Op het einde van juli braken er opstanden uit bij Tonghua Iron & Steel, een bedrijf in de Chinese provincie Jilin, waar ongeveer 30.000 arbeiders en hun familieleden woedend reageerden op de dreigende privatisering. Er werd hen verteld dat 25.000 arbeiders ontslagen zouden worden. Een spontane actie bracht de productie tot stilstand, zorgde voor steun van de lokale bevolking en van arbeiders in andere fabrieken, en escaleerde al snel tot geweld nadat de autoriteiten duizenden politieagenten en oproerpolitie stuurden om het protest uiteen te drijven.
De zogenaamde ‘communistische’ regering, die de revolutie verraden heeft, dankte in de jaren ’90 al om en bij de 50 miljoen arbeiders af in staatsbedrijven, maar er blijven nog steeds een pak bedrijven over waar privatisering op de agenda staat. Volgens schattingen verloren in januari 20 miljoen van de 130 miljoen migrantenarbeiders hun job.
De interim-manager van Tonghua Steel, Chen Guojun, was speciaal naar het bedrijf gestuurd door Jianlong, een van de grootste privé-ondernemingen in China. Zhang Zhixiang is de eigenaar van Jianlong en was China’s tiende rijkste man in 2008 volgens Huron Report, met een fortuin geschat op 2,9 miljard dollar. Zoals zoveel van de nieuwe Chinese kapitalisten heeft Zhang goede banden met de staat en is hij afgevaardigde geweest in het Nationaal Volkscongres.
De arbeiders van Tonghua Steel werden razend als gevolg van het autoritaire gedrag van Chen Guojun. “Terwijl Tonghua Steel’s gepensioneerde arbeiders elke maand maar 200 Rmb (29 dollar) krijgen voor hun uitgaven, werd Chen Guojun een jaarlijks salaris van 3 miljoen Rmb uitbetaald”, maakte een mensenrechtengroepering uit Hong Kong bekend.
Het management had tijdens de winter ook de verwarming uitgezet in de fabriek en in de slaapzalen. Toen Chen Guojun terugkeerde naar de fabriek, werd zijn kantoor omsingeld door een grote menigte van arbeiders. Hij bleef zich uitdagend gedragen en beval de arbeiders terug aan het werk te gaan. Hij dreigde dat hij hen allemaal zou ontslaan. Daarop begonnen de arbeiders hem te slaan, maar hij kon ontsnappen. Toen de arbeiders hem uiteindelijk terugvonden, herhaalde hij zijn bedreigingen: “Als ik ook maar één ademhaling in mij heb, zal ik er voor zorgen dat jullie morgen allemaal ontslagen worden!” Hij werd bewusteloos geslagen. Buiten de fabriek hielden piketten van arbeiders een ambulance en de politie tegen die het bedrijf wilden binnengaan om hem te redden. De duizenden leden van de oproerpolitie die toen door de autoriteiten werden ingezet, deden er uren over om de situatie onder controle te krijgen. Uiteindelijk stierf Chen.
De woede van de Tonghua-arbeiders was het resultaat van de manier waarop ze door de managers van de Jianlong-groep behandeld waren in de periode 2005-2009, toen het bedrijf een minderheidsaandeel had. Als onderdeel van het privatiseringsproces was het bedrijf ontdaan van alles dat niet direct verband hield met staalproductie (scholen, ziekenhuizen en andere diensten die vroeger voorzien werden door staatsbedrijven). Aanvankelijk was er een loonsverhoging, toen Jianlong voor het eerst investeerde in het bedrijf in 2005, maar sindsdien verslechterden de omstandigheden. “Ze beloofden veel nieuwe uitrusting, maar het kwam er nooit”, zei een werknemer van het bedrijfsrestaurant. “Ze investeerden niet in de productie. Ze onderhielden zelfs de uitrusting niet die er al was.” Het was duidelijk een voorbeeld van een privaat bedrijf dat zoveel mogelijk winst probeert te persen uit voorzieningen gebouwd door de staat. Begin 2009 werd Jianlong geconfronteerd met de economische crisis over de hele wereld en de impact daarvan op de staalindustrie, en besloot het haar deel van het bedrijf te dumpen.
