Au Loong-Yu is al lange tijd arbeidsrechten- en politiek activist in Hong Kong. Hij is auteur van ‘Hong Kong in Revolt: The Protest Movement and the Future of China”. Hij leeft nu in ballingschap. In een gesprek met Federico Fuentes voor LINKS International Journal of Socialist Renewal, bespreekt Au de factoren die China’s fenomenale economische opkomst hebben aangewakkerd, hoe ze zichzelf beginnen uit te putten en de betekenis van de Witboekbeweging, die volgens hem een nieuwe periode in de Chinese politiek inluidt.
Investeringsritme
Kun je een overzicht geven van de belangrijkste factoren die de fenomenale economische opkomst van China in de afgelopen decennia helpen verklaren?
De opkomst van China was spectaculair. In de afgelopen 20-30 jaar was de gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp van China ongeveer 10 procent of iets minder. Dat betekent dat China zijn bbp elke acht jaar heeft weten te verdubbelen. Over het algemeen zal elk onderontwikkeld land dat in zo’n korte tijd grote aantallen kleine boeren omzet in fabrieksarbeiders een hoge economische groei kennen, gezien het grote verschil in productiviteit tussen de twee sectoren. Het is echter niet eenvoudig om dat te bereiken, omdat er enorm veel kapitaal voor nodig is. Naar mijn mening zijn er drie belangrijke factoren die, hoewel ze geen volledige verklaring bieden, onmisbaar zijn – en toch vaak over het hoofd worden gezien – om die snelle opkomst te verklaren.
De eerste factor is China’s investeringsquote die, als percentage van zijn bbp, de hoogste ter wereld is. Het vermogen van China om zo’n hoge investeringsquote zo lang vol te houden is ongekend. De afgelopen 20-30 jaar is het investeringspercentage van China boven de 40 procent gebleven, met een piek van 45-46 procent in 2014-15. Sommige lezers herinneren zich misschien de zogenaamde wondereconomieën van de ‘Vier Draken’: Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore. Vooral de eerste twee hadden heel hoge investeringscijfers. Maar zelfs zij kwamen niet verder dan iets meer dan 30 procent van het bbp. We hebben het dus over een enorm deel van het bbp dat wordt besteed aan investeringen in nieuwe fabrieken en infrastructuur. Dat is de eerste verklaring voor de opkomst van China: een abnormaal hoog investeringspercentage over een langere periode.
Ik wil hier echter aan toevoegen dat we, om die factor volledig te begrijpen, moeten kijken naar wat er gebeurde in het tijdperk van Mao [Zedong]. Tijdens de eerste drie decennia van het regime van de Chinese Communistische Partij (CCP) was het investeringspercentage in China ook heel hoog: tussen 1958-80 was het investeringspercentage bijna 30 procent per jaar (de periode na de hongersnood in het begin van de jaren 1960 niet meegerekend). Tegen de tijd dat Mao stierf in 1976 was het land uitgeput, maar China had de basis gelegd voor zijn moderne economie. De infrastructuur en de verwerkende industrie waren meer gediversifieerd en zelfvoorzienend dan in de meeste landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau. Het land had ook een beroepsbevolking met een relatief hoog alfabetiseringsniveau. Zonder die factoren zou de latere opkomst van China onwaarschijnlijk zijn geweest.
Maar om nog hogere investeringen te kunnen doen, was meer kapitaal nodig, iets wat China niet alleen uit binnenlandse bronnen kon verkrijgen. Dat was de context voor Deng [Xiaoping]’s historische compromis met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, waardoor China buitenlands kapitaal kon gaan aantrekken en kon integreren in het wereldwijde kapitalisme. In het begin was Westers kapitaal terughoudend om op grote schaal te investeren, vooral na het bloedbad van 4 juni op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989. Daarom kwam tijdens de eerste fase van ‘hervorming en openstelling’ het extra kapitaal uit Hong Kong en Taiwan, twee voormalige koloniën van respectievelijk Groot-Brittannië en Japan.
Koloniale erfenis
Dat brengt ons bij de tweede factor, China’s koloniale erfenis, die belangrijk is maar soms over het hoofd wordt gezien bij het analyseren van China’s opkomst. Lezers zullen misschien verbaasd zijn over dat idee, aangezien koloniale erfenissen over het algemeen worden gezien als een inherente belemmering voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Maar we moeten die kwestie concreet analyseren. Op bepaalde momenten, om bepaalde redenen, kan ook het tegenovergestelde gebeuren. Dat is precies wat er in het geval van China gebeurde na het historische compromis van Deng met de VS en de vervanging van Mao’s geleide economie door een kapitalistische economie.
Taiwan en Hong Kong maakten de opkomst van China mogelijk door industrieel en dienstenkapitaal bij te dragen (banen te creëren voor Chinese migrantenarbeiders op het platteland) en door de eerste generatie ondernemers en managers op te leiden (die in het China van Mao bijzonder zeldzaam waren). Hongkong was ook op andere manieren belangrijk. Tijdens de Koude Oorlog verkreeg Peking een derde van zijn buitenlandse valuta via de handel met Hong Kong, ondanks het feit dat het land door het Westen stevig in bedwang werd gehouden. Van daaruit speelde Hong Kong de unieke rol van financieel centrum voor ‘groter China’, door Chinese bedrijven te helpen enorme hoeveelheden kapitaal aan te trekken en de basis te leggen voor hun wereldwijde ambities. Tussen 2010 en 18 werd Hong Kong de thuisbasis voor twee derde van de beursintroducties van Chinese bedrijven op het vasteland.
