Begin november 2023, kort voor start van de klimaattop COP28 in Dubai, trok ‘Blue Carbon’, een tot dan toe obscuur bedrijf uit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), de aandacht van de media vanwege het nieuws over zijn mogelijke gronddeals in Afrika. Berichten suggereerden dat Blue Carbon -eigendom van Sheikh Ahmed al-Maktoum, een lid van Dubai’s heersende familie- deals had ondertekend die het bedrijf de controle beloofden over grote stukken land op het Afrikaanse continent. Deze deals omvatten o.a. een verbazingwekkende 10% van de landmassa in Liberia, Zambia en Tanzania, en 20% in Zimbabwe. Alles samen komt het gebied in kwestie overeen met de oppervlakte van Groot-Brittannië.
“Compensaties”
Blue Carbon was van plan om de gronden te gebruiken voor CO2-compensatieprojecten (‘carbon offset’), een steeds populairder wordende praktijk, waarvan voorstanders beweren dat ze helpt om klimaatverandering tegen te gaan. CO2-compensaties omvatten bosbescherming en andere milieuprogramma’s die worden gelijkgesteld aan een bepaalde hoeveelheid koolstof in de vorm van “credits” (kredieten). Deze kredieten kunnen vervolgens worden verkocht aan vervuilers over de hele wereld om hun uitstoot te compenseren. Blue Carbon begon met de onderhandelingen over deze enorme deal, zonder dat het bedrijf enige ervaring had met koolstofcompensaties of met bosbeheer. Toch zou het bedrijf miljarden dollars verdienen aan deze projecten.
Milieuorganisaties, journalisten en activisten hebben deze deals veroordeeld als een nieuwe “stormloop op Afrika” – een landroof in naam van de vermindering van de klimaatverandering. In reactie hierop hield Blue Carbon vol dat de besprekingen slechts verkennend waren en dat er eerst overleg met de gemeenschappen en verdere onderhandelingen nodig waren, voordat ze formeel zouden worden goedgekeurd.
Ongeacht hun huidige status leidden de landdeals tot de bezorgdheid dat inheemse en andere lokale gemeenschappen verdreven zouden kunnen worden om plaats te maken voor de bosbeschermingsplannen van Blue Carbon. In het oosten van Kenia werd het inheemse Ogiek-volk in november 2023 uit het Mau-woud verdreven. Deze verdrijving werd door advocaten gelinkt aan de lopende onderhandelingen tussen Blue Carbon en de Keniaanse president William Ruto.
Op de onderhandelingen achter gesloten deuren tussen de Liberiaanse regering en Blue Carbon werd gereageerd met protesten. Activisten zeggen dat het project in strijd is met de landrechten van de inheemse bevolking die zijn vastgelegd in de Liberiaanse wet. Vergelijkbare gevallen van landuitzettingen elders hebben ertoe geleid dat de speciale VN-Rapporteur voor de Rechten van Inheemse Volken, Francisco Calí Tzay, heeft opgeroepen tot een wereldwijd moratorium op CO2-compensatieprojecten.
Afgezien van hun mogelijk destructieve impact op lokale gemeenschappen, wijzen de activiteiten van Blue Carbon in Afrika op een belangrijke verschuiving in de klimaatstrategieën van de Golfstaten. Zoals critici hebben aangetoond , bestaat de CO2-compensatie-industrie grotendeels als een ‘groenwasmachine’, die vervuilers toestaat om hun aanhoudende uitstoot te maskeren achter een rookgordijn van misleidende boekhoudkundige methodologieën, terwijl ze tegelijk een winstgevende nieuwe soort van activa voorzien voor financiële actoren.
Als de grootste exporteurs van ruwe olie en vloeibaar aardgas ter wereld, positioneren de Golfstaten zich nu in alle stadia van deze nieuwe industrie -inclusief de financiële markten waar CO2-kredieten worden gekocht en verkocht. Deze ontwikkeling verandert de relaties van de Golfstaten met het Afrikaanse continent en zal belangrijke gevolgen hebben voor de trajecten van onze opwarmende planeet.
Valse berekeningen en het groenwassen van CO2
Er bestaat een hele waaier aan CO2-compensatieprojecten. De meest voorkomende zijn die waarbij ontbossing ‘wordt vermeden’, zoals de projecten van Blue Carbon op Afrikaans grondgebied. Stukken land worden in dit soort van programma’s afgesloten en beschermd tegen ontbossing. Verleners van CO2-compensatiecertificaten -waarvan de grootste ter wereld het in Washington gevestigde bedrijf Verra is- beoordelen vervolgens hoeveel CO2 er niet in de atmosfeer terechtkomt dankzij deze projecten (gemeten in ton CO2). Eenmaal beoordeeld, kunnen de CO2-kredieten die deze projecten opleverden, verkocht worden aan vervuilers, die ze gebruiken om hun eigen uitstoot te compenseren en zo aan hun zelfverklaarde klimaatdoelstellingen te voldoen.
