Volgens de Dikke van Dale, het Handwoordenboek van de Nederlandse taal is een epidemie een besmettelijke ziekte, die zich snel en op grote schaal verspreidt, meestal veroorzaakt door kleine ziektekiemen, virussen genaamd.Hoewel een en ander medisch-gericht is, kan een epidemie ook in overdrachtelijke zin betrekking hebben op gevaarlijke politiek-maatschappelijke verschijnselen, die kunnen bijdragen tot een verziekte maatschappij met verstoorde intermenselijke verhoudingen.
Een dergelijk sociaal-maatchappelijk verschijnsel, door mij aangeduid als het anti-Islamvirus, heeft zich sinds de aanslagen van 11 september2001 en met name na de moord op de cineast T van Gogh dd 2-11-2004 in ernstige mate in de Nederlandse samenleving verspreid.
Het epidemische karakter blijkt niet alleen uit de intensiteit van de verspreiding, maar met name uit het feit, dat het zich heeft ingedrongen in de meest uiteenlopende maatschappelijke gelederen, variërend van extreemrechtse organisaties, de politiek, krantenpublicisten, een aantal zich links noemende groeperingen of individuen tot zelfs kringen, verbonden aan de gerenommeerde onderafdeling van Amnesty International, namelijk Amnesty International Nederland. Het mag dan ook niet verwonderlijk genoemd worden, dat uit een Amerikaans onderzoek is komen vast te staan, dat Nederland het meest islamofobe land ter wereld is.
Nu, een jaar na de moord op van Gogh vind ik het van belang, de gebeurtenissen van met name het afgelopen jaar, de revu te laten passeren
Terugblik naar 11 september:
Op 11 september 2001 werd de wereld opgeschrikt door de het WTC en het Pentagon-complex gepleegde aanslagen waarbij meer dan 2000 mensen om het leven kwamen.
Een van de gevolgen hiervan was een grote toename in met name de VS en de West-Europese landen van het aantal racistische aanvallen op moslims, variërend van intimidatie, mishandelingen, aanslagen en zelfs pogingen tot moord. Eveneens was brandstichting, met name in moskeen en islamitische scholen, een veelvoorkomend verschijnsel, met name ook in Nederland.
Zo vermeldt de Nederlandse Anne Frankstichting, die zich o.a. richt op de monitoring van racisme en extreemrechts in Nederland, dat er na de aanslagen van 11 september tot begin december meer dan 190 geweldsdelicten tav moslims hebben voorgedaan, variërend van intimidaties met een al dan niet fysiek karakter en mishandelingen. Eveneens is er sprake geweest van een groot aantal bommeldingen en brandstichtingen in scholen en moskeeën.
Kort na de moord op de Nederlandse cineast T van Gogh dd 2-11-2004 is er sprake geweest van een ernstige geweldsuitbarsting jegens zowel moslims in het algemeen en islamitische scholen, moskeen en Kerken in het bijzonder, waarbij het merendeel plaatsvond tussen 2 t/m 30 november. Zo maakt de Anne Frank-Stichting in haar rapportage tav de ontwikkelingen na
de moord op van Gogh melding van meer dan 174 geweldsincidenten en aanslagen, variërend van fysieke intimidatie cq mishandeling en een groot aantal brandstichtingen in zowel islamitische scholen, moskeeën en Kerken.
De betrokkenheid van extreem rechts is hierbij 15 procent van het totaal aan aanslagen en geweldsincidenten, hetgeen volgens de Anne Frankstichting een stijging is in vergelijking tot voorafgaande jaren. Eind november ebt het aantal gewelddadigheden weg, hetgeen niet in de
laatste plaats te wijten is aan de goede coöperatie met de politie van het merendeel van de Nederlandse bevolking, die deze aanslagen afwijst.
