Op 5 november werden de voormalige Iraakse president Saddam Hoessein en twee van zijn 7 mede-verdachten door het Iraakse Tribunaal tot de doodstraf veroordeeld, in verband met hun verantwoordelijkheid voor de executie van 148 mensen, na een mislukte aanslag in Dujail op het leven van Saddam Hoessein in 1982. Het proces ontleent dan ook zijn naam aan genoemde dramatische gebeurtenissen in Dujail
Als overtuigd tegenstander van de doodstraf ben ik niet alleen van mening, dat met een dergelijk vonnis sprake is van een ernstige schending van het recht op leven, eveneens is er sprake geweest van een ernstige schending van het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces
Zoals u ongetwijfeld zult weten, zijn deze twee mensenrechten zowel verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, als in de internationale mensenrechtenverdragen. Eveneens is het evident, dat bovengenoemde rechten betrekking hebben op ieder mens, ongeacht het echte of vermeende gepleegde misdrijf
Artikel 3, UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
Een ieder heeft het recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn
persoon.
Artikel 10, UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
Een ieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem
ingestelde strafvervolging.
Artikel 11
Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend.
A De doodstraf en het recht op leven:
Mijn voornaamste bezwaar tegen de doodstraf is principieel, namelijk gebaseerd op het feit, dat het doden van een mens de meest ultieme schending is van het recht op leven, zoals geformuleerd in bovenstaand artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Zowel individuen, organisaties, als de Staat hebben mi gelijkelijk de verplichting, dit recht te respecteren.
Aanhangers van de doodstraf voeren veelal het argument aan, dat de straf terecht is, aangezien de veroordeelde zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan de schending van het recht op leven. Naar mijn mening echter is dit argument oneigenlijk, omdat het recht op leven onvervreemdbaar is, zonder aanzien des persoons. Bovendien maakt de Staat zich bij het uitvoeren van de doodstraf eveneens aan de schending van het recht op leven schuldig.
Hieraan dient nog te worden toegevoegd, dat er van rechtswege een uitputtend scala aan mogelijkheden openstaat om mensen, die zich schuldig gemaakt hebben aan moord, zeer streng te straffen.
Een ander minder principieel, maar desondanks belangrijk bezwaar is het feit, dat, ook al is er sprake van harde bewijzen, altijd de mogelijkheid blijft bestaan, dat een onschuldige kan worden geëxecuteerd. Een berucht voorbeeld is geweest het proces tegen de Guildford Four, vier mannen, die ten onrechte in oktober 1975 in Groot-Brittannië tot levenslang waren veroordeeld voor een IRA-bomaanslag, waarbij vijf mensen werden gedood en 65 mensen gewond raakten. Stel nu, dat deze mensen ter dood veroordeeld waren en dat na hun
terechtstelling aan het licht zou worden gebracht, dat zij onschuldig waren?
Hoewel een en ander geen rol speelt in het proces Saddaam Hoessein, is het mi een afdoende zwaarwegende reden om ernstig bezwaar te maken tegen de doodstraf.
A1 Het recht op leven als een mensenrecht
Zoals reeds gesteld is het recht op leven een mensenrecht, bevestigd door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Hoewel deze Verklaring slechts een symbolische betekenis heeft, wordt aan de draagwijdte zo’n grote waarde toegekend, dat er door
mensenrechtenorganisaties en hun sympathisanten geregeld naar wordt verwezen in protestbrieven betreffende internationale mensenrechtenschendingen.
De artikelen van de Universele Verklaring zijn echter eveneens omgezet in internationaal geldende rechtsverdragen. Zo is artikel 3 betreffende het recht op leven terug te vinden in artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten, ook wel
het Bupo-Verdrag genoemd.
Hierbij dient echter wel de kanttekening gemaakt te worden, dat het recht op leven van ieder mens weliswaar wordt erkend, maar dat erbij vermeld wordt, dat niemand ”naar willekeur” van het leven beroofd mag worden, hetgeen uiteraard bij een vastgesteld doodvonnis niet het geval is. Eveneens houdt dit artikel helaas geen verbod van de doodstraf in, aangezien een en ander wordt aangevuld met criteria waaraan een land, dat de doodstraf uitvoert, zich dient te houden.