Nu loopt meer dan de helft van China’s inkomende en uitgaande buitenlandse directe investeringen (FDI) via Hongkong. Bovendien vervult Hongkong in wezen de functie van een Amerikaanse dollar-drukpers voor China, aangezien de Hongkong-dollar is gekoppeld aan de Amerikaanse dollar. Macau speelde ook een rol, al was die meer symbolisch. Toen Deng ermee instemde om de casinostad open te houden na de teruggave aan China, was dat zijn manier om tegen het Westen te zeggen: ‘Kijk, als we zelfs een enorme casinostad met honderden gokhuizen kunnen toestaan vlak voor de deur van China, stel je dan eens voor hoe vriendelijk we kunnen zijn voor het kapitalisme.’
Het belang van die koloniale erfenissen blijkt uit het feit dat Deng ‘buitenlandse krachten’ in Hongkong en Macau wilde houden door zijn belofte van ‘Eén land, twee systemen’ (vandaar de autonomie van Hongkong), zelfs nadat de huurcontracten voor die gebieden respectievelijk in 1997 en 1999 afliepen. Deng bood Taiwan een soortgelijk compromis aan, dat Taiwan afwees. Hoe dan ook, zonder Hongkong, Taiwan en Macau zouden we de opkomst van China niet hebben gezien – tenminste niet op dezelfde schaal.
Partijstaat
De derde factor is de partijstaat, die in staat was om de andere twee factoren samen te brengen en ze überhaupt mogelijk te maken. In tegenstelling tot wat er in Rusland gebeurde met de val van de Sovjet-Unie, hield Deng, toen hij het kapitalisme herintroduceerde, vast aan de bestaande partijstaat. Hierdoor kon zijn regime veel meedogenlozer zijn in het verpletteren van elke uitdaging van onderop. Peking-apologeten prijzen China als een model ‘ontwikkelingsstaat’, maar negeren de prijs die het Chinese volk heeft betaald voor zulke hoge investeringscijfers. Om zo’n hoge investeringsquote te garanderen, moeten consumptie en lonen worden onderdrukt. Dat betekent dat arbeiders onderdrukt moeten worden om ervoor te zorgen dat ze zich niet kunnen organiseren of staken. Vandaar dat in Mao’s tijd de lonen bevroren bleven, ondanks een jaarlijkse gemiddelde economische groei van meer dan 4 procent.
Hierin ligt de continuïteit tussen Mao en Deng. Deng was alleen wat gematigder in de nasleep van Mao’s dood, maar hij en zijn opvolgers keerden al snel terug naar Mao’s extreem hoge investeringsbeleid. Ondanks de retoriek van de CCP dat ze ‘het volk dient’, heeft de CCP sinds Mao’s tijd altijd prioriteit gegeven aan het nastreven van haar nekbrekende industrialisatie – samengevat in Mao’s slogan chaoyingganmei (超英趕美, Groot-Brittannië overtreffen en de Verenigde Staten inhalen) – boven het welzijn en de levensstandaard van het volk. Als arbeiders ontevreden worden, herhaalt de propagandamachine van de partij simpelweg de slogan xianshengchan houshenghuo (先生產,後生活, productie eerst, consumptie later) of zijn militaire equivalent ningyao yuanzi(dan) buyao kuzi (寧要原子((彈),不要褲子, atoombom eerst, broek later).
Er is natuurlijk een reden voor arme landen om middelen te investeren in infrastructuur en productiemiddelen. Maar in het geval van de CCP was dat schromelijk overdreven. Haar abnormaal hoge investeringspercentage had minder te maken met socialisme en een verstandig moderniseringsprogramma en meer met de ijdelheid en wensdromen van haar topleiders. Hierin hebben ze veel gemeen met voluntaristische keizers zoals Qin Shi Huang, de stichter van de eerste verenigde staat China in 221 voor Christus die door Mao werd geprezen om zijn meedogenloosheid.
Het is belangrijk om hieraan toe te voegen dat naast de officiële propaganda over de ‘droom van China’, die wordt gebruikt om het meedogenloze streven van de CCP naar economische groei te rechtvaardigen, de bureaucratie altijd haar eigen droom van zelfverrijking heeft nagestreefd. Het resultaat hiervan is dat de bureaucratie de ‘droom van China’ heeft gekaapt voor haar eigen lelijke ambities. De bureaucraten, die aan niemand verantwoording schuldig zijn behalve aan de partijbonzen, hebben allerlei moderniseringsprogramma’s gebruikt om de rijkdom van de natie te plunderen door middel van corruptie en smeergeld of het oprichten van bedrijven.
