Dr Faleh Al-Khayat was 37 jaar lang als ingenieur werkzaam in de Iraakse olie-industrie, waarvan de laatste 13 jaar in diverse directiefuncties van belangrijke petroleumbedrijven en -hoofdkwartieren. Vijf jaar geleden ging hij met pensioen. Sinds juni 2006 woont hij in de Jordaanse hoofdstad Amman, waar hij nog bedrijvig is als analist en adviseur, voornamelijk met betrekking tot Iraakse olie- en gasindustrie.
Mijnheer Al-Khayat, u spreekt over Iraakse petroleumbedrijven maar we dachten dat er maar een nationaal petroleumbedrijf was? Vergissen we ons?
“Neen. Toen ik in de jaren ’60 mijn carrière in de sector startte, stond de Iraakse petroleum onder controle van de Iraq Petroleum Company (IPC) en de daarmee verbonden bedrijven. Deze bedrijven waren in handen van de zogenaamde ‘Zeven Zusters’, waaronder Shell, Exxon-Mobil en BP. Na de nationaliseringen van het noordelijke IPC in 1972 en de Basra Petroleum Company in 1975 zou de Iraqi National Petroleum Company (INPC), een bedrijf in staatseigendom, de controle over de Iraakse olie verwerven. Ik werkte in beide: de IPC en de INPC. Je zou kunnen stellen dat Irak in historisch opzicht het meest radicale olieland was.”
Wat bedoel je met radicaal?
“Wel, aan de nationaliseringen ging een lange strijd vooraf tussen diverse Iraakse regeringen en de eigenaars van de IPC, de ‘Zeven Zusters’. Vergeet ook niet dat Bagdad de geboorteplaats was van de OPEC (de organisatie van olie-exporterende naties, nvdr.). Irak nam het initiatief tot de oprichting ervan om zo de belangen van de producenten beter te kunnen verdedigen.”
Zorgde de nationalisering voor een volledige onafhankelijkheid van de olie-industrie ten aanzien van het buitenland?
“Kijk, alles kwam onder het beheer van de Irakezen, ook al liepen er contracten met internationale dienstverlenende bedrijven, met producenten van uitrusting, met fabrikanten, met kennis- en adviesverlenende bedrijven, enz… maar dat was allemaal op bilaterale contractuele basis zonder dat er van buitenaf aanspraak kon worden gemaakt op het olie-eigenaarschap. Het werk dat op die manier werd verzet was vele malen hoger dan het IPC, dat in buitenlandse handen was, ooit heeft uitgevoerd.”
Onder het beheer van….
“Onder het beheer en de controle van de INPC. Door de nationalisering kwamen de inkomsten ten goede aan het Iraakse overheidsbudget en vloeiden er winsten naar het Iraakse volk. De bedrijven waarmee een contract was aangegaan werden dan weer betaald voor hun diensten. Zoals het hoort.”
Na de Golfoorlog van 1991 veranderde de situatie drastisch. Wat waren de gevolgen voor de Iraakse olie-industrie.
“Na de oorlog van begin 1991, wat wij de tweede Golfoorlog noemden, kwam Irak onder strenge sancties te staan en kwam er een eind aan de olie-export. De productie diende dus enkel nog de lokale behoeften en dat zorgde voor een drastische daling van de olieproductie. Het land kon ook geen materiaal of uitrusting kopen gerelateerd aan de olieontginning. Het kon dus noch een inkomen, noch investeringen verwerven waardoor de expansie van de olie-industrie stilgelegd werd. Deze situatie hield aan tot in 1998 het olie-voor-voedsel-programma werd opgestart. De Verenigde Naties (VN) stonden ons land toe om een zekere hoeveelheid petroleum te exporteren. De inkomsten werden in een speciaal VN-fonds gestort waar Irak uit moest putten voor de aankoop van voedsel, medicijnen en humanitaire goederen. We bekritiseerden het systeem omdat het niet de noodzakelijke investeringen toeliet die de petroleumindustrie draaiende konden houden. In een latere fase van het olie-voor-voedsel-programma kwam daar enige verandering in. De INPC bleef in overheidshanden, maar zoals gezegd, gingen de inkomsten gedurende de periode van het embargo tot 2003 naar een VN-fonds.”