Wel wordt er in het Verdrag nadrukkelijk gesteld, dat de doodstraf niet ten uitvoer mag worden gelegd aan minderjarige personen [kinderen beneden de 18 jaar] en aan zwangere vrouwen [artikel 6,5].
Helaas heeft het mensenrecht, het recht op leven, een weinig centrale plaats
onder de mensenrechten, omdat dit recht voor zaken als doodstraf, abortus en
euthanasie geen duidelijke strekking vóór of tegen heeft.
Het is echter evident, dat het recht op leven wel degelijk een erkend
mensenrecht is
B Het recht van ieder mens op een eerlijk en onafhankelijk proces
Aan de hand van bovenstaande heb ik mijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen de doodstraf in het algemeen. Eveneens is echter uit door de internationaal-gerennommeerde mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch gedaan onderzoek komen vast te staan, dat het gevoerde Dujail proces niet in overeenstemming is geweest met de internationale criteria betreffende een eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig proces.
Dit recht is niet alleen vastgelegd in artikel 10, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar eveneens bekrachtigd door het reeds door mij genoemde BuPo-Verdrag, artikel 14, dat nadrukkelijk het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces garandeert.
1 Schending van regeringswege van het onpartijdige karakter van de
rechtsspraak
Een van de belangrijkste principes, die een eerlijk proces moeten garanderen is de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Zowel In het Dujail proces als in het Anfal-proces [betr de verantwoordelijkheid van Saddam Hoessein en anderen betr de massamoord op de
Koerden dd 1979], is er echter sprake van regeringsingrijpen in de rechtsgang.
Zo is dd 19 september van dit jaar sprake geweest van het afzetten van de president van de rechtbank in het Anfal-proces, de heer Abdullah al-Amiri, op last van de Iraakse premier en de Raad van Ministers. Deze maatregel staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel in een zeer ongunstige ontwikkeling, die is gekenmerkt door toenemende regerings- en politieke invloed op het proces
Zo werd de eerste president van de rechtbank in het genoemde Dujail proces, de heer Rizgar Amin, in de ogen van de politiek en een deel van de publieke opinie niet ”krachtig” genoeg optrad [hun formulering] tav het gedrag van Saddam Hoessein in de rechtszaal, werd hij niet alleen publiekelijk bekritiseerd door de premier en een aantal parlementariërs, maar eveneens
hevig aangevallen door de pers. Als resultaat van deze politiek-maatschappelijke pressie legde hij zijn functie neer.
1a De juridische basis voor de regeringsinmenging in het proces
De juridische basis voor de afzetting van de heer Abdullah al-Amiri vindt haar oorsprong in artikel 4(4) van het Statuut van het Iraakse Tribunaal, dat erin voorziet, dat de voorzitter van het Tribunaal, op aanbeveling van de Raad van Ministers, een rechter of een openbare aanklager kan afzetten of vervangen ”op grond van iedere overweging” [”for any reason” is de
letterlijke juridische tekst].
Het is evident, dat een dergelijke bepaling, die aanzienlijke ruimte laat voor regeringsbemoeienis, een ernstige schending is van de onafhankelijkheid van de rechtsspraak.
Artikel 14 van het BuPo-verdrag, dat Irak heeft geratificeerd in 1971, behelst o.a.het recht van ieder mens op een ”bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie”.
Het is evident, dat er van onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechtspraak geen sprake kan zijn bij een dergelijke ruimte voor Overheidsingrijpen en het laten prevaleren van politieke belangen.
2 Schending van het recht van de verdachte, geïnformeerd te worden tav het
exacte karakter van de beschuldigingen
Artikel 14(3)(a) van het BuPo-verdrag vereist, dat de verdachte “onverwijld en in bijzonderheden” op de hoogte wordt gesteld “van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging”.
Uiteraard is een van de basisvoorwaarden voor een eerlijk gedetailleerde informatie over de specifieke aanklacht, zodat er een optimale verdediging in gang gezet kan worden.
In dergelijke complexe internationale strafprocessen betreffende oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid is het van het grootste belang, de exacte beschuldigingsgraad in de aanklacht te vermelden, aangezien er uiteraard verschil is in hoofdverantwoordelijkheid voor misdrijven, rangen in de commando-structuur, planning en uitvoering van de
misdrijven.