Voedingsbodem racisme:
Hoewel een belangrijk deel van de geweldsuitbarstingen terug te voeren is op de aanslagen van 11 september en de moord op van Gogh, is het evident, dat er geen sprake zou zijn van dergelijke hevige uitbarstingen wanneer er geen reeds lang in Nederland aanwezig onderhuids racisme aan ten grondslag lag. Zonder in algemene zin historische vergelijkingen te willen treden is een dergelijke ontwikkeling parallel aan het antisemitisme in nazi-Duitsland
in de dertiger jaren, dat nog los van de politiek-geplande haatzaaierij van het dictatoriaal-geleide nazi-regime, slechts dergelijke vormen onder de Duitse bevolking kon aannemen vanwege het eeuwenoude nog latent-aanwezige antisemitisme.
Zoals echter reeds opgemerkt in bovenstaande, wordt een dergelijk racisme, nog afgezien van de bijzondere omstandigheden rond 11 september en de moord op van Gogh, mede, bedoeld en onbedoeld, gestimuleerd en gevoed door belangrijke politiek-maatschappelijke krachten zoals de politiek, de media, organisaties en publicisten en andere individuen. Daarnaast is uiteraard sprake van de negatief-gewelddadige invloed van extreemrechtse organisaties, die echter veelal meer invloed hebben tav direct- fysieke gewelddaden.
Stigmatisering Marokkaanse gemeenschap:
Met name na 11 september hebben met name de media en een aantal nader te bespreken politiek- en publicitair invloedrijke personen een negatieve bijdrage geleverd aan de toename van het anti-Islamklimaat in Nederland. Opvallend was dat veelal van de kant van de media een overtrokken beeld gegeven werd van de wel degelijk bestaande problematiek van een beperkte groep criminele allochtone jongeren in het algemeen en Marokkaanse jongeren
in het bijzonder. Hierdoor werd impliciet en expliciet de indruk gewekt, dat dergelijk
crimineel gedrag zich voordeed onder het merendeel van de Marokkaanse jongeren, hetgeen genendele het geval was en is.
Een ander kwalijk verschijnsel was het feit, dar met name Marokkaanse jongeren en een aantal Marokkaanse imams werden geassocieerd met steun aan het ”terrorisme”, waarbij veelal geen sprake was van enig serieus bewijs en er daarenboven bij het gebruik van deze term geen enkel onderscheid gemaakt werd tussen het echte terrorisme [militaire aanvallen op burgers] en de gelegitimeerde militaire aanvallen van het Palestijnse en Tjetjeense
verzet tegen de respectievelijke Israëlische en Russische bezettingslegers. Eveneens werd veelal weinig of geen onderscheid gemaakt het tussen verbale steun aan het echte of vermeende terrorisme en een daadwerkelijke planning van eventuele terroristische daden.
Consequentie hiervan was stigmatisering van de sinds 11 september reeds in ernstige mate gediscrimineerde Marokkaanse gemeenschap, met een hierdoor toegenomen risico van radicalisering onder met name jongeren.
De opkomst van Pim Fortuyn:
Met name de opkomst en het succes van de populistisch-charismatische voorzitter van de LPF [Lijst Pim Fortuyn] droeg in ernstige mate bij aan de verdere stigmatisering van zowel allochtonen in het algemeen en met name Marokkanen. Een groot aantal door Fortuyn terecht geconstateerde problemen rond criminaliteit en leefbaarheid werden door hem op het conto van niet-Nederlanders, met name Marokkanen geschoven, met alle racistische componenten van dien. Eveneens bestempelde hij, niet gehinderd door enige kennis van de Islam of gevoel voor het scala van uiteenlopende stromingen, van orthodox tot modern, deze religie ren tot een ”achterlijke cultuur”
De moord op hem dd 6-5 was maandenlang aanleiding tot een politiek-grimmig klimaat in Nederland, waarbij met name zijn linkse critici het moesten ontgelden. Merkwaardig genoeg ontstond toen de eenzijdige conceptie, die na de moord op van Gogh in verhevigde mate zou toenemen, dat door Fortuyn gedane meest apert racistische uitspraken bestempeld werden als ”vrijheid van meningsuiting”, terwijl kritiek op zijn gedachtegoed bestempeld werd als
”bedreigend voor de samenleving” of nog extremer ”steun voor het moslim-radicalisme”
De tendens werd dus steeds meer, dat racistische meningen als ”geaccepteerd” gedachtegoed werden beschouwd en ieder verzet hiertegen de verdenking van ”radicalisme” op zich laadde, hoe gematigd ook geuit.