Dat is niet helemaal nieuw. Maar terwijl Mao’s bureaucratie zich het sociale overschot alleen kon toe-eigenen in de vorm van gebruikswaarde, heeft de post-Mao bureaucratie de dwang van de staat en de macht van het geld gecombineerd om zichzelf te verrijken in de vorm van ruilwaarde. Door dat proces heeft de bureaucratie zichzelf geconsolideerd tot een nieuwe heersende klasse die zich overschotten toe-eigent – een klasse die haar eigen eindeloze reproductie als haar topprioriteit beschouwt. Om dat te garanderen heeft ze de dwangmechanismen van de partijstaat voortdurend geperfectioneerd om zoveel mogelijk sociaal overschot te onttrekken.
VS-China
Ik wil terugkomen op de aard van die bureaucratie, maar eerst: je verwees naar het historische compromis dat Deng sloot met de VS. Als gevolg van dat compromis begonnen de VS niet lang daarna hun productie naar China te verplaatsen. Welke invloed had dat op de opkomst van China? En hoe kunnen we de huidige spanningen tussen de VS en China verklaren, gezien dat proces van economische integratie dat de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden?
Een decennium nadat Hong Kong en Taiwanese bedrijven begonnen te investeren in China en hun productie daarheen verplaatsten, begonnen Westerse en Japanse bedrijven hetzelfde te doen. In die tijd voerde extreemrechts kleine campagnes in Groot-Brittannië waarin ‘Britse banen voor Britse werknemers’ werd geëist als protest tegen die verplaatsing. Iets soortgelijks gebeurde in de VS. Maar er zit een fatale fout in het idee dat Chinese arbeiders banen afpakten van Amerikaanse of Britse arbeiders. Wat er echt gebeurde was dat kapitalisten in het Westen en Japan banen afpakten van hun ‘medeburgers’ en in samenspraak met het Chinese regime veel slechtere banen creëerden in China. Zelfs als de fabriek hetzelfde was en het aantal arbeiders hetzelfde, waren de banen niet hetzelfde toen de productie in het lagere segment naar China werd verplaatst. Niet alleen omdat de lonen en arbeidsomstandigheden drastisch verslechterden, maar ook omdat de arbeiders in China de fundamentele burgerlijke vrijheden en het recht om zich te organiseren werd ontzegd, waardoor ze grotendeels machteloos waren.
We moeten ook opmerken dat dit offshoringproces in China gepaard ging met de privatisering van veel middelgrote en kleine staatsbedrijven en het ontslag van meer dan 30 miljoen werknemers. In die zin werd China’s opkomst als de werkplaats van de wereld gegarandeerd door de inkrimping van de staatssector en de werving van een geheel nieuwe arbeidersklasse van het platteland om te worden uitgebuit in nieuwe fabrieken die werden gefinancierd door buitenlands kapitaal.
Het eindresultaat was dat kapitalisten in het Westen en Japan en het Chinese regime enorm profiteerden van offshoring en de superuitbuiting van 250 miljoen machteloze Chinese arbeidsmigranten op het platteland. Tegelijkertijd zorgde de de-ïndustrialisatie in het Westen en Japan samen met privatisering en massaontslagen in China voor een verlies-verliessituatie voor werkende mensen aan beide kanten. Dat was de essentie van de deal tussen Deng en [de Amerikaanse president George HW] Bush.
Het is echter belangrijk om te begrijpen dat aan die deal een einde kwam toen Xi Jinping in 2012 aan de macht kwam. Op dat moment voelden beide partijen dat de wittebroodsweken voorbij waren, vooral omdat de VS niet had verwacht dat China zo snel zou opkomen. Xi’s opkomst en zijn daaropvolgende Belt and Road Initiative (Nieuwe Zijderoute) kunnen in veel opzichten worden gezien als een reactie op de ‘Pivot to Asia’ [Richten op Azië] van de VS onder toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Hilary Clinton in 2009. Dat werd gevolgd door de handelsoorlogen die werden gestart door [voormalig president van de VS Donald] Trump, die stelde dat de VS tarieven moest opleggen omdat China een handelsoverschot had bereikt terwijl de VS een enorm handelstekort had.
Het argument van Trump is echter misleidend, omdat het één belangrijk ding negeert: veel van wat China exporteert zijn gewoon geassembleerde onderdelen, materialen en technologie die van elders in de wereld worden geïmporteerd. Dat betekent dat slechts een heel klein percentage van de winst in China blijft. Het excuus voor de handelsoorlog was dus verkeerd; de echte reden achter de handelsoorlog was dat de VS – het imperium dat het is – nooit zou kunnen toestaan dat een opkomend China zijn wereldwijde status zou betwisten.
Maar het is ook belangrijk om te zeggen dat China medeverantwoordelijk is voor de oplopende spanningen. Deng hield altijd vol dat de benadering van China ten opzichte van de VS moest zijn: Tāoguāngyǎnghuì, yǒu suǒ zuòwéi (韜光養晦)、有所作為, een laag profiel houden en onze tijd afwachten) en niet proberen de wereldwijde hegemonie uit te dagen, tenminste niet op de korte tot middellange termijn.
Xi daarentegen, die zich baseerde op de beoordeling die werd samengevat door de uitdrukking Dōngshēng xī jiàng (東升西降, Het Oosten stijgt, het Westen daalt), besloot dat het tijd was om de Amerikaanse hegemonie uit te dagen. Daarom werd zijn slogan voor buitenlands beleid Ganyudouzheng (敢於鬥爭,durf te strijden). De eerste stap die Xi in die richting zette, was zijn besluit om de Zuid-Chinese Zee in 2015 te militariseren. Op dat moment konden de acties van China niet langer worden gedefinieerd als defensief. Door de Zuid-Chinese Zee te militariseren, vocht China niet tegen het Amerikaanse imperium, maar nam het in de eerste plaats de rechten van de omliggende landen op hun economische maritieme zones af. Zulke stappen moeten worden tegengegaan.
