In kringen van klimaatwetenschappers is men anno 2006 de mening toegedaan dat een opwarming met 2°C (tegen het jaar 2100) wellicht niet meer tegen te houden is. Dat is ook de conclusie van een recent Brits regeringsrapport over klimaatopwarming. De kans dat de wereld de uitstoot van broeikasgassen beneden het ‘gevaarlijke niveau’ kan houden, wordt immers steeds kleiner.
Men gaat ervan uit dat “gevaarlijke antropogene opwarming” zal optreden van zodra de (op zich vrij arbitraire) grens van 2°C opwarming overschreden wordt. Naarmate de temperatuurstijging de 2°C-drempelwaarde verder achter zich laat, vergroot de kans op fundamenteel ontwrichtende klimaatgevolgen. Daarom bestaat er een groeiende wetenschappelijke consensus die stelt dat drastische maatregelen hic et nunc vereist zijn(1).
En toch blijft het debat omtrent de ernst van het klimaatvraagstuk in de niet-wetenschappelijke pers maar aanhouden. Het is dan ook bijzonder jammer om te moeten vaststellen hoe een kleine schare klimaatsceptici schijnbaar meer te vertellen heeft over het klimaat dan de rigoureus tot stand gekomen onderzoeksresultaten van ’s werelds vooraanstaande klimaatwetenschappers. Van alle bekende ‘klimaatsceptici’ is de Deense statisticus (mijn benadrukking) Bjorn Lomborg wellicht de invloedrijkste. Met zijn The Sceptical Environmentalist (2001) is hij er wonderwel in geslaagd om een hardnekkig rookgordijn op te trekken rond de aard en de ernst van het klimaatvraagstuk.
Sinds enkele maanden is er evenwel een nieuwe scepticus opgestaan. Zijn naam is Salomon Kroonenberg, een geoloog uit Nederland. Bij een analyse van zijn standpunten valt op dat hij in zijn klimaatoptimisme zelfs Bjorn Lomborg overtreft. De man kreeg recent een glossy, 7-pagina tellend interview in Knack dat doorspekt is met halve waarheden, wetenschappelijke onjuistheden en bedrieglijke zinsneden.(2) Het gesprek werd opgenomen door Joël De Ceulaer, de journalist die de laatste jaren diverse ‘milieuoptimisten’ aan het woord heeft gelaten.(3) Qua spektakelgehalte scoort een interview met een Lomborg of een Kroonenberg immers beter dan met een (milieurealistische) klimaatwetenschapper. De begeleidende titels bij het stuk kunnen tellen: “Kroonenberg nuanceert de paniek”, “een interessante dissident in het erg verhitte klimaatdebat”, “Help, de aarde gaat afkoelen!”. Opvallend is dat een groot aantal van zijn stellingen gewoonweg wetenschappelijk fout of tenminste achterhaald zijn (zie verder). Is dit het gevolg van een gebrekkige kennis van de beschikbare vakliteratuur (ook die van het laatste jaar); of gaat het hier over opzettelijke verdraaiingen?
Warmt de aarde op en is de mens hiervoor (mede)verantwoordelijk?