Van Gogh:
Behalve Pim Fortuyn trad nog een belangrijke criticus van de Islam naar voren,
de cineast Theo van Gogh. Hoewel iedere kritiek op een religie uiteraard geoorloofd is, getuigt het van elementair respect voor haar aanhangers, wanneer zulks met respect
geschiedt. Niet alleen echter werd van Gogh niet gehinderd door enige werkelijke kennis
van de Islam en maakte hij geen enkel onderscheid tussen de diverse stromingen en toepassingen in het grote variant aan islamitische landen en de toepassingsvormen in Nederland, hij drukte zich daarenboven uit in de meest ongenuanceerde en grove bewoordingen. Eveneens liet hij zich in sterk generaliserende en veelal racistische wijze
uit over moslims in het algemeen en Marokkaanse moslims in het bijzonder.
Deze apert racistische houding had hij reeds eerder vertoond in het begin van de negentiger jaren, toen hij zich schuldig gemaakt had aan ernstige antisemitische uitspraken, waarvoor hij was veroordeeld tot een boete van 1000 gulden in 1991, een hoog boetebedrag voor een racistische strafklacht. Aanleiding was o.a. de door hem gedane uitspraak, een animatiefilmpje te willen maken over ”copulerende Davidssterren in de gaskamer”
Ook toonde hij zich een enthousiast voorstander van het vreemdelingenbeleid van minister Verdonk, dat in belangrijke mate strijdig is met het Internationaal Recht.
Moord op van Gogh:
Op 2-11-2004 werd van Gogh gedood door Mohammed B. Hoewel het evident is, dat het doden van ieder mens een fundamentele schending is van het recht op leven, die streng bestraft dient te worden, was de bewieroking ”ridder van het vrije woord”, die van Gogh na zijn dood ten deel viel, mijns inziens ten onrechte.
Niet alleen maakte hij zich veelal schuldig aan belediging van de culturele en religieuze gebruiken van met name Marokkaanse moslims en is vrijheid van meningsuiting niet hetzelfde als vrijheid van belediging, eveneens maakte hij zich schuldig aan een verdergaande stigmatisering van een sinds 11 september steeds kwetsbaarder wordende groep.
Over de racistische aanvallen na de moord op van Gogh, die afgezien van de directe betrokkenheid van extreemrechts, veel onthullen over een deel van zijn aanhang, heb ik reeds gerept. Ik vind het nu echter van belang, aandacht te schenken aan de politieke en
sociaal-maatschappelijke krachten, die, al dan niet in navolging van van Gogh, verder voeding hebben gegeven aan het anti-Islamvirus, waaraan hij en Fortuyn een belangrijke bijdrage hebben geleverd.
De Nederlandse politiek
Over het algemeen werd de Nederlandse politiek na de moord op van Gogh naar mijn mening gekenmerkt door onverantwoorde paniekreacties enerzijds en een onacceptabele inmenging in het strafproces tav Mohammed B anderszijds.
Onverantwoorde paniekreacties:
Niet gehinderd door enig relativisme cq gevoel voor de reële verhoudingen werd er met name door de VVD vice premier Zalm gerefereerd aan een ”oorlogstoestand” in Nederland. Een en ander was gebaseerd op een aantal door Mohammed B aan VVD Tweede Kamerlid Hirsi Ali gerichte uitspraken in een verward geschrift, dat hij op het lichaam van van Gogh had achtergelaten en waaruit zijn ”radicalisme” [een Nederlands eufemisme voor terrorisme] zou blijken.
Nog afgezien van de in genoemd geschrift gedane uitspraken lag Mohammed B op het moment van onthulling van de inhoud met een schotwond in het penitentiaire ziekenhuis in Scheveningen, waardoor ieder reëel gevaar afwezig was, ook voor Tweede Kamerlid Hirsi Ali, die desondanks onderdook. Belangrijker echter is het feit, dat iedere oorlogstoestand een dreiging van een soevereine gewapende militaire macht vereist, niet een eventuele dreiging van echt of vermeend terrorisme.
