Het zag er vooraf allemaal zo saai uit, die presidentsverkiezingen in Frankrijk. Chirac of Jospin, Jospin of Chirac…’On prend les mêmes et on recommence’, zoals de Fransen zeggen. Alleen de volgorde wil wel eens verschillen. Zo zag het er tenminste tot midden vorig jaar uit. Niet dat ze de enige kandidaten waren. Maar dat de zelf uitgeroepen alternatieven niet echt zouden meespelen, daarover was zo goed als elke Fransman het eens.
Links van de socialist Jospin kon het vuurwerk zeker niet komen van de klassieke communisten à la Robert Hue of de sympathieke trotskistische folklore van de populaire Arlette Laguiller. En de groene regeringspartner, die heeft het absolute record gebroken van het pre-electorale gekrassel: weinige partijen hebben het totnogtoe gepresteerd om hun kandidaat onderweg te dumpen voor een ander omdat een aantal van zijn uitspraken te onpopulair worden geacht, in dit geval over de graad van autonomie die aan het woelige eiland Corsica moet worden geschonken. Noël Mamère is dus halverwege de rit moeten inspringen, niet echt een benijdenswaardige positie.
Rechts was al heel vroeg met de verkiezingen bezig. De neo-gaullisten van de RPR – de partij van president Chirac – en hun vroegere centrum-rechtse bondgenoten zijn al enkele jaren aan diggelen geslagen. Alleen over de impact van Chirac zelf bestaat er geen of weinig twijfel. In zijn schaduw voelden heel wat van zijn partners zich geroepen om het vacuüm op te vullen. Twee gegadigden zijn overgebleven: de extreme neoliberaal Alain Madelin en de christen-democraat François Bayrou. Maar die hebben al hun energie moeten steken in hun inspanningen om het hoofd boven water te houden. En uiterst-rechts bleef de onvermijdelijke Jean-Marie Le Pen overeind tegenover het offensief van zijn dissident Bruno Mégret.
De steen in de kikkerpoel
Typisch voor de Franse politiek was dat het verrassingseffect moest komen van een oude rot in het vak: ex-minister Jean-Pierre Chevènement, drieënzestig en sinds zijn debuut in de jaren zestig nooit weggeweest uit de politiek, besliste het op te nemen tegen zijn generatiegenoten (‘Les Français aiment les vieux’, was de kop van de krant Libération enkele weken geleden). Nog maar twee jaar geleden nam hij ontslag als minister van binnenlandse zaken, uit protest tegen het statuut dat de regering Jospin voor Corsica (alweer…) had uitgewerkt. Hij vindt dat het bewind in Parijs het geweld op het eiland te zwak aanpakt en politiek te veel toegevingen doet.
Het was niet zijn eerste ontslag. In 1983 al gaf hij zijn portefeuille van industrie en wetenschappelijk onderzoek terug aan premier Pierre Mauroy. Zo protesteerde de impulsieve minister tegen de beschuldiging dat hij de particuliere bedrijven achterstelde, dat zijn aandacht te uitsluitend uitging naar de genationaliseerde sector. Chevènement, die in de oppositiejaren de oprichter was geweest van de CERES, de linkervleugel van de socialistische partij, werd in die jaren door de internationale pers afgeschilderd als een cryptomarxist. ‘The wild man of the French left’, zo noemde The Economist hem toen. Dat hij de stuwende kracht was geweest achter het gemeenschappelijk programma van socialisten en communisten, maakte hem in die laatste koude oorlogsjaren ernstig verdacht bij een goed deel van de bedrijfswereld en de Westerse pers. Hij was het in ’82 al grondig oneens geweest met de regeringsherschikking waardoor heel wat principiële socialistische programmapunten in de prullenmand verdwenen.