Voor een goed begrip is het in deze context belangrijk enkele verschillende klimaatvragen van elkaar te onderscheiden. De eerste vraag houdt verband met het feit of de aarde wel degelijk opwarmt. Op dat vlak erkent Kroonenberg, net als Lomborg trouwens, dat het antwoord onomstotelijk ‘ja’ is. Het zou anno 2006 heel wat moed vergen om iets anders te beweren. Een tweede kwestie gaat over de vraag in welke mate de opwarming toegeschreven kan worden aan menselijke activiteiten. Daar waar Lomborg in dit tweede debat ergens een tussenpositie inneemt, neigt Kroonenberg veeleer naar een bagatellisering van de menselijke invloed. Hij sluit zich hierbij aan bij een kleine (en afslankende) schare klimaatsceptici die hardnekkig weerstand blijft bieden aan de wetenschappelijke consensus inzake de oorzaken van de klimaatopwarming. Ik verwijs daarbij naar het befaamde ‘Hockeystickdebat’ dat begin 2005 werd gelanceerd door een publicatie van twee Canadese onderzoekers – die overigens door de olie-industrie gesponsord werden – in het vakblad Geophysical Research Letters. Ook het Nederlandse populair-wetenschappelijk tijdschrift Natuurwetenschap & Techniek bracht het nieuws ‘groot’ en insinueerde dat het bewijs dat wij de aarde opwarmen, niet deugt. Enkele maanden voordien stelden Hans von Storch et al.(4) in Science, op basis van andere argumenten, dat de bekende hockeystickcurve van Mann et al.(5) de temperatuurwijzigingen tijdens de voorbije duizend jaar onderschat en bijgevolg in gebreke blijft. Klimaatsceptici, waaronder nu ook Kroonenberg, wreven zich in de handen. Nader onderzoek toont echter aan dat zij hier geen reden toe hebben. Opheldering kwam er al in 2005 met de publicatie van het onderzoek van Moberg et al.(6) in Nature. Net zoals Mann et al. maakten zij gebruik van indirecte temperatuurgegevens (‘proxies’) via jaarringen in bomen, isotopenverhoudingen in ijsboringen, sedimenten, pollen, koraalgroei etc. om een reconstructie te maken van het temperatuurverloop van de laatste 2000 jaar. Via een aangepaste wiskundige methode kwamen zij tot het besluit dat de natuurlijke wisselvalligheid van het klimaat aanzienlijk hoger was dan eerder aangenomen. Zij concludeerden ook dat de temperatuur tijdens de ‘Kleine ijstijd’ in de zeventiende eeuw lager was dan in de reconstructie van Mann et al., terwijl de warmere periode in de Middeleeuwen ongeveer overeenkwam met de temperaturen tijdens het grootste deel van de twintigste eeuw. Belangrijk evenwel is dat noch de schaal, noch de snelheid van de plotse temperatuurstijging vanaf het einde van de twintigste eeuw verklaard kan worden door alleen natuurlijke factoren in rekening te brengen (bv. verandering zonneactiviteit). Het laatste deel van de hockeystick is dus zonder enige twijfel mee toe te schrijven aan de activiteiten van de mens. Tot dezelfde conclusie kwamen ook de klimaatwetenschappers Timothy Osborn en Keith Briffa(7) in een nog recentere studie: “Comparison with instrumental temperatures shows the spatial extent of recent warmth to be of greater significance than that during the medieval period. (…) providing unequivocal evidence for continuing geographic expansion of anomalous warmth through the present time.” Het feit dat de geobserveerde klimaatfluctuaties sterker zijn dan tot op heden gedacht zou erop kunnen wijzen dat de klimaatgevoeligheid groter is dan tot nu toe werd aangenomen (zie verder). Timothy Osborn en Keith Briffa suggereren met recht en reden dat “greater past climate variations imply greater future climate change”.(8)
Hiermee zijn we meteen aanbeland bij de derde klimaatdiscussie: die gaat over de vraag hoe sterk en hoe snel de opwarming zal zijn in de 21e en de daaropvolgende eeuwen. In dit debat verdedigt (of verdedigde) Lomborg de zogenaamde feeble greenhouse warming-hypothese, de idee dat de klimaatdestabilisatie al bij al binnen de perken zal blijven en heus niet zo veel schade zal aanrichten. Dat is één van de redenen waarom het volgens Lomborg weinig zin heeft ‘schaarse’ middelen te spenderen aan de uitvoering van Kyoto-akkoord, een stelling die ook wordt bijgetreden door Kroonenberg: “Het Kyoto-protocol is eigenlijk geldverspilling.” In Terra Incognita: Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid (2006) heb ik samen met Roger Jacobs al uitvoerig beschreven hoe men in de vakliteratuur tot een consensus is gekomen die stelt dat feeble greenhouse warming-hypothese met de dag minder waarschijnlijk is.(9) Het klimaat van de eenentwintigste eeuw zal te maken krijgen met een drievoudig probleem: (1) een verdere opwarming vanwege de stijgende atmosferische CO2-concentratie, (2) een verminderd koeleffect vanwege de dalende aërosoluitstoot(10) én (3) een verhoogde broeikasgasuitstoot als gevolg van een positieve terugkoppeling vanuit de koolstofcyclus bij oplopende temperaturen.(11)
Hoe gevoelig is het klimaat?