Hongkong, Taiwan
Welke invloed heeft die verschuiving in oriëntatie onder Xi gehad op de opkomst van China?
Xi’s inschatting leidde er niet alleen toe dat hij de confrontatie met de VS aanging, maar ook dat hij Hongkong verpletterde. Vanuit het oogpunt van de autocratie was het natuurlijk onverdraaglijk dat de inwoners van Hongkong de uitleveringswet van Beijing durfden te trotseren en dat moest worden bestraft. Het probleem is dat Xi, zelfs vanuit het oogpunt van het collectieve belang van het regime, te ver ging. Xi vernietigde niet alleen de oppositie, maar vernietigde in de praktijk ook de instellingen die Hongkong als financieel centrum van China ondersteunen. Door de autonomie van Hongkong om zeep te helpen, doodt Xi de kip die gouden eieren legt voor Peking.
Iets soortgelijks gebeurt met betrekking tot Taiwan. In feite heeft de CCP Taiwan met succes economisch in zijn baan geïntegreerd. Als Taiwan zijn economische betrekkingen met China zou verbreken, zou zijn economie een enorme klap krijgen, zo niet volledig instorten. Bovendien heeft de tactiek van de CCP om de KMT (Kuomintang) voor zich te winnen gewerkt. Maar haar agressieve benadering van Taiwan werkt steeds meer averechts.
Voorheen richtte het Westen zich op de strategische rol van Taiwan in de Oost-Aziatische geopolitiek. Maar met de opmars van AI is er nu een extra zorg onder de ontwikkelde landen, aangezien de Taiwan Semiconductor Manufacturing Company (TSMC) de helft van alle chips ter wereld produceert en ongeveer 90 procent van de meest geavanceerde chips. Dat is de onderhandelingspositie van Taiwan. In tegenstelling tot Hongkong heeft Taiwan veel meer mogelijkheden om de agressie van Peking af te weren, want als Peking Taiwan met geweld inneemt, zou dat veel landen tegen zich in het harnas jagen. Ook hier heeft Xi’s voortijdige confrontatie met de VS de positie van China alleen maar verslechterd, omdat Washington heeft gereageerd door China te verbieden hoogwaardige producten te importeren, met name geavanceerde technologie. Dat bevestigt opnieuw dat we aan het begin staan van het einde van het historische compromis tussen Deng en de VS/Groot Brittannië.
Opties
China zal het moeilijker krijgen om te blijven groeien zoals het tot nu toe heeft gedaan. De jaarlijkse groei is gedaald van 10 procent naar 5 procent. Bovendien maakt de Chinese economie zowel een cyclische als een structurele crisis door. Voorheen kon China gewoon grote hoeveelheden geld stoppen in het opkopen van buitenlandse high-tech bedrijven of het inhuren van top ingenieurs uit de hele wereld als een manier om de achterstand op het Westen in te lopen. Die optie is steeds minder beschikbaar. In plaats daarvan heeft het land zijn toevlucht genomen tot het produceren van high-end producten op onrendabele niveaus door middel van staatssubsidies en de uitbuiting van arbeiders en het milieu. Maar ook die optie stuit op grote obstakels, omdat niet alleen de acties van Washington, maar ook de economische neergang van China het moeilijker maakt om evenveel geld te investeren als voorheen. Ik zou er ook aan willen toevoegen dat innovatie onverenigbaar is met de Chinese autocratie en haar Orwelliaanse samenleving.
Bij dit alles is het belangrijk om te onthouden dat de VS duidelijk niet de ‘good cop’ is – maar China ook niet. Het Amerikaanse imperium neemt gestaag af, maar de opkomst van China heeft nog niet het punt bereikt waarop Beijing zijn wil aan het Westen kan opleggen. Desondanks heeft Xi, in plaats van het advies van Deng op te volgen, geprobeerd de aanval in te zetten en daarbij vijanden gemaakt. Xi’s leiderschap is niet alleen een ramp geweest voor het Chinese volk, maar is nu zelfs een risico voor het regime. Xi moet daarom zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de immense problemen waarmee China in binnen- en buitenland wordt geconfronteerd.
Dat brengt ons terug bij de kwestie van de partijbureaucratie. Als je kijkt naar wat je hebt gezegd over Xi’s leiderschap, waarom komt de bureaucratie dan niet in actie om Xi te verwijderen? Meer in het algemeen, wat zegt dat over de aard van de bureaucratie?
Ten eerste is het belangrijk om te zeggen dat we niet alles aan Xi kunnen wijten. Er wordt gesuggereerd dat Xi, in reactie op critici binnen de partij, zijn voorgangers er de schuld van geeft dat ze de Chinese economie in een puinhoop hebben achtergelaten. In zekere zin is dat waar. Nadat ze een voorbeeld hadden gesteld door publieke dissidentie de kop in te drukken met het bloedbad van Vier Juni1989, voelden veel bureaucraten zich ervan verzekerd dat ze de rijkdommen van het land zonder terughoudendheid konden plunderen.