Lang bleef hij niet weg. Van ’84 tot ’86 was hij minister van onderwijs in de regering van Laurent Fabius. En in ’88 trekt hij in op het kabinet van defensie. Dat zal leiden tot de zwaarste crisis in zijn carrière: in ’91 neemt hij ontslag (welja…) uit protest tegen de Franse deelneming aan de Golfoorlog. Niet uit pacifisme, wel uit afkeer voor de slaafse manier waarop Europa – en Frankrijk in het bijzonder – meeloopt met de Verenigde Staten in de oorlog tegen Irak. Kort daarop neemt hij afstand van de socialistische partij; hij richt een nieuwe beweging op, het Mouvement des Citoyens. Een beweging, zegt hij zelf, die de socialistische en de communistische partij moet overstijgen. De groepering bespeelt een aantal patriottisch-centralistische thema’s (onder meer in verband met Corsica), het verzet tegen het door de Verenigde Staten opgedrongen neoliberale model, en drijft voor een goed deel op het persoonlijke charisma van Chevènement. Zijn stap in de dissidentie zal niet beletten dat hij in de jongste regering door premier Jospin wordt aangetrokken als minister van binnenlandse zaken. Als machtigste figuur achter de schermen overigens, met een enorme invloed op de eerste-minister. Tot zijn (voorlopig) laatste ontslag, twee jaar geleden. De onverwoestbare Chevènement zal ondertussen zelfs een zwaar chirurgisch ongeval overleven, waardoor hij enige tijd in coma heeft gelegen en als minister vervangen moest worden. Om, fris als een hoentje, alweer de steen in de kikkerpoel te gooien van de Franse politiek.
Ni gauche ni droite
De slogan ‘Ni gauche ni droite’ is in het gepolariseerde Frankrijk wel vaker door diverse partijen gehanteerd. Chevènement is de zoveelste in de rij. Maar anders dan anderen heeft hij prompt zowel traditioneel linkse als rechtse kiezers achter zijn vaandel gekregen. Hij heeft vroeg al garen gesponnen bij de sleet die zat op de twee gedoodverfde kandidaten, premier Jospin en president Chirac. De tegenstelling links-rechts, die Frankrijk langer dan andere Europese landen heeft beheerst, noemt hij een achterhaalde breuklijn. ‘Ik rijd niet voor Jospin, ik rijd niet voor Chirac, ik rijd voor de republiek’, zo klinkt het. En hij belooft de Fransen plechtig drie grote nationale belangen te behartigen, drie ‘wettelijke revoluties’: la France retrouvée, la citoyenneté relevée, le travail revalorisé’. Een deel van het socialistische publiek moet wel heel erg uitgekeken zijn op Lionel Jospin om bereid te zijn achter zulke holle frasen mee te lopen. Maar het blijft typisch Frans dat mensen nog te mobiliseren zijn voor thema’s als patriottisme en arbeid. Is het Chevènement niet die destijds als minister van onderwijs het aanleren van de Marseillaise op school opnieuw verplicht maakte? ‘Le sursaut républicain’, zo noemt hij het zelf. Het nooit aflatende pleidooi van Chevènement voor de openbare sector van de economie is zeker niet zonder invloed geweest op het verzet van Chirac en Jospin –samen- op de Europese top in Barcelona tegen de verregaande plannen voor privatisering van de Europese energiesector.
Waar eindigt bij Chevènement het nationalisme en waar begint het socialisme? Of liever: wat is er van zijn socialisme overgebleven? En hebben zijn verzet tegen het globalisme en de verbeten verdediging van de staatssector –wat vaak als linkse thema’s wordt geïnterpreteerd- veeleer niet alles te maken met nationalisme? Het is door die dubbelzinnigheid dat Chevènement anno 2002 aanslaat bij de meest uiteenlopende segmenten van het kiespubliek. Hoewel hijzelf het tegendeel beweert, een echt kanshebber voor het presidentschap is Chevènement niet. Wel een dikke luis in de pels van de twee kandidaten die hoogstwaarschijnlijk naar de tweede ronde gaan. De vraag is natuurlijk waar zijn publiek bij die tweede stemronde naartoe zal trekken. En wat ook de uitslag weze, één helft van zijn kiezers zal noodgedwongen gefrustreerd achterblijven. Of zoals RPR-kopstuk Philippe Seguin het plastisch uitdrukt: ‘La moitié de l’électorat de Monsieur Chevènement sera politiquement cocue au soir du premier tour’.
(Uitpers, april 2002)