Laten we het hier verder hebben over het eerste aspect. In die context is het onontbeerlijk om een accurate inschatting te maken van het opwarmende effect van hogere broeikasgasconcentraties. De toename in atmosferische broeikasgassen zorgt immers voor een versterkt broeikaseffect. De vraag blijft echter: hoe snel en hoe groot is de opwarming als gevolg van een hogere uitstoot aan broeikasgassen? Op dit vlak is enorm veel onderzoek gebeurd. De betrachting van die studies is onder andere om een meer accurate kwantificering van de klimaatgevoeligheid te bekomen. Hiermee verwijst men naar de uiteindelijke temperatuurstijging bij een verdubbeling van de atmosferische CO2-concentraties ten opzichte van de pre-industriële periode. Tot op heden werkte het VN-klimaatpanel met een onzekerheidsinterval voor de klimaatgevoeligheid van 1,5-4,5°C, gaande van een zeer gematigde opwarming tot een redelijk destabiliserende temperatuurtoename. Nieuwere studies suggereerden echter dat deze 25-jaar oude schatting van de klimaatgevoeligheid grondig herzien moe(s)t worden. Daar waar iedereen het er over eens was dat de kans op een verwaarloosbare opwarming – die klimaatsceptici verdedigen – extreem klein was, gingen er stemmen op dat de bovengrens (4,5°C) gevoelig moest verhoogd worden. In één (inmiddels bekende) studie vond men een mogelijke temperatuurstijging van maximaal 11°C bij een verdubbeling van de atmosferische CO2-concentratie.(12) De onzekerheid bleef dus groot. Via een statistische methode maakten Hegerl et al.(13) in Nature een betere schatting van het klimaatgevoeligheidinterval. Het slechte nieuws is dat er een bevestiging is gekomen dat de kans op een minimale opwarming te verwaarlozen is; het goede nieuws is dat de mogelijkheid van een extreme temperatuurtoename van 11°C verworpen kan worden. De onderzoekers schuiven nu een klimaatgevoeligheidinterval (probability density function) naar voren van 1,5-6,2°C (5-95% waarschijnlijkheidsverdeling). In het begeleidende artikel vat Richard Kerr(14) deze conclusie als volgt samen: de klimaatgevoeligheid is minstens ‘gematigd sterk’, maar ‘matig genoeg’ om de kans op een verschroeiende (scorching) opwarming uit te sluiten. Dit is ook de conclusie die in het nieuwe evaluatierapport (verschijnt officieel in 2007) van het VN-klimaatpanel te lezen zal staan. In een eerste ontwerpversie(15) suggereren de wetenschappers van dit panel dat de ‘meest waarschijnlijke’ klimaatgevoeligheid in de ordegrootte van 3°C ligt.
Smelten de ijskappen nu of niet?
Zoals al aangegeven impliceert dit alles dat de te verwachten opwarming ‘zeer waarschijnlijk’ boven de 2°C zal liggen. Terzelfder tijd zullen er ook andere fenomenen plaatsvinden. Dat de opwarming ook zal leiden tot een aanzienlijke stijging van het zeeniveau, staat inmiddels – zelfs in het meest optimistische scenario – buiten kijf. Het IPCC werkte tot recent met een schatting van een stijging van 0,5 ± 0,4 meter tegen 2100. Het zeeniveau wordt niet alleen bepaald door de hoeveelheid extra water die er na (partieel) smelten van ijskappen en (berg)gletsjers in de oceanen terechtkomt, maar ook door de (thermische) uitzetting van het water als gevolg van de opwarming. Toch is het niet meteen duidelijk hoe snel en hoe hoog het zeeniveau zal stijgen. De wijziging in massa van de grote ijskappen in Antarctica en Groenland vormt de grootste onbekende factor bij de voorspelling van de zeespiegelstijging. Van de ijsmassa in Groenland is geweten dat het volledig wegsmelten ervan het mondiale zeeniveau met ongeveer 7 meter zou kunnen doen stijgen. Tot op heden nam men aan dat dit proces bijzonder traag zou verlopen: in de ordegrootte van enkele duizenden jaren. Dat is echter in de veronderstelling dat het verlies aan ijsmassa enkel zou optreden via het smelten van ijs. Inmiddels stelt men echter vast dat er een nieuw element in het verhaal is geslopen: zowel in Groenland als in West-Antartica is er een dramatische versnelling vastgesteld van de gletsjers die in de zee uitlopen (de zogenaamde outlet glaciers). Rignot en Kanagaratnam(16) hebben in Science aangetoond dat de snelheid van diverse gletsjers in Groenland op enkele jaren tijd verdubbeld is, tot 12 km/jaar. Dit wordt onrechtstreeks ook bevestigd door het werk van Göran Ekstrom et al.(17) Zij stelden vast dat gedurende de laatste vijf jaar de frequentie aan Groenlandse ‘ijsaardbevingen’ – die samenhangen met snellere bewegingen van gletsjers en ijsstromen – verdubbeld is.