De daaropvolgende wereldwijde financiële crisis van 2007-8 creëerde een gouden kans voor gemeentebesturen om zichzelf te verrijken door geld uit het reddingpakket van de centrale regering weg te kapen en dat door te sluizen naar megaprojecten en onroerend goed, terwijl ze zelf een onbekend deel in eigen zak staken. Dat maakte de weg vrij voor de vastgoedzeepbel en het uiteenspatten ervan, waarvan Xi nu de gevolgen moet dragen. Al die heersende elites zijn medeplichtig aan de crisis waar China nu mee te maken heeft. Ze weten ook dat Xi aan de macht laten meer kwaad dan goed doet voor het land en het regime. Tegelijkertijd zijn ze doodsbang voor wat er kan volgen als ze een complot tegen Xi smeden: wat als dat een massabeweging van onderop op gang brengt?
Om volledig te begrijpen wat er aan de hand is, is het nuttig om de aard van de Chinese bureaucratie beter te begrijpen. Het Chinese regime draagt veel van de premoderne politieke cultuur met zich mee, zoals de aanbidding van blauw bloed en de erfelijke ‘rechten’ van de ‘tweede of derde rode generatie’, en mechanismen van persoonlijke loyaliteit die door de hele bureaucratie lopen. Dat betekent dat, in tegenstelling tot het Weberiaanse ideaalconcept van de onpersoonlijke karakteristiek van bureaucratie, de Chinese versie zeer persoonlijk is.
Dat zet een tweede mechanisme in werking, de negatieve selectie van ambtenaren. Hiermee bedoel ik dat de slechtste soort mensen meer kans hebben om promotie te maken, terwijl degenen die de waarheid spreken of meer verdiensten, onafhankelijk denken en talenten bezitten op een zijspoor worden gezet. Uiteindelijk blijven er dan leidende bureaucraten over wiens belangrijkste taak het is om de keizer gunstig te stemmen en te werken aan diens stoutste droom, terwijl ze achter de schermen hun eigen complotten smeden voor persoonlijk gewin.
Daarom zei ik dat innovatie onverenigbaar is met de Chinese autocratie. Dat sluit niet helemaal uit dat China verdere vooruitgang boekt op het gebied van innovatie, maar het belemmert het land wel om het grootste deel van zijn potentieel te bereiken. Het is bijvoorbeeld onduidelijk wat voor effect het zal hebben op de wetenschappelijke en technologische gemeenschap. Maar als we kijken naar Xi’s nul-covid beleid, kunnen we een glimp opvangen van hoe weinig invloed bijvoorbeeld medische specialisten hebben op het staatsbeleid. En dan hebben we het nog niet eens over het feit dat elke technologische vooruitgang een veel hogere prijs met zich meebrengt, omdat het verschrikkelijke corruptie met zich meebrengt.
Over het geheel genomen gaat het regime een periode van grote moeilijkheden tegemoet, waarin het zich nog niet heeft gerealiseerd dat het geen antwoord is op de problemen; het regime is eerder een groot deel van de problemen. Dat betekent niet dat het gemakkelijk uit zichzelf zal instorten. Maar het betekent wel dat elke stap die het neemt in de technologische, economische en bewapeningswedloop waarin het nu met de VS verwikkeld is, immens lijden voor de mensen met zich mee zal brengen.
Schuldenberg
Wat vertellen het uiteenspatten van de Chinese vastgoedzeepbel en de voortdurende schuldencrisis ons over de staat van de Chinese economie?
Als je kijkt naar China’s verhouding tussen schuld en bbp, die verwijst naar de totale schuld inclusief alle schulden van de overheid en particuliere huishoudens, dan zie je dat die begin jaren negentig ongeveer 87 procent bedroeg, maar in 2010 steeg naar 211 procent – een stijging van meer dan 100 procent in 20 jaar. Uit cijfers van eind 2023 blijkt dat het nu dichter bij 300 procent ligt, wat betekent dat de schuld van China drie keer zo hoog is als zijn bbp. Terwijl sommige geavanceerde economieën in het Westen en Japan een vergelijkbare schuld-tot-bbp-ratio hebben, is China het enige hogere middeninkomensland met zo’n hoge schuld. De gemiddelde verhouding tussen schuld en bbp voor ontwikkelingslanden met een middeninkomen is ongeveer 124 procent. Dat vertelt ons dat de hoge investeringsquote van China gedeeltelijk is gefinancierd door een zee van schulden. De vastgoedmarkt is een typisch voorbeeld.
Naar mijn mening markeert het uiteenspatten van die zeepbel op de vastgoedmarkt een keerpunt in de opkomst van China. De reden hiervoor is dat de drie factoren die ik eerder noemde als factoren die hebben bijgedragen aan de opkomst van China nu allemaal hun potentieel hebben uitgeput. Neem China’s koloniale erfenis: die factor werd altijd ondersteund door het historische compromis tussen China en de VS/Groot Britannië. Maar Xi’s vernietiging van de autonomie van Hongkong en zijn besluit om de krachtmeting met de VS te vervroegen, hebben China niet alleen beroofd van een levendig financieel centrum – dat het land hard nodig heeft in de huidige economische neergang – maar hebben China ook kwetsbaar gemaakt voor vijandigheid van de VS.
