De nieuwsarme zomermaanden waren dit jaar wel bewogen. Beurswaarden die op en neer gingen zoals de vliegtuigen met vakantiegangers, de ‘rating’ van de Verenigde Staten die enkel naar beneden ging, een eurozone op een hellend vlak…
Aan kritiek en commentaar geen gebrek. Voor de enen gaan de genomen maatregelen niet ver genoeg en moeten de politici meer ‘daadkracht’ ten toon spreiden, voor de anderen gaat het beleid de verkeerde richting uit en moet er voor een keynesiaans relancebeleid gekozen worden, Voor nog anderen moet een radicaal antikapitalistisch programma worden uitgewerkt.
In dit artikel wil ik proberen een paar kanttekeningen te maken bij het Europese beleid en wil ik op mijn beurt kijken naar de mogelijkheden voor progressieve sociale bewegingen.
Economisch bestuur
De Europese Unie nam verschillende maatregelen om op de bedreigingen voor de eurozone te reageren. Ten eerste werd er een noodfonds ingesteld om Griekenland – en later Ierland en Portugal – te helpen. Tegen 2013 zou er een permanent mechanisme voor financiële stabiliteit moeten komen. Dit laatste vergt een verdragswijziging om de klip van het Duitse Grondwettelijke Hof te kunnen nemen. Het akkoord is rond maar moet nog door de parlementen van de 27 lidstaten worden geratificeerd. Dit gebeurt zonder veel poeha en ook nationaal valt er weinig democratisch debat te verwachten. Of hoe elke verdragswijziging wel degelijk kan van zodra de regeringsleiders die echt willen. Een les om te onthouden.
Ten tweede werd een mechanisme voor ‘economisch bestuur’ uitgedacht. Dit houdt in eerste instantie een ‘Europees semester’ in. 2011 was het eerste jaar waarin het werd toegepast. Het betekent dat de Commissie begin van het jaar een document publiceert over de te verwachten groei, dat aan de hand daarvan de Europese Raad – de nationale regeringsleiders – hun algemene richtlijnen voor het begrotingsbeleid van de Lidstaten bekend maken, dat daarna de Lidstaten zelf tegen half april de krachtlijnen van hun begrotingsstrategie aan de Commissie meedelen, waarop de Commissie dan weer aanbevelingen formuleert en de Europese Raad vóór eind juni voor elk land richtsnoeren kan uitvaardigen. Na dit eerste half jaar kunnen de nationale parlementen beginnen met de normale bespreking van de nationale begroting en dienen ze zich te houden aan het algemeen kader dat door de Europese instanties werd vastgelegd.
De Europese Raad keurde in maart 2011 voor de Eurozone – 16 van de 27 lidstaten – ook een Europact+ goed. Dat is een merkwaardig document, omdat de nationale Lidstaten er in toegeven dat de materies die ze behandelen geen Europese bevoegdheden zijn. Toch aarzelen ze niet om te wijzen op het belang van het loonbeleid in de privé- en de overheidssector, de indexeringsmechanismen, de collectieve onderhandelingen, de betaalbaarheid van de pensioenen, de vrijmaking van de dienstensector, enz.
Tenslotte werd het Pact voor Stabiliteit en Groei vervangen door nieuwe wetgeving – de zogenaamde ‘sixpack’ – waarin de regels voor economisch bestuur worden bepaald. Het gaat dan o.m. over de controle die de Europese Commissie zal uitoefenen op de strikte naleving door de lidstaten van de afgesproken regels. Die ‘sixpack’ is echter nog steeds niet goedgekeurd door het Europees Parlement, omdat er meningsverschillen zijn over de bevoegdheden van Commissie en Raad bij die controle- en sanctioneringsfunctie.
Dit hele pakket heeft terecht veel kritiek gekregen. Het is duidelijk dat de soevereiniteit van de nationale Lidstaten sterk wordt beknot door het uit handen geven van de absolute controle op de nationale begrotingen. Het democratisch deficit wordt nog wat groter, doordat het Europees parlement geen inspraak heeft tijdens het Europese semester. En tenslotte, en vooral, wegens de inhoud van de regels zelf voor het economisch bestuur. Er werd al meermaals en zeer terecht op gewezen dat een soberheidsbeleid in tijden van crisis enkel een averechts effect kan hebben en de groei zeker niet zal bevorderen. Het vasthouden aan strenge regels voor begrotingstekorten en voor de openbare schuldenlast is niet in overeenstemming te brengen met een economische logica die ook contracyclische maatregelen moet toelaten en nog steeds gericht is op groei.