Dit verschil hangt weer samen met de individuele verantwoordelijkheid voor de verrichte misdrijven.
Het is dan ook in strijd met de internationale rechtsbeginselen, dat alle 8 verdachten, ongeacht verschil in rang en positie [de verdachten varieerden van de voormalige president van de Republiek tot tot het middenkader behorende lokale Baath-ambtenaren] in beschuldiging gesteld werden voor dezelfde aanklachten en in eerste instantie geen onderscheid gemaakt werd naar de echte of individuele persoonlijke politiek-militaire verantwoordelijkheid.
Het is evident, dat het voor de verdediging ondoenlijk is, op grond van dergelijke algemene aanklachten een adequate persoonlijke verdediging van de verdachten op te zetten.
3 Schending van het recht van de verdachte op voldoende voorbereidingstijd
tav zijn of haar verdediging
Artikel 14 (3)(b) van het BuPo verdrag garandeert het recht van iedere verdachte op voldoende voorbereidingstijd voor zijn of haar verdediging.
Ook dit recht is in het Dujail-proces op ernstige wijze geschonden
Volgens de regels van het Iraakse Tribunaal dient het bewijs van de Openbare Aanklager 45 dagen van te voren in het bezit van de verdediging te zijn. Toch is het voorgekomen, dat op 22 januari, drie maanden na de start van het proces, het voornaamste deel van het uit 900 pagina’s bestaande bewijsmateriaal van de Openbare Aanklager aan de verdediging ter hand
gesteld werd.
Ernstiger was wellicht nog het feit, dat de Openbare Aanklager een aantal ernstig belastende documenten pas aan de verdediging ter hand stelde op de dag van de rechtszitting zelf.
Een even ernstig feit was, dat de rechtbank zich weliswaar bediende van de verklaringen van 23 getuigen a charge [voor de Openbare Aanklager], maar de verdediging niet in de gelegenheid stelde, deze getuigen te verhoren. Eveneens werd er in de loop van het proces bewijsmateriaal aan de rechtbank voorgelegd, dat niet was overhandigd aan de verdediging.
Het is evident, dat bovenstaande praktijken getuigen van een aanfluiting van de internationale standaarden voor een eerlijk en onafhankelijk proces.
4 De moord op drie advocaten van de verdediging
Eveneens bijzonder zorgwekkend en uitermate inhumaan is het feit, dat tijdens dit proces tenminste drie advocaten van de verdediging ¨Saddam Hoessein en de zeven medeverdachten, zijn gedood.
Eveneens hebben er een aantal ”geslaagde” en niet-geslaagde aanslagen plaatsgehad op een rechter, een openbare aanklager en andere leden van de juridische staf.
Eveneens zijn zowel getuigen a charge (voor de Openbare Aanklager] en getuigen a decharge [voor de verdediging] met terugkerende regelmaat bedreigd en geïntimideerd.
Het is evident, dat in een dergelijke sfeer van openlijke geweldpleging en intimidatie, waarin de rechtbank zich onvoldoende heeft gekweten van haar verplichting ter bescherming van juridische functionarissen, in casu de verdediging, alsmede de getuigen, de basisvoorwaarden voor een effectuering van een eerlijk en onafhankelijk proces worden ondergraven.
5 Het falen van het Tribunaal tot de verrichting van een onderzoek naar
echte of vermeende martelingen en mensenrechtenschendingen tav de verdachten
Eveneens heeft het Tribunaal gefaald in haar verplichting tot het instellen van een onderzoek naar echte of vermeende martelpraktijken en andere mensenrechtenschendingen mbt de verdachten.
Zo deed op 13 maart 2006 de heer Taha Yassin Ramadhan, voormalig Iraaks vice-president, de bewering, tijdens het verhoor, volgend op zijn arrestatie in augustus 2003, geslagen te zijn, dat aan hem slaap was onthouden en dat hij zowel was blootgesteld aan extreme temperaturen als aan het zitten in pijnlijke houdingen.
Het is het Tribunaal zeer aan te rekenen, dat een klacht wegens een van de meest extreme mensenrechtenschendingen, namelijk marteling, niet verder is onderzocht.
C Onschuldig tot schuld bewezen
Artikel 11, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend.
