INTERNATIONALE POLITIEK

Het Al Qaeda-dividend van president Bouteflika

Na een gigantische verkiezingsfraude werd Abdelazziz Bouteflika – de kandidaat van de echte machthebbers in het land, de militairen – in 1999 voor het eerst president van Algerije. In april 2004 werd hij met 83% van de uitgebrachte stemmen (56% van de stemgerechtigde Algerijnen was thuisgebleven) voor een tweede ambtstermijn herkozen.

Na bijna tien jaar bloedige burgeroorlog tussen leger en gewapende islamistische groepen – balans: meer dan 200.000 doden – beloofde Bouteflika in oktober 2004 initiatieven om de Algerijnen te verzoenen met dit bloedige en uiterst pijnlijke verleden. Er zou een ‘Nationale Commissie voor een Algemene Amnestie’ komen. Wat vele Algerijnse slachtoffers van de islamistische terreur en de contraterreur van het leger hadden gevreesd, krijgt stilaan vaste vormen. Nationale verzoening gaat in Algerije gepaard met een algemene amnestie voor wie zich aan oorlogsmisdaden heeft schuldig gemaakt. De politiek van de straffeloosheid heet dat in ondiplomatisch jargon. Bouteflika stelde dit initiatief voor in aanwezigheid van twee van zijn voorgangers: Ahmed Ben Bella en Chadli Bendjedid.

De inmiddels achtentachtig jaar oude Ben Bella keerde hiervoor uit ballingschap terug en hij wordt erevoorzitter van de “Commission nationale pour l’Amnistie générale” (CNAG).

Ahmed Ben Bella, de eerste president van het onafhankelijke Algerije, en Abdelazziz Bouteflika, het huidige Algerijnse staatshoofd hebben elkaar dus weer gevonden. De Poolse ‘grand reporter’ Ryszard Kapuściński – die in de jaren van de dekolonisatie het Afrikaanse continent zo wat binnenste buiten heeft gekeerd – schreef ooit een prachtig verhaal over dit tweetal.

Na een bloedige onafhankelijkheidsstrijd, die aan één miljoen Algerijnen het leven had gekost, werd Algerije in 1962 onafhankelijk. De eerste president, Ahmed Ben Bella, kwam in 1963 aan de macht met de steun van de militairen. Hij was toen vijfenveertig jaar. “Ben Bella was een bescheiden man, buitengewoon fatsoenlijk en gewetensvol in materiële zaken,” zo typeerde Kapuściński hem. “Hij had een Peugeot 404, een auto waarin in andere Afrikaanse landen hoogstens de directeuren van de departementen reden. Dat was geen bescheidenheid uit berekening. De president werd gekenmerkt door een aangeboren, natuurlijke nonchalance ten aanzien van wereldse goederen. Hij at onregelmatig en altijd gehaast, zijn kleren waren niet van de beste snit. Hij hechtte er gewoon geen belang aan. Ben Bella woonde in een huis aan de Avenue Franklin Roosevelt, min of meer halverwege het hete en propvolle centrum van Algiers en de exclusieve villawijk Hydra. Al droeg het de mooie naam Villa Joli, het onderscheidde zich in niets. Ook de woning van de president was ingericht volgens een gemiddelde, zij het elegante standaard. Mensen die Ben Bella bij zich thuis uitnodigde, getuigen hoe hij zelf de buitendeur kwam opendoen. Doordat hij een vergeetachtig man was, kon hij zijn sleutels nooit vinden. De vijfenveertigjarige Ben Bella woonde alleen.” “Zijn grote passie was het voetballen. Hij bracht veel tijd door bij wedstrijden en speelde zelf ook. Vaak reed hij tussen het werken aan decreten en een zitting van het Politiek Bureau door naar het voetbalveld om een tijdje achter de bal aan te hollen. Zijn naaste metgezel bij deze ontspanning was de fanatiek voetballende minister van Buitenlandse Zaken van Algerije en medeorganisator van het complot tegen Ben Bella, Abdelazziz Bouteflika.” Ben Bella was amper drie jaar president geweest. Op 19 juni 1965 pleegde kolonel Houari Boumédienne een putsch tegen hem. Abdelazziz Bouteflika zat mee in de coup. Ahmed Ben Bella verdween voor zestien jaar achter de tralies. Pas in 1981 werd hij vrijgelaten door de opvolger van Boumédienne, voormalig stafchef van het Algerijnse leger, Chadli Bendjedid. Ahmed Ben Bella was echter niet langer welkom in Algerije en vertrok voor een lange ballingschap naar Zwitserland.

De nieuwe sterke man, Chadli Bendjedid, zette bij het begin van zijn ambtstermijn de heksenjacht in. Daarbij rolden vooraanstaande koppen. Belangrijkste slachtoffer werd Abdelazziz Bouteflika, die als minister van Buitenlandse Zaken een stevige internationale reputatie had verworven. Hij werd in 1980 afgezet en voor bijna twintig jaar de politieke woestijn ingestuurd.

Straffeloosheid als rechtsnorm

Niet zonder sarcasme stelde de Frans-Algerijnse journalist Cherif Ouazani in L’Intelligent/Jeune Afrique van 30 januari jongstleden vast: “Door het aanbod van Abdelazziz Bouteflika – de minst schadelijke politicus volgens zijn eigen bewoordingen – te aanvaarden, krijgt Ahmed Ben Bella een politiek lanceerplatform zoals hij het liefst heeft. Een niet te gecompliceerde zaak, behoorlijk wat middelen en de kans om langs de grote poort terug naar Algerije te keren, waardoor hij zich meteen verzekert van een mooie poort om de geschiedenis te verlaten.”