Een muntzone is een politieke zone
Dat de Europese Commissie een neoliberaal beleid voert is al lang bekend. Het Verdrag van Maastricht en vooral het Verdrag van Lissabon zijn doordrongen van een neoliberale filosofie die volledig wordt gedeeld door de Lidstaten. De meeste regeringen van de lidstaten zijn rechts of centrum-rechts en voelen in heel wat landen de hete adem van extreem-rechts in de rug. Het Europees Parlement heeft een grote meerderheid van rechtsen en behoudsgezinden. Het kan dus niet verbazen dat er geen sociaaldemocratisch beleid en zeker geen links beleid uit de hoed werd getoverd.
Toch moet één zaak duidelijk zijn. Dat de monetaire unie niet kan functioneren zonder economische unie is eveneens al lang geweten. Het werd tot in den treure herhaald door Jacques Delors, vroeger Commissievoorzitter, nog vóór de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht. Er werd toen overigens ook nog gepleit voor een aanvullend sociaal beleid. Een muntzone waarin de deelnemende landen een uiteenlopend begrotingsbeleid en een uiteenlopend macro-economisch beleid voeren zal noodgedwongen bij de eerste ernstige crisis worden bedreigd of uit elkaar spatten. Dat nu wordt besloten om de begrotingen van de Lidstaten te controleren en het macro-economisch beleid te stroomlijnen is daarom een erg positieve zaak als men de muntzone wil behouden. Sommige sociale bewegingen schreeuwen moord en brand omdat eventuele sancties door de Commissie zouden kunnen worden uitgevaardigd – een niet-verkozen instelling, zo wordt er dan op gewezen – maar het is juist omdat in het verleden de politiek samengestelde Raad van nationale regeringen de Griekse fouten – die wel bekend waren – door de vingers hebben gezien – ook Frankrijk en Duitsland liepen namelijk het risico van sancties – dat men dit nu aan een meer onafhankelijke Commissie wil overlaten.
De kritiek van de sociale bewegingen is wat vreemd. Het klopt dat de soevereiniteit van nationale Lidstaten wordt aangetast. Maar hoe actief zijn deze bewegingen in de bespreking van de nationale begrotingen? En kunnen zij niet proberen invloed te hebben in de eerste fasen van het Europese semester, als de landen de eerste krachtlijnen van hun begrotingsstrategie bij de Commissie indienen? Trouwens, zijn de regeringen van plan hun nationale parlementen daarover te raadplegen? Denken de bewegingen dat in de huidige constellatie er een meer progressief beleid door de nationale parlementen zou goedgekeurd worden?
Een gebrek aan alternatieven
Wat elke dag duidelijker wordt in de Europese Unie is het gebrek aan politieke eensgezindheid en het totale gebrek aan solidariteit. Dat zelfs een Europees parlementslid van de Nederlandse Socialistische Partij ervoor pleit de Eurozone te laten uiteenspatten – ‘geen dictaten uit Brussel of Frankfurt’, alsof die ‘dictaten’ niet mee door de Nederlandse regering zijn goedgekeurd – zegt veel over de bereidheid om een Europese Unie in stand te houden en een Europese identiteit te beschermen. En alsof ook Nederland progressiever zou kunnen zijn met een nog steeds groeiende PVV van Geert Wilders… Finland vraagt vandaag garanties aan Griekenland voor elke lening die nog wordt gegeven, wat er in zekere zin op neerkomt dat Griekenland zelf de fondsen ter beschikking moet stellen voor de lening die het wil krijgen. Ook kanselier Merkel heeft alsmaar meer moeite met elke vorm van Europese solidariteit. Nu klopt het wel dat die solidariteit in grote mate wordt betaald door het sterkste land en dus door Duitsland, maar het is ook juist door het strenge soberheidsbeleid van Merkel dat Duitsland zijn voorsprong kon behouden en bij gebrek aan binnenlandse vraag zijn goederen kon afzetten bij de Europese partners. Die daar nu de rekening moeten voor betalen.
