleveren; Nederland kan dit wel. De grondslag waarop Turkije de uitlevering vroeg was naast een verbale protestactie in 2000 in het Europees parlement in Brussel tegen een Turks minister de algemene beschuldiging van het behoren tot de DHKP-C. Begin juli 2006 weigerde de Nederlandse rechter de uitlevering en Kimyongur kwam vrij. Op 12 september 2006 onthulde Le Soir dat er in België op ministerieel niveau en met aanwezigheid van de top van het federaal parket (onder hen Delmulle die vorderde op het DHKP-C proces) een vergadering had plaatsgevonden enkele dagen voor de arrestatie van Kimyongur in Nederland. Le Soir bracht het verslag van die vergadering. Daaruit bleek dat de staatsveiligheid kennis had van het feit dat Kimyongur enkele dagen later voor het voorbereiden van een concert naar Nederland zou gaan. Op de vergadering werd beslist dat het Belgisch federaal parket het Nederlandse parket hiervan op de hoogte zou brengen met de mededeling dat er een internationaal aanhoudingsbevel van Turkije over Kimyongur bestond. Zo geschiedde. Het verontrustende in deze episode is dat de Belgische regering én het federaal parket, goed wetende dat Kimyongur in geval van uitlevering aan Turkije aan foltering zou onderworpen worden (want Turkije gaat er van uit dat hij weet waar Fehriye Erdal is ondergedoken) zijn medewerking verleent aan deze poging tot uitlevering. En op die wijze artikel 3 van het EVRM. dat foltering verbiedt naast zich neerlegt. Is dit het ‘cadeau’ dat België aan Turkije wilde geven in ruil voor het laten ‘ontsnappen’ van Fehriye Erdal?
In dit overduidelijk politiek proces worden onder de intimiderende vlag van de ‘war on terror’ de grenzen van de rechtsstaat en van het procesrecht gevaarlijk verlegd. De juridische strijd is nog niet ten einde, maar het is duidelijk dat ook een reactie van de democratische beweging in België noodzakelijk is om deze gevaarlijke evolutie inzake politieke repressie te keren.
(Uitpers, nr. 81, 8ste jg., december 2006)