De voorbereidende werken zijn gestart voor een oliepijpleiding die in 2005 voltooid moet zijn, en die via Azerbeidzjan, Georgië en Turkije olie van de Kaspische Zee naar de Middellandse Zee en de westerse afzetmarkten moet brengen. Akkoorden hierover geven de olieconcerns zoveel overwicht over de betrokken staten, dat ze door niet-gouvernementele organisaties als kolonialistisch werden veroordeeld.
De route van Bakoe naar de Turkse terminal Ceyhan is niet alleen een van de duurste voor export van Kaspische olie, de leiding is ook commercieel riskant. Maar Washington heeft er om politiek-strategische redenen sterk op aangedrongen. Want die route vermijdt Russisch of Iraans grondgebied, en bindt zowel de voormalige Sovjetrepublieken Azerbeidzjan en Georgië, als Turkije nauwer aan het Westen. Rusland staat er geïrriteerd bij.
Met de zegen van de Verenigde Naties hebben multinationale concerns zich op de recente wereldmilieutop in Johannesburg vrijwillig verbonden tot het eerbiedigen van het milieu en van de mensenrechten. Die "partnerschap-akkoorden" toonden volgens de concerns dat internationale wetten niet nodig zijn om zo’n eerbiediging af te dwingen.
Hoe weinig zo’n "vrijwillige" verbintenissen waard zijn, blijkt uit de overeenkomst (Host Governement Agreement HGA) die een consortium van oliemaatschappijen met Turkije heeft gesloten over het project voor de pijpleiding van Bakoe via Tbilisi naar Ceyhan. Tot het consortium behoren het Britse BP, het Amerikaanse Unocal, het Noorse Statoil, het Turkse Turkiye Petroleum, het Italiaanse ENI, het Franse TotalFina, het Japanse Itochu Oil, het Amerikaans-Saudische Delta Hess en de Staatsoliemaatschappij van Azerbeidzjan.
De pijpleiding (1.760 kilometer) moet dagelijks 1 miljoen vaten ruwe olie naar Ceyhan brengen. Het duizend kilometer lange deel op Turks grondgebied wordt voor het consortium gebouwd door de Turkse staatsfirma Botas.
Het MAI in de praktijk
Het HGA werd onlangs onderzocht door een groep niet-gouvernementele organisaties (onder meer FOEI, CRBM, Cornerhouse, KHRP, PLATFORM, CEE Bankwatch Network en Ilisu Dam Campaign). Die hebben de bevindingen van een onderzoek ter plaatse in september bekendgemaakt. Ze noemen de overeenkomst "kolonialistisch". Het HGA is volgens hen een sluikse toepassing van het multilateraal akkoord over investeringen (MAI), dat in 1998 moest worden afgevoerd onder druk van algemene verontwaardiging over het verregaand overwicht dat multinationale concerns wilden afdwingen over staten en regeringen. Het HGA, aldus hun besluit, schept nieuwe normen voor straffeloosheid voor, en overheersing door multinationale bedrijven, en geeft de concerns in de praktijk greep op de regering.
Gelijkaardige overeenkomsten zijn gesloten met Azerbeidzjan en Georgië.
Het HGA met Ankara schept een corridor die loopt door politiek onrustige (Koerdische) gebieden van Turkije. Die corridor zal voor de duur van het project Bakoe-Ceyhan (40 jaar) feitelijk buiten de juridische bevoegdheid van de Turkse regering vallen.
Want volgens het HGA onttrekken de olieconcerns zich aan de verplichtingen van alle huidige of toekomstige Turkse wetten die de rentabiliteit van het project kunnen aantasten. Wijzigingen in de Turkse wetten of het internationaal recht zijn niet op die concerns van toepassing. Als Ankara bijvoorbeeld nieuwe belastingen of milieu- of veiligheidswetten invoert, of nieuwe sociale of mensenrechtenwetten instelt, dan heeft het HGA daar de bovenhand op. Alleen de Turkse grondwet staat nog boven het HGA.
De vage formulering van de overeenkomst verplicht BP en de andere firma’s niet tot het betalen van schadevergoeding door olielekken of andere schade die uit het project kan voortvloeien. In het HGA belooft Turkije dat zijn troepen het consortium zullen verdedigen tegen "burgerlijke onrust" of "terroristische activiteit", zonder dat enige waarborg tegen schending van de mensenrechten is voorzien. Voor het overige kan de Turkse regering alleen tijdelijk tussenbeide komen, in geval van "op handen zijnde" en "materiële" (daadwerkelijke) bedreiging voor het publiek, of voor de nationale en milieuveiligheid. Wat zo’n bedreiging zou vormen is niet bepaald, evenmin als wie zou oordelen dat zo’n bedreiging bestaat.
De ngo’s verwijten het HGA ook dat het onbegrensde toegang tot water voorziet voor het consortium, zonder dat gekeken wordt naar de noden van de lokale bevolking. Last but not least, BP mag de overeenkomst op elk ogenblik annuleren, Turkije niet.
BP heeft naar het project verwezen als een voorbeeld voor de manier waarop multinationale bedrijven "verantwoordelijk" (accountable) willen werken, met vrijwillige verbintenis tot respect voor mensenrechten en milieu, zoals met heel wat bazuingeschal in Johannesburg is beloofd. De belangrijkste betrokken partijen zijn voorgelicht en geraadpleegd in de aanloop naar het project Bakoe-Ceyhan, luidde het. Maar het onderzoek van de ngo’s ter plaatse wijst in een heel andere richting.