Artikel 14, BuPo Verdrag
2. Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.
Deze artikelen behoren tot de meest fundamentele criteria betreffende de rechten van een verdachte en zijn universeel erkend.
In het geval van het Dujail proces werd er met name door de Overheid een sfeer gecreëerd, waarbij de verdachte reeds bij voorbaat veroordeeld is. Een en ander is uiteraard uiterst kwalijk en bemoeilijkte nog eens de reeds schamele pogingen van het Tribunaal tot de handhaving van de beginselen van een eerlijk proces.
Zo werden door diverse politici en regeringsleiders, reeds tijdens het proces uitspraken gedaan over de wenselijkheid van zijn executie. Impliciet wordt met dergelijke uitspraken zijn recht op een eerlijk proces ontkend en is er sprake van een politieke beïnvloeding van de rechtsgang.
Iedere verdachte, van welk misdrijf ook verdacht, heeft het fundamenteel
recht op een eerlijk en onafhankelijk proces en het recht, voor onschuldig
te worden gehouden, tot schuld bewezen
Epiloog:
Hoofdverantwoordelijkheid Saddam Hoessein betr in Irak ten tijde van zijn regering gepleegde mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden:
Het is evident, dat bovenstaande betoog in geen enkel opzicht impliceert een bagatellisering van de door de Iraakse ex-president en andere politiek en militairverantwoordelijken gepleegde ernstige oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen.
Overeind blijft echter staan, naast mijn algemene bezwaren tegen de doodstraf, dat ieder mens, ongeacht het echte of vermeende gepleegde misdrijf, recht heeft op een eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig proces. Het schenden van dit recht is niet alleen een ernstige
mensenrechtenschending, maar ondergraaft eveneens in ernstige mate de eigen
geloofwaardigheid.
Daarenboven is de veroordeling van mensen, op grond van een oneerlijk en onpartijdig proces, illegaal.
Ik ben dan ook met Human Rights Watch en Amnesty International van mening, dat dit proces opnieuw gevoerd zou dienen te worden en het liefst voor een onafhankelijk internationaal Tribunaal.
Een en ander is niet alleen het recht van bovengenoemde verdachten, maar eveneens van de nabestaanden van de slachtoffers van de onder de regering van Saddam Hoessein plaatsgevonden mensenrechtenschendingen.
(Uitpers, nr. 81, 8ste jg., december 2006)
Bronnen:
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
http://www.unhchr.ch/udhr/lang/eng.htm
Bupo Verdrag
http://www.ohchr.org/english/law/ccpr.htm
De Guildford Four
http://en.wikipedia.org/wiki/Guildford_Four
Verklaring van of Amnesty International betr het vonnis van Saddam Hoessein
en twee mede-verdachten
http://news.amnesty.org/index/ENGMDE140372006
Verklaring Human Rights Watch betr het vonnis van Saddam Hoessein en twee
mede-verdachten
http://hrw.org/english/docs/2006/11/06/iraq14518.htm
Rapport Human Rights Watch tav het proces Saddam Hoessein:
http://hrw.org/reports/2006/iraq1106/
http://hrw.org/backgrounder/mena/iraq1005/
Algemene vragen betr het proces Saddam Hoessein:
http://hrw.org/english/docs/2004/11/24/iraq9725.htm
http://hrw.org/backgrounder/mena/iraq1005/4.htm
http://web.amnesty.org/library/index/ENGMDE140312006
http://web.amnesty.org/library/index/engmde140072005
Betr de bescherming van de verdediging:
http://hrw.org/english/docs/2006/06/27/iraq13637.htm
http://hrw.org/english/docs/2005/10/21/iraq11911.htm
Betr de onafhankelijkheid van het Hof
http://hrw.org/english/docs/2006/09/19/iraq14229.htm
http://hrw.org/english/docs/2006/01/27/iraq12541.htm
Het recht tot kiezen van een eigen advocaat
http://hrw.org/backgrounder/mena/iraq0206/
Mensenrechtenschendingen door Saddam Hoessein en andere politiek-militair
verantwoordelijken
http://www.hrw.org/reports/2003/iraq0303/
http://www.hrw.org/backgrounder/mena/iraq031103.htm
http://hrw.org/reports/1993/iraqanfal