Maar eigenlijk startte de calvarietocht al met het uitbreken van de eerste Golfoorlog, de Iran-Irak oorlog (1980-1988), die vooral een hypotheek legde op de exploratie van petroleum?
“Ja, dat klopt. Na de nationalisering van de petroleumindustrie en de daaropvolgende stijgende prijzen vanaf 1973-74 kwamen er heel wat fondsen ter beschikking waarvan Irak een groot deel opnieuw investeerde in de expansie van de olie-industrie. In 1979 produceerden we drie keer meer dan in 1972 en we exploreerden drie keer meer als de IPC dat deed in heel haar zeventigjarig bestaan. Maar met de Iran-Irak-oorlog kwam daar een einde aan omdat de investeringen werden afgeleid naar de financiering van de oorlogsinspanningen. Bovendien ging de oorlog gepaard met heel wat schade aan petroleuminstallaties. Na de oorlog bevond de olie-industrie zich in een belabberde toestand en waren de inkomsten te laag om de petroleumproductie terug tot op het oude niveau te krijgen. Desondanks produceerden we voor de invasie van Koeweit (in de zomer van 1990, nvdr.), alweer 3 miljoen Barrels per dag wat tweemaal meer was dan tijdens de Irak-Iran-oorlog. Dat toont aan dat wanneer de Irakezen de verantwoordelijkheid krijgen om hun land te leiden en hun petroleumbronnen te beheren en daarvoor over voldoende budget beschikken, ze vlug en gemakkelijk de productie kunnen optrekken, de olie-industrie moderniseren en hun reserves verhogen.”
Hoe dan ook komt er toch eens een eind aan de olie-ontginning. Wereldwijd is er sprake van wat men de ‘peak oil’ noemt, dat de petroleumproductie over enkele jaren over haar hoogtepunt heen zal zijn, waarna een periode van dalende productie volgt?
“Wel, deze theorie is in elk geval in Irak nog lang niet aan de orde. Ons land heeft de grootste werkelijke oliereserves in de wereld. Daarbij twee dingen. Ten eerste is er momenteel sprake van onderexploratie. Dat betekent dat de 115 miljard barrels aan reserves niet het ware potentieel vormen. Ten tweede wordt slechts een gedeelte van wat is ontdekt ook daadwerkelijk ontgonnen als gevolg van oorlogen en onderinvestering. Met wat er vandaag al aan olievelden is ontdekt kan Irak zeer vlug tot 3 miljoen barrels per dag produceren. En het gaat dan om velden met een laag risico en hoog rendement. Veel Irakezen zijn er trouwens van overtuigd dat de exploitatie van dit potentieel een van de hoofdredenen vormde voor de buitenlandse invasie. Ons land beschikte toen, mits goed management en voldoende kapitaal, over een capaciteit om de productie met gemak naar 6 tot 7 miljoen barrels per dag op te trekken.”
Er ligt een nieuw ontwerp van oliewet op tafel, maar door het hevige verzet in het Iraakse parlement, geraakt die niet gestemd. Wat is de reden daarvoor?
“Wel, laat me eerst zeggen dat ik blij ben dat de oliewet nog niet is gestemd, omdat dit door een parlement zou gebeuren dat in mijn ogen onvoldoende representatief is en omdat de wet de ontginning van de olievelden voor een zeer lange periode zou toevertrouwen aan buitenlandse investeerders. Weet dat de oliewet is opgesteld op basis van een grondwet die gecontesteerd wordt door grote delen van het Iraakse volk. Bovendien rees er verzet tegen door twee belangrijke krachten. De Koerden vonden dat de oliewet te weinig bood aan de internationale petroleumbedrijven, terwijl de nationalistische krachten om tegenovergestelde redenen tegen waren.”
