Alleen heeft zich blijkbaar in die vele jaren van zelf-opgelegde wetenschappelijke ascese een kolossale berg aan ingehouden woede opgehoopt. Want Dewachters jongste boek geeft vooral uiting aan teleurstelling, ergernis en woede over de sluipmoord op de democratie die door de gevestigde partijen is beraamd en systematisch wordt voltrokken.
Ontsporing
Oei ! Dat ruikt naar populisme en anti-politiek. Niet zonder reden waarschuwt de auteur dus meer dan eens dat zijn bittere aanklacht niet gericht is tegen politieke partijen als zodanig. Integendeel: politieke partijen zijn de locomotieven van de democratie; maar … ze kunnen fataal ontsporen. Dat gebeurt wanneer de partijen niet langer de kanalen zijn waardoor de burgers te kennen geven hoe zij de samenleving willen zien evolueren, maar daarentegen doel op zichzelf worden. Dan wordt de kiesgerechtigde burger eerder een lastige – want onvoorspelbare – factor, die zoveel mogelijk buiten spel moet worden gezet.
Nieuw is die kritiek niet. Dat democratie en emancipatie er niet bij gebaat zijn wanneer een organisatie doel wordt in plaats van middel, is al vaak geschreven en nog vaker gebleken. Wie ook maar de geringste ervaring heeft opgedaan met organisaties allerhande wéét wat de Duits-Italiaanse politoloog Robert Michels (al meer dan honderd jaar geleden !) bedoelde met “de ijzeren wet van de oligarchie”. Wat de particratie doet, aldus Dewachter, is in werkelijkheid nog erger. Ze betekent niet zomaar een remmende factor voor de democratie, maar wil die eigenlijk gewoon fnuiken.
In een democratie is het niet meer dan normaal dat partijen hun macht willen handhaven en verstevigen om zo hun programma (waar theoretisch hun kiezers voor gekozen hebben) tenminste gedeeltelijk te verwezenlijken. Maar wanneer partijen doel-op-zich worden, wanneer een handvol partijleiders alleen nog begaan is met het vermeerderen van macht, inkomen en status voor zichzelf en hun paladijnen, dan loopt het mis. Dan wordt het vermijden van risico’s de eerste prioriteit, en zullen ze geneigd zijn eerder elkaar – en dus het particratische systeem – te sparen, ook al moeten ze daarvoor hun programma en kiezers als ‘quantié négligeable’ behandelen. Dan wordt maximaal ingezet op voorspelbaarheid, en moet dus de kiezer – die lastige want onberekenbare moeial – zoveel mogelijk buiten spel worden gezet. Helemaal buiten spel zetten gaat natuurlijk niet, want zonder verkiezingen kan je nu eenmaal moeilijk een particratie in stand houden. Maar de invloed van de kiezer – het kiesvee ! – op de uiteindelijke besluitvorming kan wel systematisch worden beknot.
Onmacht
“Les électeurs s’expriment, et puis on ferme la porte” weet een toppoliticus: de kiezer deelt de kaarten, maar heeft verder niets te vertellen over het spel dat daarmee wordt gespeeld: Zelfs dat ‘verdelen van de kaarten’ blijkt erg relatief. Er is allereerst het feit dat een parlementszetel in Vlaanderen veel meer stemmen ‘kost’ dan in Franstalig België. Wanneer de zetels (indien al niet over het hele land dan tenminste per provincie) zouden worden verdeeld à rato van het aantal geldige stemmen zou je al een heel andere verdeling krijgen. Bovendien rijst hier levensgroot de ‘erfzonde’ van het Belgische zogenaamde federalisme (dat daardoor eigenlijk een soort confederalisme is geworden, al wil niemand dat gezegd hebben…): de terechte bekommernis om de minderheid te beschermen tegen permanente minorisering heeft ertoe geleid dat in de praktijk een permanent veto-recht is ontstaan, waarbij 17 % van de volksvertegenwoordigers een beslissing van de andere 83 % gewoon kunnen tegenhouden. Die grendel is in het verleden al een paar keer gebruikt, en draagt uiteraard krachtig bij tot het immobilisme dat dit land steeds verder verziekt.