De terughoudendheid van enkele lidstaten wordt dus zeker niet ingegeven door een grote Europese gedachte of door een drang naar meer nationale solidariteit. Dit zou de progressieve sociale bewegingen tot nadenken moeten aanzetten. Hoe zinvol is het om hetzelfde liedje te zingen als Merkel of de ‘Echte Finnen’?
Hoe terecht de kritiek op het democratisch tekort in de EU ook is, men kan zich tegelijkertijd afvragen of de tijd van de absolute en ondeelbare soevereiniteit van landen niet achter de rug is? Zeker voor kleine landen is die vraag van belang. De Europese Unie is een samenwerkingsverband dat verder wilde gaan dan een inter-goevernementele bond. Terwijl sommige sociale bewegingen de Europese Commissie vereenzelvigen met het absolute kwaad, is haar rol juist een bewijs van nog een schuchtere poging om dat Europese project te redden. Meer en meer verglijdt de Europese Unie tot een inter-goevernementeel geheel, en het beste bewijs daarvan is dat de Europese Raad in het Verdrag van Lissabon als ‘instelling’ werd erkend. Men kan aanvaarden dat sommige sociale bewegingen helemaal niet van de Europese Unie en de Euro willen weten en zweren bij een absolute en ondeelbare nationale soevereiniteit, maar wat ze daar dan precies van verwachten blijft volslagen onduidelijk. ‘Wij beslissen zelf’ is erg verwant met ‘eigen volk eerst’. Solidair zijn met Italianen en Grieken binnen onze grenzen maar niet met die daarbuiten? Trouwens, wat staat het behoud van de volkssoevereiniteit in de weg in een Europese Unie die berust op een gedeelde staatssoevereiniteit?
Het staat helemaal niet vast dat de Europese Unie en de Eurozone de huidige financiële en economische crisis zullen overleven. Het staat wel vast dat mocht er een grote politieke crisis ontstaan, het niet de linkerzijde zal zijn die hierbij garen spint. De rechterzijde staat sterk en weet wat ze wil. De sociaal-democratie probeert krampachtig een en ander bij te sturen, maar blijft verliezen. De linkerzijde vergist zich van vijand.
Waar dringend nood aan is zijn concrete alternatieven voor het huidige neoliberale beleid. Dat zou de prioriteit voor de progressieve sociale bewegingen moeten zijn.
Dat houdt in dat men inziet dat de schuldenlast, net zoals twintig of dertig jaar geleden in de derde wereld, momenteel als politiek instrument wordt gebruikt om de politiek te fnuiken, nationaal én Europees. Het neoliberale beleid is niet gericht tegen Staten maar tegen de politiek en tegen de democratie. Vandaar de voortdurende aanvallen tegen het ‘gebrek aan daadkracht’ van politici, zie ook de recente uitspraken van De Gucht. De Europese Unie is niets anders dan de optelsom van onze neoliberale regeringen en die Unie dwarsbomen houdt het neoliberalisme niet weg.
Dat houdt ook in dat men inziet dat het armoedebeleid gebruikt wordt om de sociale bescherming af te kalven en als schaamlapje wordt gebruikt om te doen alsof men dat neoliberalisme een sociaal en menselijk gezicht wil geven. Arme mensen worden opgezet tegen niet-arme werknemers met rechten, en omgekeerd, werknemers worden opgezet tegen ‘profiteurs’. Het resultaat zal zijn dat er nog nauwelijks sociale bescherming over blijft, noch sociale zekerheid, noch armoedebeleid. Enkele maanden geleden werd de Europese voedselhulp voor de armen drastisch ingeperkt.