Hetzelfde geldt voor de hoge investeringsquote van China. Die factor is altijd afhankelijk geweest van een hoog groeitempo, dat voorheen werd aangedreven door het omzetten van enorme aantallen kleine boeren in fabrieksarbeiders. Maar door het snelle verstedelijkingsprogramma van het regime droogde die pool van rurale arbeidskrachten op: terwijl 76 procent van de bevolking 40 jaar geleden op het platteland woonde, is dat nu 35 procent en de meesten van hen zijn vrouwen, kinderen en ouderen.
Ironisch genoeg heeft de superhoge investeringsgraad van het regime een einde gemaakt aan het aanvankelijke voordeel dat het had van China’s enorme plattelandsbevolking. Dat probleem is nog verergerd door het vroegere één-kind-beleid – zelf ooit een stimulans voor China’s hoge groeicijfer, omdat de financiële kosten van het grootbrengen van veel kinderen werden bespaard, al was het maar ten koste van toekomstige generaties. De hieruit voortvloeiende versnelde trend van vergrijzing en een tekort aan jonge werknemers heeft bijgedragen aan de daling van het groeipercentage van China.
Bovendien was het vroegere hoge investeringsniveau alleen mogelijk ten koste van de consumptie van huishoudens en lage lonen. Het consumptieniveau van de Chinese huishoudens is sinds het begin van de jaren 90 dramatisch gedaald, van ongeveer 50 procent van het bbp aan het begin van de jaren 90 tot een dieptepunt van 34-35 procent in 2014. Sindsdien is het weer wat gestegen, maar het is nog geen 40 procent. Het resultaat is dat China te maken heeft met een eindeloze overproductie en overcapaciteit, maar een relatief krimpende binnenlandse markt omdat de mensen te arm zijn om te kopen wat er wordt geproduceerd.
In de praktijk is de reactie van de Chinese regering geweest: ‘Nou, daar hoeven we niets aan te doen, we kunnen ons productie- en kapitaaloverschot gewoon exporteren.’ Dat is een van de redenen waarom China een leidende goederenexporteur is geworden en sinds de eeuwwisseling een leidende kapitaalexporteur. Dat is ook de reden waarom China’s Belt and Road Initiative niet alleen een geopolitiek project is, maar ook een uitlaatklep voor die overcapaciteit. China heeft in feite geprobeerd zijn probleem te exporteren.
Maar dat kan niet eeuwig zo doorgaan om het simpele feit dat er een nieuwe handelsoorlog dreigt. Europese landen klagen dat de Chinese elektrische auto’s te goedkoop zijn door de Chinese staatssubsidies en de Amerikaanse regering heeft al gezegd: ‘Als jullie jullie auto’s subsidiëren, zullen wij de onze ook subsidiëren.’ We zijn dus getuige van een tweede ronde in de handelsoorlog. Die is echter anders dan de eerste. In deze ronde heb ik geen sympathie voor de Chinese regering. Hoe kun je meer dan 40 procent van je bbp aan investeringen blijven besteden als 600 miljoen Chinezen moeten rondkomen van een maandinkomen van 1.000 renminbi [ruwweg 126 euro]? Dat is superuitbuiting en precies het tegenovergestelde van socialisme.
Socialisme is geen productivisme; het uiteindelijke doel is nooit geweest om de productiekrachten oneindig te vergroten. Dat is de kapitalistische mentaliteit, niet de socialistische. Door zo’n hoog investeringsniveau te handhaven, schaadt de Chinese regering het Chinese volk en het milieu – en de wereld. Dat wil niet zeggen dat de vergeldingsacties van de Amerikaanse en Europese regeringen terecht zijn. De nieuwe handelsoorlog is een gevolg van het giftige kapitalisme en productivisme dat ze nastreven. Maar ook China heeft zijn rol gespeeld in het voorstaan van giftig kapitalisme en productivisme.
Één ding is in China’s voordeel: een groot deel van die schuld is geen buitenlandse schuld. De Chinese regering is heel gevoelig voor het idee dat buitenlandse mogendheden invloed krijgen binnen China, ook via schulden. Daarom heeft de Chinese regering er altijd de voorkeur aan gegeven om veel te lenen van het Chinese volk. Dat is veiliger voor het regime, omdat het weet dat het de last altijd in verschillende vormen op het Chinese volk kan afschuiven. Toen in 2016 bijvoorbeeld de handelsoorlog begon, hield China vol dat het niet bang was voor een handelsoorlog. Een staatsambtenaar ging zelfs zover om te zeggen dat het Chinese volk bereid was om een heel jaar gras te eten als dat nodig was, als indicatie van hoeveel pijn het Chinese volk bereid was te verdragen.