Een gelijkaardig proces van versnellende gletsjers wordt ook waargenomen in West-Antarctica.(18) Dit impliceert dat het verlies aan ijsmassa van die twee ijskappen groter is dan tot nu toe aangenomen, wat ook betekent dat het zeeniveau wellicht sneller zal stijgen dan door het IPCC verondersteld werd in 2001. Wetenschappers stonden perplex bij die observaties. Men nam aan dat ijskappen traag en gradueel reageerden op temperatuurstijgingen; nu blijkt echter dat het proces ‘niet gradueel’ verloopt. De relevante tijdschaal voor verlies aan ijsmassa is dus niet in de ordegrootte van millennia maar wellicht honderden jaren. Dat is ook de conclusie van de klimaatwetenschapper Oppenheimer: “The apparent sensitivity of ice sheets to a warmer world could prove disastrous. The greenhouse gases that people are spewing into the atmosphere this century might guarantee enough warming to destroy the West Antarctic and Greenland ice sheets, possibly as quickly as within several centuries“.(19)
Het is dan ook ergerlijk om te moeten lezen in het Knack-interview met Kroonenberg dat er geen uitsluitsel zou bestaan over de totaalbalans van de ijskappen in Groenland en Antarctica. Wetenschappelijk gezien is dat dus manifest onjuist: de massabalans voor Groenland en West-Antarctica is duidelijk negatief. Wel is het zo dat de Oost-Antarctische ijskap ijsmassa aan het bijwinnen is als gevolg van een verhoogde sneeuwval. Maar, netto gezien, kan die positieve bijdrage het verlies aan ijs in Groenland en West-Antarctica niet compenseren.(20) Dat werd, voor Groenland althans, recent ook toegegeven door glacioloog Jay Zwally, wiens eerdere resultaten in Journal of Glaciology (over de neutrale nettobalans tijdens de jaren 90 van de vorige eeuw) gretig gebruikt werden door klimaatsceptici. Diezelfde onderzoeker erkent vandaag nochtans de nieuwe gegevens omtrent de omslag in de daaropvolgende jaren: “I would say that right now the current loss [in Groenland] is 30 to 40 cubic kilometers per year“. Blijkbaar zijn de nieuwe gegevens nog niet doorgedrongen bij Kroonenberg, die er inmiddels wel in geslaagd is om foutieve informatie bij de leek te laten doorsijpelen. Dit is bijzonder jammer want er bestaat wel degelijk een consensus dat in een opwarmende wereld de bijdrage aan zeeniveaustijging vanwege de ijskappen verder zal toenemen.
(Uitpers, nr. 76, 7de jg, juni 2006)
Peter Tom Jones
(1973) is Burgerlijk Ingenieur Milieukunde, Doctor in de Materiaalkunde en werkzaam als post-doctoraal onderzoeker aan de KULeuven. Hij publiceerde in diverse tijdschriften omtrent thema’s als (anders)globalisering en ecologie. In april 2006 verscheen zijn boek (samen met Roger Jacobs) Terra Incognita: Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid (GINKGO peer review reeks, Academia Press, Gent).Voetnoten
(1) Zie bijvoorbeeld Chameides, B., ‘Humanity Usurps Nature’, 311, 2006, 1379; ‘Avoiding Dangerous Climate Change’,
www.defra.gov/uk/environment/climatechange/internat/dangerous-cc.htm; zie ook Clery, D., ‘Climate Change Demands Action, Says U.K. Report’, Science, 311, 2006, 592.(2) De Ceulaer, J., ‘De aarde gaat helemaal niet kapot’ (Interview met Salomon Kroonenberg), Knack, 15 maart 2006, 30-38.
(3)
Zie bijvoorbeeld De Ceulaer, J., ‘Ze wilden mij pakken’ (Interview met Björn Lomborg), Knack, 28 januari 2004, 10-13; De Ceulaer, J., ‘De markt van de angst’, Knack, 28 mei 2003, 34-38.(4)
Von Storch, H., et al., ‘Reconstructing Past Climate from Noisy Data’, Science, 306, 2004, 679-682.(5) Mann, M., et al., ‘Global-scale temperature patterns and climate forcing over the past six centuries’, Nature, 392, 1998, 779-787.