Wat staat er juist in de oliewet. Zorgt het voor de privatisering van de olierijkdommen?
“In Iran, een veel minder radicaal land als het over de olie-exploratie en –ontginning gaat, staat in de grondwet duidelijk ingeschreven dat geen enkele buitenlandse organisatie eigenaar kan worden van de petroleum. In de Iraakse wet is zo’n standpunt niet terug te vinden. De oliewet stelt de vorming van een Federale Olie- en Gasraad voor. Het zou gaan om een uitvoerende instantie onder voorzitterschap van de eerste minister en waarin verder nog enkele experts en andere ministers zouden zetelen. Deze raad heeft het recht om contracten met buitenlandse investeerders aan te gaan van gelijk welke natuur en voor een zeer lange periode. De gevolgen laten zich gemakkelijk raden als we een niet-representatieve regering hebben die niet erg zorgzaam is in het verdedigen van de Iraakse belangen. Irakezen kunnen niet elke generatie opnieuw de strijd aangaan tegen de internationale petroleumindustrie en overgaan tot een renationalisering… het was uitermate moeilijk om de contracten met internationale oliebedrijven te veranderen die bovendien geruggensteund worden door hun regeringen van wat doorgaans supermachten zijn. Zie je… en vergeet niet dat volgens deze wet disputen tussen Irak en de internationale petroleumbedrijven niet in Irak worden uitgevochten, maar onder de Parijse Kamer van Koophandel, die oordeelt op basis van commerciële wetgeving en argumenten. Politieke argumenten zijn daar van generlei waarde. Het gaat toch over het overleven van Irakezen, of niet soms? En dat is politiek, geen commercie.”
Zijn er pogingen ondernomen om de Iraakse economie te diversifiëren, weg van de concentratie op olieproductie?
“De enorme groei aan inkomsten na de nationaliseringen van de jaren ’70 maakten grote investeringen in landbouw, industrie en infrastructuur mogelijk. Een van de principiële doelstellingen van de regering was immers om net zo de afhankelijkheid van olie-inkomsten te verminderen. En effectief, aan de vooravond van de Iran-Irak-oorlog waren we niet alleen op weg een welvarende natie te worden, maar vertegenwoordigden olie-inkomsten niet meer dan 55 procent van het Iraakse inkomen. Maar oorlogen, sancties, vernietigingen en bezetting hebben daar grote verandering in gebracht. De huidige regering is nu voor 95 procent van zijn inkomsten afhankelijk van olie omdat landbouw en industrie zijn vernietigd. De regering zag zich al 5 keer verplicht om de begroting voor 2009 te herzien als gevolg van onstabiele olieprijzen. De huidige minister van Financiën zei zelfs dat als deze situatie aanhoudt, er problemen zullen rijzen in het uitbetalen van de lonen.”
In welke mate is het huidige ontwerp van oliewet een product van de Amerikaanse bezetter?
“Wel, in het eerste jaar van de bezetting bestuurden Bremer en zijn Autoriteit Irak. Alle ministeries stonden onder zijn controle en in het bijzonder ook de petroleumindustrie. Nadien overhandigde Bremer de macht aan de Iraakse regering en waren er verkiezingen. Maar in elk ministerie zit nog steeds een Amerikaanse vertegenwoordiger die advies geeft, hulp verleent maar tegelijk ook het beleid beïnvloedt. Hoewel de olie- en gaswet in origine door Irakezen is geschreven, is ze sterk beïnvloed door het Amerikaanse en Westerse denken over hoe de olie-industrie ontwikkeld moet worden. Ze kiezen niet de nationale weg maar wat genoemd wordt ‘het openen van’ de Iraakse olie-industrie voor internationale petroleumbedrijven en investeringen. En zelfs in de grondwet staat er dat de toekomstige ontwikkeling van de olievelden moet gedaan worden volgens marktprincipes. Iedereen kan marktprincipes op verschillende manieren invullen. Maar niemand zal marktprincipes definiëren als onder de controle van de INPC. Men heeft dus een kader gecreëerd dat de Irakezen afhankelijk maakt van buitenlandse bedrijven. Waarom de Irakezen zelf niet laten bepalen hoe zij de olie-industrie willen ontwikkelen? Dat kan best volgens een mengvorm waarbij het ene veld door de Irakezen en een ander veld in samenwerking met de internationale petroleumbedrijven kan ontwikkeld worden. Nu de veiligheidssituatie aan het verbeteren is worden internationale petroleumbedrijven gelokt met langetermijncontracten voor 19 olie- en gasvelden. En ze zetten niet alleen onontwikkelde olievelden, maar ook bestaande productievelden in de aanbieding.”