Aangezien dergelijke met name door de VVD en sommige media uitgeslagen oorlogstaal aanzette tot paniek en angst, heeft een en ander een zeer negatieve bijdrage geleverd aan het huidige bij vele autochtone Nederlanders ten onrechte bestaand angstbeeld tav de Islam.
Terecht heeft dan ook de Nederlandse historicus Geert Mak in zijn uitstekende pamflet ”Gedoemd tot kwetsbaarheid” een aantal politici betiteld als ”handelaren in de angst”. Wel dient gezegd te worden, dat Zalm vrijwel direct door het merendeel van de Tweede Kamer op de vingers getikt werd.
Politici en de bemoeienissen met het justitieel en politioneel onderzoek:
Eveneens gevaarlijk en ongrondwettelijk waren de voortdurende bemoeienissen van politici met het justitieel onderzoek, waarbij onbewezen feiten tav Mohammed B’s echte of vermeende banden met potentiële terreurverdachten voortdurend door politici werden genoemd met hieraan verbonden hun door niemand gevraagde opinie. Aangezien er naast deze opinie eveneens sprake was van een waardeoordeel, kwamen dergelijke interventies gevaarlijk dicht in de buurt van de schending van de grondslag van het Nederlandse Sraatsrecht, de Trias Politica [Scheiding der Machten]
De houding van de pers:
Ook schond de pers regelmatig de principes van objectieve journalistieke berichtgeving.
Zo werd Mohammed B regelmatig aangeduid als ”moordenaar”, terwijl hij toen nog ”verdachte” was, er werden te pas en onpas namen en adressen van familieleden vrijgegeven en was er sprake van het voluit vermelden van zijn naam. Al de bovengenoemde pershandelingen zijn in strijd met de in Nederland geldende journalistieke objectiviteit en terughoudendheid in het verstrekken van gegevens tav verdachten.
Eveneens werden de enkele weken later in het Haagse Laakkwartier gearresteerde terreurverdachten, die in verband gebracht werden met de moord op van Gogh hangende het onderzoek aangeduid met ”terroristen” en ”de terroristische Hofstadgroep”, terwijl het bestaan van de Hofstadgroep nog bewezen diende te worden. Eveneens werd Mohammed B door diverse persmedia bij zijn arrestatie aangeduid als ”iemand met een islamitisch uiterlijk”
Hoewel uiteraard ridicuul, gezien het scala is aan Europese, Amerikaanse, Afrikaanse, Arabische en Aziatische moslims, geeft het des te duidelijker de mate van onprofessionaliteit en bevooroordeeldheid van een aantal persmedia aan.
Ingeslepen patronen:
Uiteraard zou betoogd kunnen worden, dat bovengenoemd handelingen van pers en politici, hoe abject ook, verband hielden met de bijzondere omstandigheden na de moord op van Gogh en later wel weer zouden zijn weggeëbd, maar een en ander is helaas niet het geval. Sinds de moord op van Gogh hebben zowel de pers als politici grotendeels hun terughoudendheid tav echte of vermeende terreurverdachten losgelaten en worden begrippen als terrorisme en radicalisme steeds meer ontdaan van hun werkelijke betekenis en te pas en te onpas gebruikt.
Een ander uiterst negatief door mij reeds genoemd feit is, dat de meest abjecte rechtsracistische uitlatingen als ”vrijheid van meningsuiting” bestempeld worden, zeker in verband met de Marokkaanse gemeenschap in het algemeen en de Islam in het bijzonder, terwijl fundamentele kritiek op dergelijke standpunten al snel als steun voor het ”radicalisme” worden uitgelegd, terwijl hier toch ook sprake is van een verbaal geuite mening.
Een voorbeeld van deze morele verschuiving zijn de selectieve uitspraken van minister Verdonk, die enerzijds het gedachtegoed van van Gogh bestempelt als ”vrijheid van meningsuiting” en anderszijds gepoogd heeft, tot nu toe zonder succes, drie imams, afkomstig uit Eindhoven, het land uit te zetten vanwege een overigens onbewezen ”radicale invloed” op Marokkaanse jongeren. Ik meen te mogen stellen, dat eveneens van Gogh op vele autochtone
Nederlanders een grote invloed heeft gehad en hiermee mogelijk veel racistische negativiteit heeft veroorzaakt.