Op het eerste zicht aantrekkelijk –wie wil er nu niet dat er geld gestoken wordt in de bescherming van bossen?– hebben dergelijke regelingen twee grote gebreken. Het eerste is een gebrek aan duurzaamheid. Kopers die CO2-kredieten aanschaffen krijgen het recht om in het hier en nu te vervuilen. Ondertussen duurt het echter honderden jaren voordat die CO2-uitstoot opnieuw uit de atmosfeer wordt geabsorbeerd, en er is geen garantie dat het bos gedurende al die tijd zal blijven bestaan. Als er zich een bosbrand voordoet of de politieke situatie verandert en het bos wordt vernietigd, kunnen de CO2-kredieten die initieel werden uitgegeven niet meer teruggevorderd worden.
Dit is geen louter theoretische bezorgdheid. In Californië hebben bosbranden de afgelopen jaren miljoenen hectaren bos verwoest, inclusief de CO2-compensaties aangekocht door grote internationale bedrijven als Microsoft en BP. Gezien het stijgend aantal bosbranden als gevolg van de opwarming van de aarde, zullen dergelijke situaties ongetwijfeld alsmaar vaker voorkomen.
De tweede grote tekortkoming met dit soort van programma’s is dat elke schatting van CO2-kredieten voor vermeden ontbossingsprojecten berust op een imaginair contrafeitelijk scenario: hoeveel CO2 zou er zijn vrijgekomen in de atmosfeer als het compensatieproject niet had plaatsgevonden? Opnieuw, deze schatting is gebaseerd op een onkenbare toekomst, waardoor er aanzienlijke winstkansen ontstaan voor bedrijven die CO2-kredieten certificeren en verkopen.
Door de geschatte emissiereducties die met een bepaald project gepaard gaan op te blazen, is het mogelijk om veel meer CO2-kredieten te verkopen dan eigenlijk ‘gerechtvaardigd’ is. Deze ruimte voor speculatie is één van de redenen waarom de markt voor CO2-kredieten zo nauw in verband gebracht wordt met herhaalde schandalen en corruptie. Nadat een enorme CO2-kredietfraude werd ontmaskerd in Europa, “gaf de Deense regering toe dat 80% van de bedrijven in het land die in CO2-kredieten handelen, dekmantels waren voor een zwendel”, aldus een artikel in The Newyorker.
Deze methodologische problemen zijn structureel inherent aan het compensatiesysteem en kunnen niet worden vermeden. Als gevolg hiervan zijn de meeste CO2-kredieten die vandaag worden verhandeld fictief en resulteren ze niet in een echte vermindering van de koolstofuitstoot. De Tunesische analist Fadhel Kaboub beschrijft ze eenvoudigweg als “een vrijbrief om te vervuilen.”
Een onderzoeksrapport concludeerde begin 2023 dat meer dan 90% van de CO2-kredieten voor het regenwoud gecertificeerd door Verra waarschijnlijk nep waren en geen daadwerkelijke CO2-vermindering vertegenwoordigden. Een andere studie, uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, rapporteerde dat 85% van de compensatieprojecten opgezet in het kader van het ‘Clean Development Mechanism’ van de VN, de uitstoot niet verminderen. Een recente academische studie naar compensatieprojecten in zes landen, toonde aan dat de meeste de ontbossing niet verminderden, en voor de projecten die dat wel deden, waren die verminderingen aanzienlijk lager dan oorspronkelijk werd beweerd. Bijgevolg, zo concludeerden de auteurs, werden de CO2-kredieten die werden verkocht in het kader van deze projecten, gebruikt “om drie maal meer CO2-uitstoot te compenseren dan hun effectieve bijdrage tot de beperking van de klimaatverandering”.
Ondanks deze fundamentele problemen -of misschien net omwille ervan- blijft het gebruik van CO2-compensatieprojecten groeien.