Als we het goed hebben begrepen dan verbiedt het internationaal recht een bezettende macht om het economische systeem te veranderen? Dat wil zeggen, zolang er geen nieuwe wet is, moet men terugvallen op de oude wetten.
“Volgens het Iraakse Olieministerie is het zo dat zolang er geen nieuwe wet is, men terug moet vallen op dezelfde wetten als onder het regime van Saddam Hoessein. En deze wetten staan Iraakse oliemaatschappijen toe contracten te sluiten met buitenlandse bedrijven. Maar tegelijkertijd zeggen deze wetten dat deze samenwerking alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan en voorzien moet worden bij wet. Dat wil zeggen dat ze langs het parlement moeten passeren.”
Met andere woorden, de contracten die sinds de bezetting worden afgesloten zijn niet legaal volgens het internationaal recht, en ook niet conform met de nationale wetgeving. Welke legale basis hebben ze dan nog?
“Er is geen legale basis. Als je uitgangspunt is, ‘ik ben afhankelijk van bestaande wetten’, dan heb je de instemming nodig van het parlement. Er is een andere wet, de Wet op de Bedrijven of ‘Wet 22’ uit 1997 die danig geïnterpreteerd wordt dat het de regering toestaat om de contracten af te sluiten. Maar dat is fout. De wet geldt niet voor petroleuminvesteringen. De regering moet naar het parlement gaan en een wet laten stemmen.”
Waarom zet men dan geen haast achter de goedkeuring van de nieuwe wet?
“Wel, zoals ik al zei, volgens het ministerie van Olie kan het op basis van de bestaande wetgeving dergelijke contracten sluiten. Nochtans zeggen heel wat leden van het parlement dat dit niet zo is. Dan zeg ik: stap er dan mee naar het Federaal Hof, zodat de discussie beslecht kan worden. Naar buiten uit zeggen bepaalde international petroleumbedrijven dat ze niet naar Irak zullen gaan zolang er geen duidelijke wetgeving is. Maar in werkelijkheid azen ze allemaal op de Iraakse olievelden. Toen de Iraakse regering de kwalificatieprocedure opstartte om te kunnen deelnemen aan de biedrondes, zonder de goedkeuring van de olie- en gaswet af te wachten, stelden 120 oliebedrijven zich kandidaat. 55 zijn weerhouden en kunnen een offerte indienen. Volgens mij zullen internationale oliebedrijven met of zonder wet en in welke vorm ook naar Irak trekken omdat ons land wereldwijd over de grootste mogelijkheden beschikt. De productie kan vlug worden opgestart met de laagste kosten. De succesratio bij het aanboren van een oliebron is 70 procent. Aan de top van de Golf is het land bijzonder geschikt gelegen. En de kwaliteit van de olie is goed. Met andere woorden. Irak bevindt zich in een goede onderhandelingspositie en zou zelf moeten redeneren, ‘goed, deze lui zijn hoe dan ook bereid om onder gelijk welke voorwaarden naar Irak te komen. Waarom zorgen we er niet voor dat zij ons helpen in plaats van omgekeerd, en dat op een eerlijke basis?’ Jammer genoeg gebeurt dit niet. De Koerdische Regionale Regering (KRR) heeft 22 ‘production sharing contracts’ getekend, waarvan enkele in veelbelovende regio’s met hoge winstmarges.”