Maar toen de Chinese economie opnieuw begon te groeien als gevolg van het geld dat de overheid erin pompte en Tonghua opnieuw winst begon te maken, besloot Jianlong haar beslissing om te draaien en een meerderheidsaandeel van het bedrijf te nemen. “Het is alsof iemand je huis binnengaat om iets te nemen, en net wanneer ze op het punt staan te vertrekken ontdekken ze dat je erg rijk bent en proberen ze te blijven”, zei dezelfde werknemer die hierboven aangehaald werd.
Na de opstand in Tonghua besloot de regionale overheid de privatisering van het bedrijf te annuleren en het terug onder staatseigendom te brengen. Een paar regionale functionarissen van de partij en de staat werden uit hun functie ontzet, als zondebokken voor het incident.
Staalarbeiders in Henan stoppen ook privatiseringen met militante tactieken
In de tweede week van augustus werd de staat gedwongen de privatisering van een andere staalfabriek te stoppen nadat duizenden woedende arbeiders de functionaris gekidnapt hadden die toezicht moest houden op de overname. Het Linzhou-staalbedrijf in Anyang in de provincie Henan was in staatshanden maar zou geprivatiseerd worden aan Fengbao Iron & Steel Co. Ltd. Duizenden arbeiders organiseerden daarop een protest, waarbij ze eisten dat onbetaalde lonen betaald zouden worden en de privatisering teruggedraaid zou worden. ‘Herstructureringen’ van het bedrijf, dat meer dan 5.000 arbeiders en gepensioneerden op de loonlijst heeft staan, waren reeds begonnen in 2008 om het “commercieel leefbaar” te maken, en in maart 2009 had het bedrijf alle werkzaamheden gestopt en alle arbeiders naar huis gestuurd. De arbeiders protesteerden en bezetten daarbij twee keer de autosnelweg.
Op 24 juli, dezelfde dag dat de protesten bij Tonghua uitbarstten, werd de verkoop van Linzhou Steel Co. uitgevoerd, wat de arbeiders kwaad maakte, die klaagden dat de verkoopprijs lager lag dan de echte waarde van de activa van het bedrijf. Toen de lokale functionaris die instaat voor het beheer van de staatsbedrijven kwam om de overname af te dwingen, werd hij omsingeld door boze arbeiders (in het begin enkele honderden, maar later 3.000), die hem niet lieten gaan tot vier dagen later, op 15 augustus, toen de overheid officieel verklaarde dat de verkoop van het bedrijf geannuleerd werd. Deze bekendmaking van de regionale overheid werd pas gedaan nadat de gewapende politie er niet in was geslaagd het verzet van de arbeiders te breken. De Linzhou-staalarbeiders in Henan waren duidelijk geïnspireerd door de actie van de Tonghua-staalarbeiders in Jilin, wat te zien was aan een van de spandoeken bij de bezetting: “Laat ons leren van de Tonghua-staalarbeiders! Verdedig collectief bezit!”
Volgens China Daily “zien de meeste arbeiders privatiseringen als een manier om hen uit te verkopen en de zakken te vullen van de rijken en machtigen.” En ze hebben gelijk. De privatisering van Linzhou Steel is een schoolvoorbeeld van de manier waarop het kapitalisme hersteld is in China. De Puyang State-owned Assets Supervision and Administration Commission (SASAC), die de leiding heeft over de staatsbedrijven, schat de activa van Linzhou Steel op 320 miljoen yuan. De arbeiders benadrukken echter dat het minstens 800 miljoen yuan waard is. Alsof dat nog niet grof genoeg is, schatte het SASAC-verslag een aan Linzhou Steel verwante cementfabriek met een jaarlijkse productiecapaciteit van 100.000 ton op niet meer dan 17 yuan, wat de arbeiders terecht beschouwen als “een grap”. Echter, in de verkoop per opbad werd het bedrijf verkocht voor 258,9 miljoen yuan, of 64 miljoen yuan minder dan het oorspronkelijke bod!