(6) Moberg, A., et al., ‘Highly variable Northern Hemisphere temperatures reconstructed from low- and high-resolution proxy data’, Nature, 433, 2005, 613-617.
(7) Osborn, T.J., Briffa, K.R., ‘The Spatial Extent of 20th-Century Warmth in the Context of the Past 2000 Years’, Science, 311, 2006, 841-844.
(8) Osborn, T.J., Briffa, K.R., ‘The Real Color of Climate Change’, Science, 306, 2004, 621-622.
(9) Jones, P.T., Jacobs, R., Terra Incognita: Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid, Gent, 2006.
(10) Zie bv. Andreae, M.O., Jones, C.D., Cox, P.M., ‘Strong present-day aerosol cooling implies a hot future’, Nature, 435, 2005, 1187-1190. De centrale boodschap in deze publicatie luidt dat aërosolen in de atmosfeer vanwege hun koelende invloed ons gedurende de laatste honderd jaar hebben beschermd voor nog grotere globale opwarming dan wat empirisch werd waargenomen (+ 0,6°C sinds het einde van de negentiende eeuw). Dit markerende effect luistert naar de naam global dimming dat wordt veroorzaakt door aërosoldeeltjes in de atmosfeer. Aërosolen zijn deeltjes die eveneens vrijkomen bij de verbranding van fossiele brandstoffen en biomassa en die ervoor zorgen dat er netto gezien minder zonne-energie het oppervlak van de aarde bereikt. Wetenschappelijk onderzoek heeft alleszins aangetoond dat het dimming-effect aanzienlijk is geweest, vooral tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw. Men schat dit effect op een daling van de hoeveelheid zonnestraling op 4 à 6% in de periode 1960-1990. Zie ‘Terra Incognita (3)’, Oikos, (34), 2005, 37-50.
(11) Het begrip ‘positieve koolstofterugkoppeling’ verwijst naar het fenomeen waarbij hogere temperaturen tot de uitstoot van extra CO2 en methaan leiden, waardoor de temperatuur verder toeneemt, met als gevolg dat er nog meer emissies komen etc. Het fenomeen heeft zowel betrekking op koolstof aanwezig in planten als in bodems. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de impact van klimaatwijzigingen op de koolstof die aanwezig is in moeraslanden, turfgronden en permafrostgebieden. Het zijn immers juist die (relatief instabiele) koolstofmagazijnen die kwetsbaar zijn ten aanzien van klimaatwijzigingen (temperatuurtoename, neerslagevoluties, drainage). Als men veronderstelt dat ongeveer 25% van de koolstofvoorraden in turfgronden en permafrostzones vatbaar is voor ontbinding als gevolg van globale opwarming in de 21e eeuw, dan is het potentiële koolstofverlies twee tot drie keer zo sterk dan de gesimuleerde koolstofvrijgave uit de minerale koolstofbodems. Zie voor een recent overzicht wat de bodems betreft: Davidson, E.A., Janssens, I., ‘Temperature sensitivity of soil carbon decomposition and feedbacks to climate change’, Nature, 440, 2006, 165-173
(12) Stainforth, D.A., et al., ‘Uncertainty in predictions of the climate response to rising levels of greenhouse gases’, Nature, 433, 2005, 403-406.
(13) Hegerl, G.C., et al., ‘Climate sensitivity constrained by temperature reconstructions over the past seven centuries’, Nature, 440, 2006, 1029-1032.
(14) Kerr, R.A., ‘Latest Forecast: Stand By for a Warmer, But Not Scorching, World’, Science, 312, 2006, 351.
(15) Giles, J., ‘US posts sensitive climate report for public comment’, Nature, 441, 2006, 6-7.
(16) Rignot, E., Kanagaratnam, ‘Changes in the Velocity Structure of the Greenland Ice Sheet’, Science, 311, 2006, 986-990.
(17) Ekström, G., et al., ‘Seasonality and Increasing Frequency of Greenland Glacial Earthquakes’, Science, 311, 2006, 1756-1758.
(18) Kerr, R.A., ‘A Worrying Trend of Less Ice, Higher Seas’, Science, 311, 2006, 1698-1701.
(19) Ibid.
(20) Zie ook Velicogna, I., Wahr, J., ‘Measurements of Time-Variable Gravity Show Mass Loss in Antarctica’, Science, 311, 2006, 1754-1756.