Dat brengt ons bij de derde factor, de partijstaat. Ze is de belangrijkste actor geweest die de twee andere factoren heeft samengesmeed om China’s razendsnelle modernisering tot stand te brengen die steeds ondraaglijker is geworden voor de samenleving, de mensen en het milieu. Nu hebben de twee innerlijke logica’s van de partijstaat – grenzeloze hebzucht naar corruptie en grenzeloze honger naar het perfectioneren van staatsdwang – een monster gecreëerd waarin de twee logica’s elkaar voeden. Hoe ‘perfecter’ de staatsdwang, hoe meer de bureaucratie geen verantwoording hoeft af te leggen voor haar daden. Dat creëert meer prikkels om rijk te worden door corruptie, wat weer meer staatsdwang vereist om de bureaucratie te beschermen. Maar alles heeft een grens.
Het uiteenspatten van de vastgoedmarkt illustreert de grenzen van de eerste logica. Aangezien stedelijke grond eigendom is van de staat en beheerd wordt door lokale overheden, was dat een markt die vanaf het begin werd gedomineerd door lokale overheden, hun ‘financiële vehikels’ (LGFV) en handlangers van bankiers en ontwikkelaars. Ze waren verantwoordelijk voor de opstapeling van miljarden dollars aan schulden. Ze creëerden een megabubbel waarin sinds 2009 zoveel nieuwe flats zijn gebouwd dat ze alleen al 250 miljoen inwoners zouden kunnen huisvesten, terwijl de huidige woningleegstand 25 procent bedraagt.
Witboekbeweging
Aan de andere kant is de opkomst van de Witboekbeweging als reactie op het nul-covid beleid van de regering een voorbeeld van de grenzen van de tweede logica. Het nul-covid beleid van het regime was nooit een gewone ‘lockdown’ om de verspreiding van het virus te voorkomen. Het was wat ik een ‘opsluiting’ noemde, want drie jaar lang werden mensen opgesloten in hun gemeenschappen of huizen vanwege één enkel geval van covid, waarbij het niet uitmaakte of ze het voedsel of de medicijnen hadden die ze nodig hadden. En waarvoor? Voor het naïeve idee dat nul-covid haalbaar was. Ondertussen nam het regime niet eens de moeite om voldoende hoeveelheden van de efficiëntere westerse vaccins te importeren. Wat dat beleid echter wel deed, was het regime een gouden kans geven om zijn controle over de mensen verder te perfectioneren. De schijnbare waanzin had nog een andere reden: het was zeer winstgevend voor gemeenteambtenaren en hun trawanten, van leveranciers van levensmiddelen tot covid testbedrijven.
De ongemakkelijke waarheid voor het regime is echter dat er een grens is aan hoeveel pijn de Chinezen bereid zijn te verdragen voordat ze in opstand komen. En dat regime wordt steeds ondraaglijker, zoals we hebben gezien met de Witboekbeweging.
Kun je ons iets vertellen over de betekenis van de Witboekbeweging?
De Witboekbeweging begon als een directe reactie op de nul-covid opsluiting, maar werd een historisch belangrijk moment omdat de beweging een overwinning behaalde en het regime tot op zekere hoogte een nederlaag leed.
Als we het over die beweging hebben, is het belangrijk om de rol van Peng Zaizhou te erkennen, die te midden van de pandemie en de lockdown een eenmansprotest organiseerde op de Suton brug in Beijing op de ochtend van 13 oktober, slechts drie dagen voor het 20e CCP Congres. Als onderdeel van zijn protest hing Peng twee spandoeken op de brug, waaronder een met de tekst: ‘We willen voedsel, geen PCR-tests. We willen vrijheid, geen lockdowns. We willen respect, geen leugens… We willen burgers zijn, geen slaven’. Hoewel op dat moment niemand gehoor gaf aan zijn oproep tot protest, gaf de brand in de woonblokken van Urumqi op 24 november wel de aanzet tot een golf van protesten in meer dan 20 steden tegen het nul-covid lockdown beleid van de CCP. De woede van de demonstranten kwam vooral voort uit het feit dat de 10 doden bij de brand het directe gevolg waren van de opsluiting door het regime, waardoor brandweerwagens niet dichtbij genoeg konden komen om de slachtoffers te redden.
De protesten sloten al snel aan bij de eisen van Peng en dwongen de regering uiteindelijk om terug te komen op haar nul-covid beleid. Natuurlijk kunnen mensen dat betwisten door te zeggen: ‘Nou, de regeringsspecialist adviseerde al om het nul-covid beleid te beëindigen omdat het niet werkte en onmogelijk was geworden om uit te voeren.’ Dat kan waar zijn. Maar alles wat er in China gebeurt is het resultaat van politieke beslissingen, niet van de beslissingen van specialisten; het zijn de hoogste leiders, het politbureau, die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de uiteindelijke beslissing. Dat brengt ons tot een legitieme vraag: waarom de abrupte verandering in hun beleid? We hebben niet genoeg informatie om vast te stellen wat de beslissende factor was: dissidente stemmen in de partijleiding, het advies van specialisten of massaprotesten. Maar die dissidente stemmen en het advies van de specialist moeten niet worden gezien als tegengesteld aan de bijdrage van de massaprotesten. Iedereen die de beweging probeert te minimaliseren of helemaal af te wijzen, heeft het mis.