Leugens
De verantwoordelijke voor de voorlichting en raadpleging waar BP met fierheid naar verwees, was het Turkse staatsbedrijf Botas. Dat zei informatie te hebben verschaft aan "alle belanghebbenden" bij het project. De meeste dorpen aan de route van de geplande pijpleiding zijn geconsulteerd, aldus Botas. Maar het onderzoek van de ngo’s ter plaatse wees uit dat dit leugens waren.
De ngo’s bezochten acht van de dorpen die volgens Botas werden geraadpleegd. Ze kwamen tot de vaststelling dat met vier van de dorpen nooit contact was opgenomen Het dorp Haçibayram werd volgens Botas "telefonisch" geraadpleegd. Maar het dorp werd jaren geleden verlaten, en heeft geen telefoon. Botas heeft "professoren" naar de dorpen gebracht die de inwoners verkeerdelijk diets maakten dat de pijplijn geen bedreiging voor veiligheid of milieu inhoudt. De pijplijn, zo stelde de vragenlijst voor de dorpsbewoners, is een Turks regeringsproject dat "groot strategisch en economisch belang" heeft. Voor veel mensen langs de route van de pijplijn (sommigen zijn Koerden) zal dit als een waarschuwing geklonken hebben dat een negatief antwoord risico’s inhield.
Wie langs de pijplijn woont, moet niet teveel rekenen op schadevergoeding voor onteigening of verwoesting van de woning – veel gronden langs de route zijn niet officieel geregistreerd . Helemaal geen compensatie wordt geboden voor de vissers die getroffen worden door de bouw van de haven voor tankers in Ceyhan.
Subsidies voor de rentabiliteit
De pijplijn Bakoe-Tbilisi-Ceyhan is een opvallend dure route voor export van Kaspische olie. De kostprijs werd vorig jaar op 2,9 miljard dollar geraamd. De rentabiliteit is twijfelachtig. In Azerbeidzjan wordt voorlopig onvoldoende olie geproduceerd om zo’n project volgens puur economische maatstaven te rechtvaardigen. En andere exportroutes zijn al operationeel geworden (van Bakoe naar het Georgische Supsa in 1999, van de Kazachstaanse Tengiz-velden naar het Russische Novorossiysk in 2001).
Volgens BP-topman John Browne is het gunstig voor de rentabiliteit van Bakoe-Ceyhan dat het HGA de Turkse regering elk optreden belet dat het "economisch evenwicht" van het project bedreigt. Dat moet de aantrekkelijkheid ervan vergroten voor de olieconcerns, die anders wellicht de voorkeur aan bestaande, goedkopere routes zouden geven. De rentabiliteit van het project zal volgens Browne ook afhangen van "free public money", waarvan veel zal verschaft worden door internationale financiële instellingen als de Wereldbank (waar Washington sterk doorweegt) en door instellingen voor exportkrediet. Subsidies dus. Meer dan 60 ngo’s, meestal Europese, hebben de internationale financiële instellingen en instellingen voor exportkrediet gevraagd geen geld voor het project beschikbaar te maken.
Strijd om controle over de export
Het project past in het Grote Spel dat de internationale olieconcerns en hun pleitbezorgers in de regeringen van de grootmachten spelen met als inzet de olie- en aardgasrijkdommen van de Kaspische Zee en Centraal-Azië. De strijd gaat evengoed om de ontginning van die rijkdommen als om de controle over de export ervan naar de afzetmarkten. Rusland wil de controle en de opbrengsten van de Kaspische olie-export zoveel mogelijk behouden, de Verenigde Staten willen die "houdgreep" doorbreken.
Bijna alle exportpijpleidingen, uit de tijd van de Sovjet-Unie, lopen over Russisch grondgebied. Voor Washington komt het erop aan Kaspische olie naar de markten te brengen via routes die Rusland en Iran vermijden, doorheen landen die het beter kan controleren. Een eerste maal werd de Russische greep op de export van de Kaspische rijkdommen (die Moskou miljarden dollar transitgeld opbrengt) aangetast door de pijplijn die in 1999 werd geopend tussen Bakoe en Supsa in Georgië.
Washington en Moskou zijn in oliekwesties tegelijk bondgenoten en rivalen. Bondgenoten, als het erom gaat de macht van het Opec-oliekartel te breken; rivalen als het gaat om de het Kaspische zwarte goud en de export ervan.
Het project Bakoe-Ceyhan past in de rivaliteit tussen beide mogendheden. Voor Washington is het in de eerste plaats een politiek-strategisch project, dat de Russische controle over de Kaspische olie en de invloed van Moskou in de hele regio moet ondergraven. De pijpleiding zal Azerbeidzjan en Georgië verder verwijderen van Rusland en sterker in Westers orbiet brengen. Ze zal ook het economisch belang van Georgië vergroten.
Ook Turkije, dat op energiegebied nog verbonden blijft met Rusland, zal nauwer met het Westen worden verweven. Dat land verwacht dat de pijpleiding Bakoe-Ceyhan een verlichting brengt voor het drukke scheepsverkeer in de Bosporus. Ankara heeft bij herhaling gezegd dat het niet nog méér schepen door de zeestraat wil toelaten, en haalde daar redenen van scheepvaartveiligheid en milieuzorg voor aan.
Maar Rusland vermoedt achter de Turkse verklaringen ook politieke motieven, ingegeven door Washingtons streven om de Russische controle over export van Kaspische olie te verminderen. Ruslands zuidelijke havens aan de Zwarte Zee stonden in 2001 in voor 70 procent van zijn buitenlandse handel. Een toenemend deel daarvan is Kaspische olie die vanuit Novorossiysk met tankers via de Bosporus naar de afnemers wordt gebracht.
(Uitpers, nr. 35, 4de jg. november 2002)