Daarvan uitgaande kan naar oplossingen worden gezocht voor de reële schuldenlast. Eén van de beste ideeën in dit verband is een audit van die schuldenlast, want het staat buiten kijf dat veel schulden als illegitiem kunnen beschouwd worden. Euro-obligaties van de Europese Centrale Bank met een investeringbeleid dat wordt gesteund door de Europese Investeringsbank, kan eveneens een sleutelelement zijn. Het Europees Parlement heeft net voor de zomer een verslag goedgekeurd met tal van alternatieven. Méér inspraak van het Europees Parlement en van de nationale parlementen zoals dit door het Lissabonverdrag werd mogelijk gemaakt is nog een andere weg. Er zijn heel wat mogelijkheden om de huidige impasse te vermijden.
Drie keuzen
Progressieve sociale bewegingen moeten hun weg vinden in de moeilijke politieke situatie van vandaag. Men kan zeer terecht veel kritiek hebben op de huidige Europese Unie en het beleid dat ze voert. M.i. kan het helpen als bewegingen zich duidelijk uitspreken over welke kant ze uitwillen en in functie daarvan allianties afsluiten.
Er zijn drie mogelijkheden:
Men kan vasthouden aan de nationale soevereiniteit en zich uitspreken tegen de Europese Unie en tegen de Euro. Dat is een legitieme houding die er dan wel moet toe leiden dat men consequent aangeeft welk nationaal beleid men voorstaat, en welke relaties men met buurlanden wil ontwikkelen.
Men kan zich uitspreken voor een inter-goevernementele Europese Unie, zonder Monetaire Unie, aangezien die Monetaire Unie een vergaande politieke en economische samenwerking en stroomlijning vergt die een gedeeltelijke afstand van bevoegdheden vereist en derhalve onverenigbaar is met een inter-goevernementele instelling. De vraag is dan hoe democratisch en sociaal een dergelijke Unie kan zijn.
Men kan zich uitspreken voor een federale Europese Unie, met een Monetaire en Economische Unie, met een fiscaal beleid en met een sociaal beleid dat verder gaat dan armoedebestrijding, en dat democratischer functioneert dan vandaag.
Deze drie, schematisch voorgestelde politieke modellen zeggen niets over het economisch beleid dat men voorstaat. Alle mogelijkheden blijven open.
Het lijkt me vast te staan dat progressieve sociale bewegingen, voor welke optie ze ook kiezen, wel een verzet tegen het neoliberale beleid delen. Dat zou moeten volstaan om in dat verzet samen te werken en zich te organiseren. De samenwerking zal ophouden van zodra het Europese project zelf ter sprake komt, maar inzicht in wie voor wat staat kan de samenwerking alleen maar bevorderen. De huidige onduidelijkheid en verwarring zijn erg demotiverend.
Eén prioriteit
Het verzet tegen het neoliberale beleid en alles wat dit met zich brengt, zou de grote prioriteit moeten zijn van alle progressieve sociale bewegingen. Dat er op dit ogenblik stemmen opgaan van ‘antikapitalisten’ die weigeren zich in te zetten voor de verzorgingsstaten en met vakbonden samen te werken ‘omdat dit het kapitalisme bestendigt’ is wraakroepend. De crisis die vandaag dreigt is ernstig en kan zeer zware gevolgen hebben. Een periode waarin extreem-rechts aan de macht komt in verschillende Europese landen, kan niemand wensen.
Het ongenoegen in Europa is groot, van Griekenland tot Frankrijk, via Spanje, Portugal en Groot-Brittannië. In sommige landen loopt de jeugdwerkloosheid tot bijna 40 % op. Hoe verschillend de situatie van land tot land ook is, de rellen zijn wel degelijk politiek en houden een afwijzing in van de representatieve democratie. Het enige gevolg tot hiertoe is dat rechtse regeringen aan de macht komen en een repressief beleid van criminalisering gaan voeren.
Linkse bewegingen hebben de verantwoordelijkheid een beter alternatief aan te bieden, een aantrekkelijk en niet-dogmatisch verhaal te brengen dat enerzijds ook rekening houdt met de klimaatverandering en anderzijds ook jonge mensen kan motiveren. Want wat ze willen is overal hetzelfde: werk en inkomen, respect voor hun waardigheid en voor hun rechten. Sociale bewegingen die er niet in slagen om het contact met de jongeren te herstellen, hebben weinig toekomst.
(Uitpers nr. 134, 13de jg., september 2011)