De investeringsbank Morgan Stanley voorspelt dat de markt tegen 2050, 250 miljard VS-dollar waard zal zijn, tegenover ongeveer 2 miljard dollar in 2020, omdat grote vervuilers compensatie gebruiken om hun voortdurende koolstofuitstoot te bekrachtigen, terwijl ze beweren dat ze hun netto nul-doelstellingen halen. In het geval van Blue Carbon schat men dat de hoeveelheid CO2-kredieten die waarschijnlijk zal worden toegewezen via zijn projecten in Afrika, gelijk zou zijn aan de totale jaarlijkse CO2-uitstoot van de Verenigde Arabische Emiraten. Neerkomend op het witwassen van CO2, zorgt deze praktijk ervoor dat uitstoot van de boeken verdwijnt – omgewisseld voor kredieten die weinig basis hebben in de realiteit.
Het monetariseren van de natuur als een ontwikkelingsstrategie
Voor het Afrikaans continent kan de groei van deze nieuwe CO2-kredietmarkten niet los worden gezien van de escalerende wereldwijde schuldencrisis die volgde na de COVID-19 pandemie en de oorlog in Oekraïne. Volgens de nieuwe databank, “Debt Service Watch” , beleeft het Mondiale Zuiden de ergste schuldencrisis ooit. Een derde van de landen in Sub-Sahara Afrika spendeert meer dan de helft van hun begrotingsinkomsten aan het aflossen van schulden. Te midden van deze ongekende fiscale druk, wordt de commodificatie van land door middel van compensatieprojecten nu sterk gepromoot door internationale financiële kredietverstrekkers en heel wat ontwikkelingsorganisaties als een uitweg uit de diepgewortelde crisis.
Het ‘African Carbon Markets Initiative’ (ACMI), een samenwerkingsverband gelanceerd in 2022 op de COP27 in Cairo, heeft zich ontpopt tot een prominente stem in dit nieuwe ontwikkelingsdiscours. ACMI brengt Afrikaanse leiders, CO2-kredietbedrijven (waaronder Verra), westerse donoren (USAID, de ‘Rockefeller Foundation’ en het ‘Earth Fund’ van Jeff Bezos) en multilaterale organisaties zoals de VN-Economische Commissie voor Afrika samen. Naast praktische inspanningen om fondsen te verzamelen en beleidsveranderingen aan te moedigen, heeft het ACMI een leidende rol op zich genomen in het bepleiten van CO2-markten als een win-win oplossing voor zowel Afrikaanse landen met een zware schuldenlast als voor het klimaat. In de woorden van het oprichtingsdocument van de organisatie: “De opkomst van koolstofkredieten als een nieuw product maakt het mogelijk het grote natuurlijke kapitaal van Afrika te monetariseren en het tegelijkertijd te verbeteren”.
ACMI’s activiteiten zijn nauw verbonden met de Golfstaten. Eén kant van deze relatie is dat bedrijven uit de Golfstaten, zeker producenten van fossiele brandstoffen, nu de belangrijkste bron zijn van de vraag naar toekomstige Afrikaanse CO2-kredieten. Tijdens de Afrikaanse Klimaattop in september 2023 in de Keniaanse hoofdstad Nairobi bijvoorbeeld verbond een groep prominente energie- en financiële bedrijven uit de Emiraten (bekend onder de naam ‘UAE Carbon Alliance’) zich ertoe om de komende zes jaar voor 450 miljoen dollar aan uitstootkredieten van ACMI te kopen. Deze verbintenis bevestigde de VAE meteen als de grootste financierder van het ACMI.
Door de vraag naar CO2-kredieten voor de rest van dit decennium te garanderen, helpt de verbintenis van de VAE vandaag bovendien de markt te creëren, nieuwe compensatieprojecten voort te stuwen en hun plaats in de ontwikkelingsstrategieën van Afrikaanse staten te verstevigen. Ze helpt ook om compensatieprojecten als antwoord op de klimaatnood te legitimeren, ondanks de vele schandalen die de sector de laatste jaren hebben geteisterd.
Ook Saoedi-Arabië speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van de CO2-kredietmarkten in Afrika. Een van de leden van de stuurgroep van het ACMI is de Saoedische zakenvrouw Riham ElGizy, die aan het hoofd staat van de ‘Regional Voluntary Carbon Market Company’ (RVCMC). Opgericht in 2022 als een joint venture tussen het staatsinvesteringsfonds van Saoedi-Arabië en de Saoedische beurs Tadawul, organiseert RVCMC de twee grootste CO2-veilingen ter wereld. In 2022 en 2023 werd er meer dan 3,5 miljoen ton aan CO2-kredieten verkocht. 70% van de kredieten die op deze veilingen worden verkocht, was afkomstig van compensatieprojecten in Afrika. De belangrijkste kopers van deze kredieten waren Saoedische bedrijven, met als koploper ‘Saudi Aramco’, het grootste oliebedrijf ter wereld.