Uitbreiding anti-Islamvirus
In het negatiefpolitieke klimaat van de hierop volgende maanden, uitmondend in de veroordeling tot levenslang van Mohammed B, breidt het anti-Islamvirus, dat een vruchtbare incubatietijd [de tijd tussen besmetting en uitbreking van de ziekte] zich verder uit en krijgt een epidemisch karakter. Niet meer is het beperkt tot extreem rechts, de VVD en de obscure groep Wilders, maar het verspreidt zich over alle geledingen van de samenleving, variërend van publicisten, journalisten, zich links noemende organisaties en individuen en zelfs kringen rond Amnesty.
Er wordt gesproken over een herdenkingsmonument voor T van Gogh, als zou hij de Nederlandse samenleving een grote dienst bewezen hebben, terwijl hij in werkelijkheid, evenals Fortuyn, slechts heeft bijgedragen aan een grotere en gevaarlijke tweedeling tussen allochtonen en autochtonen.
Terugkomende op de anti-Islamkringen, in meer of minder extreem uitgedrukte
bewoordingen hebben zijn een aantal zaken gemeen. Zo refereren zij op ongenuanceerde wijze aan het ”onverdraagzame” of ”achterlijke” karakter van de Islam, zonder enig oog voor de van moslimorthodox tot zeer liberaal gedachtegoed variërende stromingen binnen
de Islam.
Ze ventileren negatieve kritiek op moslimfundamentalisten in het algemeen zonder zich te realiseren, dat vrijwel 99 procent van het aantal moslimorthodoxen apolitiek is, vreedzaam leeft en dat slechts een kleine groep Iraakse, Tsjetsjeense en Palestijnse verzetsbewegingen tegen de respectieve bezettingsmachten de Koranteksten aanpast aan hun eigen politieke doeleinden.
Eveneens weigeren zij over het algemeen stil te staan bij de oorzaken van het terrorisme, noch willen zij erkennen dat terroristisch fundamentalisme evenzeer bij christenen en Joden voorkomt, getuige de aanslagen van Amerikaanse christenfundamentalisten op abortusklinieken en Joodse fundamentalisen in de Joods-Israëlische nederzettingen, die veelal een terreur uitoefenen tav de rechtmatig wonende Palestijnse burgerbevolking in
de bezette Westelijke Jordaanoever.
Publicisten:
Zo is er sprake van een groep van acht Nederlandse publicisten/columnisten, te weten Leon de Winter (Elsevier-columnist), Herman Philipse, Afshin Ellian (NRC-columnist), arabist Hans Jansen, Paul Scheffer, Paul Cliteur, Sylvain Ephimenco (Trouw-columnist) en Jaffe Vink (redacteur Letter&Geest van Trouw). Uiteraard is het geen toeval, dat deze groep van acht tevens goede betrekkingen onderhoudt met VVD Tweede Kamerlid Hirsi Ali, dat zich
overigens in een recentelijk interview in Wordt Vervolgd [maandblad van Amnesty Nederland] dd october in veel gematigdere wijze uitliet en afstand nam van haar vroegere frontale aanval op de Islam.
In meer of mindere mate laten bovengenoemde heren zich zeer ongenuanceerd en generaliserend uit tav de Islam en de Marokkaanse gemeenschap in het algemeen, aldus voeding gevend aan een verder islamofoob klimaat in Nederland.
Met name van publicisten met een doorgaans grote invloed op hun lezerskring is een en ander in hoge mate verwijtbaar. Wel moet nadrukkelijk gezegd worden, dat er in gradatie en stijl zeker belangrijke verschillen te constateren zijn. Zo is er met name bij Ephimenco, Ellian, Jansen en de Winter sprake van een aan impliciet racisme aangrenzende ongenuanceerdheid.