Getekend, maar worden ze ook al daadwerkelijk ontgonnen?
“In een aantal wel, maar er is een dispuut tussen de KRR en de federale regering omdat deze laatste geen toestemming wil geven voor de export van de olie. En het moet gezegd, de minister van Olie houdt het been stijf omdat deze contracten illegaal zijn en omdat de olie alleen verkocht mag worden via nationale agentschappen.”
Volgens de KRR is in tegenstelling tot oude olievelden, de ontginning van nieuwe velden een bevoegdheid van de regio’s.
“Dat is ook de reden waarom ik stel dat eerst parlementaire stappen moeten gezet worden, vooraleer we opgescheept zitten met bindende langetermijncontracten. En een daarvan is het amenderen van de grondwet zodat geen verschillende interpretaties meer mogelijk zijn. Zopas gaf je de Koerdische interpretatie, het federale ministerie van Olie ziet dat compleet anders. De huidige omstandigheden, de regering, de grondwet, het hele verkiezingsproces, dat allemaal zijn zaken die in Irak grote discussie teweeg brengen. Daarom gaan er heel wat stemmen op die een grondige herziening van het politieke systeem. Hoe dan ook, we zitten nog altijd in een overgangsperiode en dan ga je geen engagementen op lange termijn aan, wel korte termijnplanning en acties. Wat ik hier nu probeer te zeggen is dat grondwet, regering, wetten,…. over onvoldoende representativiteit beschikken. Laat ons dit probleem eerst oplossen. Wanneer daar een voldoende consensus over is zal zich dat uiten in meer stabiliteit, betere dienstverlening, en dan kan er gepraat worden over de ontwikkeling van de olie-industrie. Persoonlijk vind ik het systeem van ‘production sharing agreements’ niet noodzakelijk slecht. Maar het moet op een zo goed mogelijke manier onderhandeld worden onder de controle van het Iraakse volk.”
Volgens sommigen is het feit dat het centrale gedeelte van het land geen olie heeft en door de federalisering inkomensverlies zou kunnen lijden, de belangrijkste reden waarom het verzet daar zo groot is.
“Het doet er niet toe of er olie zit in Basra of in Anbar, want de Irakezen hebben al getoond dat zij een land willen vormen. In de laatste poging om van Basra een regio te maken slaagde men er zelfs niet in om de benodigde 10.000 handtekeningen in te verzamelen, en dat in een stad van 2 miljoen inwoners. Vergeet niet dat zich in Basra ongeveer 75 % van de olie bevindt. De meeste Irakezen willen geen separatisme of zelfs federalisme zoals dat door veel vijanden van Irak wordt gepropageerd. In het buitenland spreken sommigen over een ‘bloeiende democratie’ Bijvoorbeeld in de laatste verkiezingen spraken regering en internationale waarnemers fier over het vrije verloop ervan. Maar voor mij en veel andere Irakezen is dat niet het geval. De Centrale Kiescommissie schrapte 5.000 van de 20.000 kandidaten onder het voorwendsel dat ze supporters waren van het zes jaar geleden gevallen regime. Een dergelijke filtering op basis van politieke verledens of opinies kan onmogelijk democratisch worden genoemd. Democratie stopt ook niet bij de stembus. Als je 35 jaar je land hebt gediend en de wet zegt dat je dan recht hebt op een pensioen, dan is dat ook een recht dat niemand van je zou mogen afnemen. Duizenden voormalige Irakese legerofficieren en ambtenaren moeten het tot vandaag zonder pensioen stellen omdat ze zes jaar eerder als ‘Baathist’ bekend stonden. Dus laat ons voorzichtig zijn met het gebruiken van het begrip democratie in Irak.”
(Uitpers, nr. 109, 10de jg., mei 2009)