De arbeiders betwisten ook het argument dat Linzhou Steel op de rand van het faillissement staat, wat het excuus is dat gebruikt wordt om de privatisering te rechtvaardigen. Maar een van de arbeiders, die 39 jaar voor de fabriek gewerkt heeft, zei in de China Daily dat het management “het bewust had verprutst” om de privatisering van Linzhou Steel te legitimeren. Volgens de arbeiders vertelde Liu Junsheng, de voorzitter van de raad van bestuur van Linzhou Steel, dat “hoe meer we in het rood staan, hoe meer het de herstructurering van Linzhou Steel ten goede komt, en hoe meer het onze koop ten goede komt.”
En wat met de privé-groep waaraan Linzhou Steel geprivatiseerd zou worden? Fengbao Steel is in het bezit van een bekende Henanse miljardair, Li Guangyuan. Li is het typevoorbeeld van de nieuwe Chinese kapitalist: hij is dorpssecretaris van de Communistische Partij, afgevaardigde in het Provinciaal Volkscongres in Henan en hij is ook de broer van een hoge generaal van het Volksbevrijdingsleger. Hij startte zijn zakenimperium in de jaren ’90 door een vroeger collectief bedrijf over te nemen, waarbij hij zijn positie in de partij gebruikte om een goede deal te krijgen.
Eén van de door China Daily geïnterviewde arbeiders vatte het als volgt samen: “Het toont aan hoe de activa van de staat verloren gaan in bedrijfsherstructureringen in China. Het volledige vermogen van Linzhou Steel dat in 40 jaar is opgebouwd, is nu in handen van één enkele persoon.” De geschiedenis van de geboorte van het Chinese kapitalisme staat vol met verhalen zoals deze, die de samenwerking tonen tussen staatsfunctionarissen en private investeerders (vaak zelf vroegere functionarissen of familie van functionarissen) om publieke bedrijven van hun activa te ontdoen en ze te verkopen aan een belachelijk lage prijs. Een paar individuen met goede connecties hebben zich ongelofelijk verrijkt door staatseigendom te plunderen, ten koste van duizenden afdankingen en de afbraak van het sociale- zekerheidsnetwerk dat bestond in de oude staatsbedrijven.
Ongeacht de legaliteit van het proces (het wettelijk systeem in China is nog niet in overeenstemming gebracht met het kapitalisme) beschouwen de arbeiders privatiseringen als het stelen van publieke eigendom dat ze als het hunne beschouwen. Dit bewustzijn is nog niet volledig gewist bij de arbeiders van staatsbedrijven en heeft hun tegenstand nog versterkt. In 2003 al observeerde professor Wang Shaoguang van de Universiteit van Hong Kong het volgende: “Teneinde een markteconomie te creëren moet de morele economie [van het socialistische systeem] afgebroken worden en moet een nieuwe ethiek groeien bij of opgedrongen worden aan de mensen, iets dat zal leiden tot protest tegen de logica van de markt. Daarom heeft de ontwikkeling van de markt een aanhoudend proces van ‘legitimering’ nodig, ondersteund door dwangmaatregelen.”
De Chinese staat (op verschillende niveaus) heeft de twee privatiseringen niet gestopt omdat ze vindt dat de bedrijven in staatshanden moeten blijven als onderdeel van een door de staat geplande economie. Integendeel, het is alleen maar omdat ze geconfronteerd werd met de woede van de arbeiders en een massabeweging van tienduizenden die escaleerde in geweld dat niet neer te slaan was met brute kracht, dat de privatisering voorlopig niet doorgegaan is.