Vervolgens is ook al meer dan voldoende aangetoond dat voor het allergrootste deel niet de kiezers maar de partijleiders bepalen wie uiteindelijk in het parlement komt: dat iemand buiten de ‘nuttige volgorde’ (laat staan op een niet-partijgebonden lijst) een zetel verovert is in de na-oorlogse politieke geschiedenis van België zo goed als nooit gebeurd, en wordt met provinciale kieskringen praktisch helemaal onmogelijk. Opvolgers daarentegen ziet de partijtop graag komen, want die zijn nog volgzamer dan andere parlementsleden; een tekeningetje hoeft daarbij niet te worden gemaakt.
Het parlement is een ‘stemmachine’ geworden, die keurig doet wat de regerende coalitie wil. Punt. Over ‘etische’ thema’s zijn er een paar keer wisselmeerderheden geweest (al dan niet met een ernstige vertrouwenscrisis tot gevolg), maar over sociaal-economische (of, godbetert, ‘communautaire’) thema’s is zoiets alsnog taboe.
Ook het vergroten of verkleinen van kieskringen beperkt de weerslag van stemmenverschuivingen, evenals het waarderen van persoonlijke dan wel lijststemmen, of … de financieringsmechansimen voor partijen. Zo kan deze litanie over de reëel bestaande onmacht van de kiezer nog wel even doorgaan.
Let wel: de kiezer wéét dat. Waar geen opkomstplicht bestaat, doen steeds meer mensen niet eens meer de moeite om nog een stem te gaan uitbrengen “omdat het toch niks uitmaakt”. Maar aangezien in België de partijen onder elkaar hebben beslist om zichzelf (à rato van de behaalde stemmen) rijkelijk te financieren met het geld van de belastingbetaler, moet de opkomstplicht natuurlijk gehandhaafd blijven.
Misprijzen
Zo rijgt Dewachter de bittere bedenkingen aan elkaar, steunend op uiteenlopende onderzoeken, en vooral: rijkelijk geïllustreerd met een weelde aan citaten van top-politici die blijkbaar af en toe in ongebruikelijke openhartigheid erkennen dat de kiezer niets te zeggen heeft. Precies vanwege dat ongegeneerd misprijzen voor kiezers en verkiezingen – en dus voor de grondslag van de democratie – zijn die citaten niet van aard om de lezer vrolijk te stemmen.
Wie nog ietwat bezorgd is om de toekomst van de politieke democratie kan alleen maar de oprechte verontwaardiging van de auteur delen. Na lezing van dit ongenadige requisitoir kan er nauwelijks nog twijfel over bestaan: de particratie is het gangreen dat systematisch het hele democratische bestel heeft aangevreten.
Trouwens: zelfs voor dit boek verscheen hebben honderdduizenden kiezers al – vaag, diffuus, zonder wetenschappelijke argumenten – aangevoeld dat er dingen grondig fout zaten en zitten. Dat is zeker één van de verklaringen voor het succes van een partij die zich aandiende als ‘kracht van verandering’ …maar die blijkbaar eerder de staatsfinanciën wil ‘gezondmaken’ dan de democratie.
Dus zal de democratie zichzelf moeten genezen. Maar hoe moet dat in zijn werk gaan ? Van de (traditionele of andere…) partijen valt logischerwijze weinig heil te verwachten: de ontspoorde locomotieven zullen zichzelf niet rechttrekken. Om bij dat beeld te blijven: het zullen dan de reizigers moeten zijn die de hele zaak weer op het juiste spoor zetten. Dat is een immense opdracht. Alleen: hoe die moet worden aangepakt, daarover heeft Dewachter (evenals zijn collega-emeritus Huyse in een hier eerder al besproken boek over de crisis van de democratie) weinig concreets te vertellen.
Helaas staat zijn opgekropte woede bovendien te vaak nuchtere redenering en heldere uiteenzetting in de weg. Een terechte diatribe wordt niet overtuigender omdat je ze vier of vijf keer herhaalt. Erger wordt het wanneer bittere bedenkingen (bijvoorbeeld pro én contra een federale kieskring, samenvallende verkiezingen, of de rechtstreekse verkiezing van een federale regering of EU-Commissie) elkaar tegenspreken, of (wegens volstrekt onrealistisch) de mist ingaan. Dat is bijzonder jammer omdat het afbreuk doet aan de overtuigingskracht van een betoog dat meer dan ooit noodzakelijk is.