Die overwinning was belangrijk omdat Chinese mensen zo onderdrukt zijn dat hun het recht op eigenwaarde is ontzegd. Veel mensen noemen zichzelf, op een zelfspottende manier, ‘knoflookbieslook’ (jiucai, 韭菜), waarmee ze groenten bedoelen die eindeloos geoogst worden door het CCP-regime. Anderen gebruiken de term ‘humineralen’ (renkuang人礦), of menselijke mineralen, die door de CCP worden gedolven. Dat geeft ons een kijkje in het diepe pessimisme dat onder de mensen leeft en het gevoel dat je er niets aan kunt doen dat je onderdrukt en uitgebuit wordt. Natuurlijk denkt niet iedereen er hetzelfde over. Er was verzet – er zijn bijvoorbeeld stakingen gemeld op sociale media – maar dat verzet was heel gefragmenteerd en zelden politiek.
Het belang van de Witboekbeweging is dat, hoewel we niet kunnen zeggen dat het een volledige mentaliteitsverandering bij mensen betekent van het accepteren van de status quo naar moedig verzet, de beweging jonge mensen wakker heeft geschud. Het zette gewone burgers er niet alleen toe aan om te protesteren tegen de opsluiting en arbeiders om te protesteren tegen het feit dat ze gedwongen werden om op dezelfde plek te werken, te slapen en te eten, maar resulteerde er ook in dat ze hun eigen vrijheid wonnen – al was het maar tijdelijk. Dat was voor velen een openbaring, vooral voor jongeren.
Een van de vreselijke erfenissen van de repressie na 1989 was depolitisering. We hadden 30 jaar waarin jongeren niet over politiek durfden te praten. Ze richtten zich gewoon op hun studie en beroepscarrière. Maar met de Witboekbeweging namen jonge studenten het voortouw in protesten en werden ze openhartiger en scherper in hun aanvallen op het regime. Ze begonnen elkaar te ontmoeten op internet en tijdens protesten en begonnen te zeggen: ‘We moeten berouw tonen voor het feit dat we stil zijn gebleven tijdens de opstand en onderdrukking in Hongkong en tijdens de onderdrukking van de Oeigoerse volkeren. We moeten niet toestaan dat de regering ons verdeelt en over ons heerst.’
Dat is heel veelzeggend.
Natuurlijk moeten we voorzichtig zijn met de omvang van die heropleving – ze is heel ongelijk en de beweging is in feite tot stilstand gekomen sinds het einde van het nul-covid beleid. Terwijl destijds duizenden Chinese studenten overzee demonstreerden in New York, Londen enzovoort, is hun aantal vrij snel geslonken en bestaan de overgebleven activisten nu uit heel kleine kringen. Dat is niet verwonderlijk gezien de hevige repressie en de onvoorbereidheid van die jongeren. Maar het feit dat er discussies plaatsvinden op sociale mediakanalen zoals Twitter, Instagram, Telegram enzovoort, tussen overzeese Chinese studenten en duizenden Chinezen op het Chinese vasteland, waarbij al die politieke ideeën en meningen worden uitgewisseld, is een aanzienlijke vooruitgang ten opzichte van de afgelopen 30 jaar van depolitisering, ook al is er nog een lange weg te gaan.
Hoe past dit alles in de vraag over de opkomst van China? Wat we zien is dat China’s snelle modernisering en industrialisatie ook de Chinese klassenstructuren en -culturen heeft veranderd. Nu laten arbeiders zich, deels door hun concentratie in de steden en deels door hun eigen spontane strijd – samen met het bewuste werk van arbeids-NGO’s in de vorige fase – niet meer zo gemakkelijk voor de gek houden door hun werkgevers. Wat de stedelijke middenklasse betreft: hoewel er hoop was dat deze klasse de democratische beweging zou leiden, is dat nooit gebeurd. Maar ze hebben geleidelijk aan heel rudimentaire ideeën over verantwoordingsplicht, mensenrechten, enzovoort overgenomen.
Hoewel het moderniseringsproject van de CCP nog niet heeft geleid tot de krachten die het regime fundamenteel zouden kunnen ondermijnen, heeft het wel geleid tot een toenemend ongeduld met de partij zelf. Het wordt nu steeds moeilijker voor de CCP om door te gaan met haar extreme moderniseringsproject. Ook al hebben de Chinezen nog geen democratische rechten verworven, de Witboekbeweging heeft laten zien dat hun denkwijze verandert en dat hun politieke bewustzijn toeneemt – heel langzaam, vanaf een heel laag beginpunt en op een heel onevenwichtige manier, maar desondanks gaat het vooruit.
Natuurlijk kan niemand zeggen wat er verder zal gebeuren. We moeten niet proberen een soort lineaire vooruitgang te voorspellen als we het over de toekomst van China hebben. De CCP is zich terdege bewust van wat er gebeurt en bedenkt manieren om de situatie te keren. Eén mogelijkheid is om de aandacht van de mensen af te leiden van binnenlandse kwesties naar externe vijanden – half echt en half ingebeeld. Daarom neemt de Chinese regering in haar diplomatie steeds vaker een oorlogszuchtige houding aan. De CCP gelooft dat ze haar binnenlandse problemen misschien kan oplossen door een oorlog met een vreemd land, vooral over Taiwan, of door bestaande spanningen sterk te laten escaleren.
Het is moeilijk in te schatten wat het regime hierna gaat doen. Niettemin gaan we duidelijk een nieuwe periode in en we moeten ons erop voorbereiden.
Dit artikel stond op Links. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.