De rol van de ‘vakbonden’ en de ‘arbeidersvertegenwoordigers’
De dood van de manager van Jianlong in Jilin heeft een debat op gang gebracht in China. De autoriteiten zeggen nu dat bij elke privatisering de arbeiders volledig op de hoogte gebracht moeten worden. Het probleem is dat de officiële vakbonden in China bureaucratische organen zijn, bedoeld om te bemiddelen in plaats van de belangen van de arbeiders te verdedigen, en ze hebben geen interne werking. Een 34-jarige arbeider van Tonghua zei in China Daily dat zelfs al waren hij en de meeste andere arbeiders lid van de vakbond, hij zich “de laatste keer niet kan herinneren dat we een vergadering hielden met onze vakbondsafgevaardigde. De vakbond deed in elk geval niet veel goeds de dag dat Chen gedood werd.”
De positie bij Linzhou was vergelijkbaar. Nadat de autoriteiten officieel aankondigden dat de privatisering niet zou doorgaan, organiseerde een commissie onder leiding van de stedelijke vice-voorzitter van de partij een vergadering met een paar van de lagere managers van de fabriek om hen te vragen de arbeiders te overtuigen van een overname. Dit heeft ertoe geleid dat de arbeiders van Linzhou eisen dat verkozen arbeidersvertegenwoordigers deelnemen aan alle gesprekken over de herstructurering van het bedrijf. Volgens een verslag van China Daily zeggen de arbeiders dat hun houding altijd duidelijk geweest is: neen aan de privatisering. “Het waren wij, de werkende mensen, die opkwamen en vochten voor Linzhou Steel en we kregen het terug. Wij zouden daar bij de vergaderingen moeten zijn”, zei een van hen. “Hoe zijn die kaderleden, die het bedrijf probeerden te verkopen, in staat om ons te vertegenwoordigen?” vroegen ze. “Niet één van hen kwam voor onze belangen op toen wij vochten voor Linzhou Steel. Nu ze de vruchten kunnen plukken, staan ze daar te proberen ons te vertegenwoordigen.”
De vakbondsvoorzitter van Linzhou Steel, Guo Jianjun, wou echter niets horen van verkozen arbeidersvertegenwoordigers. Hij argumenteerde dat officiële ‘arbeidersvertegenwoordigers’ al verkozen waren en dat velen van hen in feite… managers waren! “We zijn er in geslaagd om het aantal gewone arbeiders onder deze vertegenwoordigers in overeenstemming te houden met de wettelijke voorschriften. Maar de voorbije jaren zijn er sommigen op pensioen gegaan; anderen zijn ermee gestopt. Dus nu hebben we wat meer managers als vertegenwoordigers dan in het verleden.” Hij zei: “de houding van de arbeiders is ongepast. Tenslotte waren zij het die deze mensen aanduidden als hun vertegenwoordigers.” Maar volgens China Daily protesteerden de arbeiders hiertegen: “We hebben nooit iets te zeggen gehad in de verkiezing van de arbeidersafgevaardigden die bij de vergaderingen betrokken zijn.”
Dit laat zien hoe vakbonden en andere organen die zogezegd arbeidersbelangen vertegenwoordigen in China slechts lege dozen zijn die in de meeste gevallen gecontroleerd worden door de managers. In de praktijk blokkeren ze de vertegenwoordiging en de eisen van de arbeiders. Zelfs de zakenkrant Cajing verdedigt de idee dat vakbonden onafhankelijk moeten zijn van de staat en het management: “Er zijn onafhankelijke vakbonden nodig die de arbeiders vertegenwoordigen, die kunnen communiceren met het management.” Zij redeneren dat als je de conflicten tussen werknemer en werkgever geen kanaal geeft om zich uit te drukken, ze zullen escaleren in rellen.