De VAE en Saoedi-Arabië hebben beide geprobeerd om permanente koolstofbeurzen op te richten, waar CO2-kredieten net als enige andere commodity kunnen worden gekocht en verkocht. De VAE heeft in september 2022 de eerste dergelijke gereguleerde digitale CO2-beurs opgericht in de financiële vrije zone van Abu Dhabi. De handel in CO2-kredieten ging er eind 2023 van start. In Saoedi-Arabië is het RVCMC een samenwerking aangegaan met het VS-markttechnologiebedrijf Xpansiv om een permanente CO2-kredietbeurs op te zetten, die eind 2024 zal worden gelanceerd.
Of deze twee beurzen in de Golfstaten met elkaar zullen concurreren of elk voorrang zullen geven aan andere handelsinstrumenten valt nog te bezien. Wat wel duidelijk is, is dat grote financiële centra in de Golf-regio hun bestaande infrastructuur gebruiken om een regionale dominantie te verwerven in de verkoop van CO2. Actief in alle stadia van de compensatie-industrie -van het genereren van CO2-kredieten tot de aankoop ervan- zijn deze Golfstaten nu een belangrijke speler in de nieuwe vormen van welvaartsextractie die het Afrikaanse continent verbinden met de wereldeconomie.
Het verankeren van een toekomst aangedreven door fossiele brandstoffen
In de laatste twee decennia is de productie van olie en vooral van gas aanmerkelijk gegroeid in de Golfstaten. Dit ging gepaard met een substantiële verschuiving van de energie-export in oostelijke richting, om aan de nieuwe vraag vanuit China en Oost-Azië te voldoen. Tegelijkertijd hebben de Golfstaten hun betrokkenheid bij energie-intensieve ‘downstream’ sectoren uitgebreid, met name de productie van petrochemicaliën, kunststoffen en meststoffen. Onder aanvoering van ‘Saudi Aramco’ en de ‘Abu Dhabi National Oil Company’ wedijveren de nationale oliemaatschappijen in de Golfstaten nu met de traditionele westerse oliereuzen op het vlak van belangrijke aspecten zoals voorraden, raffinagecapaciteiten en exportniveaus.
In deze context – en ondanks de realiteit van de klimaatnoodtoestand – blijven de Golfstaten hun productie van fossiele brandstoffen opvoeren, omdat het voor hen voordelig is om zo lang mogelijk vast te houden aan een wereld waarin olie centraal staat. Zoals de Saoedische minister van Olie in 2021 zwoer: “Elke molecule zal bovenkomen”.
Deze aanpak wil echter niet zeggen dat de Golfstaten hun kop in het zand steken wat de klimaatverandering betreft. Net als bij de grote westerse oliemaatschappijen gaat de visie van de Golfstaten over een grotere productie van fossiele brandstoffen gepaard met pogingen om de manier waarop de crisis benaderd moet worden, te leiden.
Zo is er een grote betrokkenheid bij het promoten van gebrekkige en onbewezen koolstofarme technologieën, zoals waterstof en CO2-opvang. Tegelijkertijd doen de Golfstaten pogingen om de mondiale klimaatonderhandelingen in een bepaalde richting te sturen. Dit was duidelijk tijdens de laatste klimaatconferenties van de VN, COP27 en COP28, waar de Golfstaten de beleidsdiscussies weg stuurden van effectieve inspanningen om fossiele brandstoffen uit te faseren. Ze veranderden deze toppen op die manier in niet veel meer dan bedrijfsspektakels en netwerkfora voor de olie-industrie.
De CO2-compensatiemarkt moet beschouwd worden als een integraal onderdeel van deze inspanningen om het zinvol aanpakken van de klimaatverandering uit te stellen, te manipuleren en te belemmeren. Via de misleidende CO2-berekeningen van compensatieprojecten kunnen de grote olie- en gasindustrieën in de Golfregio gewoon doorgaan met hun activiteiten en tegelijkertijd beweren dat ze hun zogenaamde klimaatdoelen halen. De onteigening van Afrikaans land door de Golfstaten is een cruciaal onderdeel van deze strategie, die uiteindelijk het desastreuze schrikbeeld van een steeds snellere productie van fossiele brandstoffen mogelijk maakt.
Dit vertaalde artikel verscheen eerder in MERIP. Overgenomen van Vrede.
Adam Hanieh is professor Politieke Economie en Mondiale Ontwikkeling aan het Instituut voor Arabische en Islamitische Studies van de Universiteit van Exeter (VK).