Kleintje Muurkrant:
Ook is men helaas in linkse hoek niet ongevoelig gebleken voor de anti-Islamvirus:
In het augustusnummer van het kritisch-linkse maandblad Kleintje Muurkrant was een door de heer Schrover geschreven artikel te lezen, getiteld ”Antisemitisme versus Integratie” waarin in verregaande mate sprake was van generalisatie van Marokkaanse jongeren tav het op beperkte schaal voorkomende antisemitisme alsmede de criminaliteit.
Eveneens wordt de indruk gewekt, dat Marokkaanse ouders hun kinderen geen verschil tussen ”goed” en ”kwaad” zouden bijbrengen en doet de schrijver een poging, de heersende anti-Islamhetze te bagatelliseren cq te ontkennen. Tekenend en zorgwekkender echter is het feit, dat in redactiekringen van Kleintje categorisch wordt ontkend, dat hier sprake zou zijn van impliciet racisme.
Deze expliciete ontkenning van een tot dusver links-kritische redactie is wellicht wel de beste indicatie, in hoeverre het anti-Islamvirus reeds de Nederlandse samenleving heeft aangetast.
Amnesty International:
Wellicht het meest verbijsterende voorbeeld is mi wel het hoofdredactionele commentaar van de hoofdredacteur van Wordt Vervolgd [maandblad van Amnesty Nederland] de heer Offenberg in het Wordt Vervolgd-nummer dd october, die zich schuldig heeft gemaakt aan stigmatisering van in Nederland levende moslimorthodoxen in het algemeen, door geen duidelijk onderscheid te maken tussen hen en het terrorisme. Eveneens wijdt hij een themanummer aan Islam en mensenrechten, hetgeen ik een eenzijdige benadering vind, aangezien slechts een grote monotheïstische religie onder de loep wordt genomen. Met name van een zich op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens baserende afdeling van een mensenrechtenorganisatie acht ik deze houding ernstig verwijtbaar. Ik hoop dan ook van harte op een kentering, althans bij de redactie van Wordt Vervolgd.
Tegenkrachten:
Al lezend zou bij de lezer de indruk gewekt worden, dat er in Nederland geen kritische journalisten zouden zijn, die aan deze negatieve ontwikkelingen een tegenkracht bieden.
Niets minder is waar. In dit verband wil ik nadrukkelijk noemen de zeer kritische Trouw-columnist de heer J.A.A. van Doorn, die de groep van acht in een van zijn columns ”de
camarilla van het kamerlid Hirsi Ali” heeft genoemd. Eveneens van grote betekenis is in dit verband de antropoloog, publicist alsmede vredesactivist Dr H Feddema, die eveneens middels een groot aantal artikelen stelling neemt tegen het anti-Islamklimaat.
Tenslotte wil ik in dezen memoreren aan de reeds genoemde historicus Geert Mak, die in zijn pamflet ”Gedoemd tot kwetsbaarheid” onomwonden en op uitstekende wijze stelling heeft genomen tegen dit anti-Islamvirus.
Memorabel is tot besluit het uitstekende commentaar van de heer M. Benzakour, eveneens columnist, in het met hem gehouden interview in het genoemde Wordt Vervolgd-nummer dd oktober tav Islam en mensenrechten.
Anti-biotica:
Naast de hopelijk tegen het anti-Islamvirus werkzame antibiotica, die door de heren van Doorn, Feddema, Mak en Benzakour aan de Nederlandse samenleving zijn toegediend, mag een eveneens van groot belang zijnde dosis antibioticum door het CJO [Centraal Joods Overleg] niet vergeten worden. Een en ander geschiedt in de vorm van stationsposters met het indringende opschrift: In 40-45 moesten de Joden oprotten, Wie nu? Laat de haat niet herleven. Hoewel het betreffende het Midden-Oosten in het gehele niet eens met het CJO, wil ik bij dezen nadrukkelijk mijn waardering uiten voor dit ondernomen initiatief.
Ik spreek de hoop uit, dat deze krachtige antibiotica, hopelijk gevolgd door andere, genoeg genezende kracht zullen veroorzaken en dat de epidemie Nederland snel voorbij zal mogen gaan, net als in alle andere landen waar het nog woedt
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)