Mediacensuur
Een ander aspect van beide conflicten is hoe ze in de officiële media afgebeeld werden. De Chinese regering, geconfronteerd met het feit dat tussen de 200 en 300 miljoen Chinezen toegang hebben tot het internet, heeft geprobeerd een meer open houding aan te nemen tegenover verslaggeving. Een artikel in Xinhua op 24 juli raadde lokale overheden aan informatie over crisissituaties vrij te geven met een beleid van “feiten snel berichten, oorzaken voorzichtig berichten”. In situaties waar de stroom van informatie moeilijk controleerbaar geworden is, kan men beter in plaats van informatie achter te houden, er zelf verslag van doen om ze vanuit een eigen invalshoek te kleuren.
In het geval van de strijd in Jilin was de officiële media toch drie dagen stil. Op discussiesites en andere webfora werden verwijzingen naar het arbeidersverzet bij Tonghua snel verwijderd. De officiële media berichtte uiteindelijk pas over wat er gebeurd was nadat bloggers verslagen van ooggetuigen in het Engels en het Chinees hadden gepubliceerd waardoor het naar de internationale media uitgelekt was. De eerste berichten in de officiële Chinese media waren in het Engels en waren voornamelijk gericht op het minimaliseren van de protesten, het suggereren van obscure belangen, externe aanstokers en het benadrukken van de legaliteit van privatiseringen. Alsof ze de schaamte wilden compenseren, was de verslaggeving van de strijd bij Linzhou Steel veel sneller en bevatte het veel interviews met arbeiders.
Overproductie en ‘herstructurering’ in de staalsector
De privatiseringen van Tonghua in Jilin en die van Linzhou Steel in Henan maken deel uit van een grote herstructurering van de economie gepland door de Chinese regering. Volgens Luo Bingsheng, secretaris-generaal van de China Iron and Steel Association, overtreft China’s productiecapaciteit van ruw staal van 500 miljoen ton de vraag al met meer dan 160 miljoen ton, maar zal de jaarlijkse capaciteit toch met 58 miljoen ton uitgebreid worden, wanneer de geplande uitbreidingen klaar zijn. De autoriteiten willen de industrie ‘consolideren’ zodat er minder dan tien staalfabrikanten zijn die de helft van de productie van het land controleren en die kunnen concurreren op de wereldmarkt. Vergelijkbare plannen worden opgesteld voor andere industrietakken, van autoproductie en cement (waar slechts 66 procent van de capaciteit benut wordt) tot steenkoolontginning, allemaal sectoren met overcapaciteit. Geconfronteerd met deze situatie zegt de Chinese regering nu dat ze zal snoeien in de overcapaciteit en in de overdadige investeringen in industrietakken zoals staal en cement.
Wat er gebeurd is bij Tonghua en Linzhou laat zien wat er kan gebeuren als deze “herstructureringsplannen” volledig doorgevoerd worden.
Het aantal ‘massa-incidenten’ in China is ongelofelijk togenomen de afgelopen jaren. Wanneer arbeiders begrijpen dat militante tactieken de overwinning kunnen bepalen in de strijd tegen privatiseringen en voor het behoud van hun baan, dan zullen opstanden zoals deze zich uitbreiden naar andere sectoren en regio’s. De restauratie van het kapitalisme in China heeft een enorme sociale polarisatie gecreëerd en de klassenstrijd versterkt. De autoriteiten zijn duidelijk bang dat al deze geaccumuleerde woede kan leiden tot krachtige explosies en nemen maatregelen om dit te proberen te verhinderen. Zo bereiden ze bijvoorbeeld een wet voor om de 660.000 man sterke Gewapende Volkspolitie te versterken, wat de voornaamste interne beveiligingsdienst van het land is en verantwoordelijk is voor het neerslaan van opstanden zoals die in Tibet en Xianjang in de voorbije jaren. Elke toegeving (zoals het annuleren van de privatisering van Linzhou Steel en Tonghua) kan echter het omgekeerde effect hebben, de beweging aanmoedigen door als een voorbeeld te dienen voor andere groepen die tegenover vergelijkbare omstandigheden staan.
(Uitpers, nr. 113, 11de jg., oktober 2009)
Deze tekst verscheen eerder op www.vonk.org