Ben Bella heeft zijn rentrée in geen geval gemist. Massale persaanwezigheid tijdens zijn conferenties of bij zijn verschijning op het grote islamitische feest Eid al-Adha (slachtfeest) te midden van de weeskinderen van Benthala. In de herfst van 1997 werd dit troosteloze gehucht in de buurt van Algiers plots wereldnieuws. Het dorp bevindt zich op loopafstand van één van de grootste kazernes uit het hoofdstedelijk gebied en toch slaagde een commando van de GIA (Groupe islamique armé) erin meer dan 250 inwoners af te slachten – sommige bronnen maakten zelfs gewag van 400 doden. In Algerije doken meteen beschuldigingen op aan het adres van het leger, dat bij deze slachting zou zijn betrokken of in ieder geval niets had ondernomen om de islamistische terroristen te stoppen of zelfs te achtervolgen. In dezelfde periode vielen in gelijkaardige omstandigheden honderden burgerslachtoffers in de dorpen Raïs en Beni Messous, eveneens in de sterk gemilitariseerde regio rond de hoofdstad Algiers.

De opdracht van de commissie, die door Ben Bella wordt voorgezeten is uiterst flou en duidelijk tegelijk: in Algerije komt er zo snel mogelijk een algemene amnestie voor al wie zich tijdens de bloedige terreur- en contraterreurjaren schuldig heeft gemaakt aan gruwelijke misdaden: de islamistische terroristen, die zich hebben bekeerd (de meerderheid), maar ook de militairen, voor wie alle middelen geoorloofd waren om het islamistische terrorisme uit te roeien en de eigen machtspositie te vrijwaren. Tijdens een forum op 24 januari verklaarde Ben Bella dat hij met beide kampen goede betrekkingen heeft opgebouwd “om een aantal hangende problemen op te lossen”. De talloze verenigingen voor slachtofferhulp in Algerije maken zich ongerust, maar kunnen wellicht beter al hun illusies opbergen. De CNAG (Commission nationale pour l’amnistie générale) van Ben Bella wordt geen waarheidscommissie, die opheldering zal brengen over de duistere jaren van de Algerijnse burgeroorlog. Het wordt een witwassalon, dat van straffeloosheid de rechtsnorm zal maken. De oorlogsmisdadigers uit beide kampen hoeven weinig te vrezen.

Bouteflika’s succesvolle strategie

Voor de zwaar getraumatiseerde Algerijnse samenleving is deze aangekondigde amnestie – naast de torenhoge werkloosheid en de schrijnende sociaal-economische toestand voor de meerderheid van de bevolking – een latente vorm van frustratie. Het Algerije van president Abdelazziz Bouteflika is sinds de aanslagen van 11 september 2001 toegetreden tot de landen, die zich in de ogen van VS-president Bush en zijn neoconservatieve regering erg verdienstelijk maken in de “war on terror”. Ook het buurland Marokko behoort tot de goede leerlingen van het Witte Huis en het Pentagon. Nochtans zijn de relaties tussen Algiers en Washington niet altijd even briljant geweest. In 1995, toen de oorlog tussen het Algerijnse leger en de gewapende islamistische terreurgroepen een bloedig hoogtepunt bereikte, zette de Amerikaanse regering – bij monde van haar onderstaatssecretaris voor Noord-Afrika en het Midden-Oosten, Robert Pelletreau – Algiers (waar de militairen het politieke commando hadden overgenomen) onder druk om een historisch compromis te sluiten met de gewapende fundamentalisten. Pelletreau verklaarde toen onomwonden: “Algerije moet de basis van zijn regering verruimen door er fundamentalisten in op te nemen.” Op hetzelfde ogenblik werd in Rome onder impuls van het katholieke Sant’ Egidio Genootschap een akkoord ondertekend tussen vertegenwoordigers van de fundamentalistische (verboden) partij FIS (Front islamique du Salut), de voormalige Algerijnse eenheids- en regeringspartij FLN, de Berberpartij FFS van Hocine Aït Ahmed en de MDA, de partij in ballingschap van Ahmed Ben Bella om tot een vreedzame oplossing te komen, het meerpartijenstelsel in te voeren en het fundamentalistische FIS een plaats te geven in het politieke landschap. De Algerijnse militairen wilden van zo’n historisch compromis niet weten en kozen voor de totale uitroeiing (éradication) van de islamistische beweging. Op het einde van de jaren negentig moesten de militairen vaststellen dat hun strategie niet helemaal een succes was. Het land werd nog steeds geteisterd door terroristische aanslagen. Abdelazziz Bouteflika werd uit de politieke woestijn teruggeroepen en hij werkte een plan uit om het terrorisme aan te pakken met een combinatie van contraterreur en een wapenstilstand. De belangrijkste leiders van de islamistische milities legden de wapens neer in ruil voor amnestie. Van een terugkeer van het FIS was echter geen sprake en Bouteflika slaagde erin het ancien régime weer stevig in het zadel te krijgen, tot grote voldoening van de legertop.

Algerijnse Bin Laden

De Algerijnen weten wie zich in de jaren negentig schuldig heeft gemaakt aan onnoemelijke misdaden tegen de mensheid: de gewapende fundamentalisten, die geleid werden door lieden die hun sporen hadden verdiend in de trainingskampen van de Amerikaanse CIA en Osama Bin Laden in Afghanistan. Deze extremistische milities draaiden hun hand niet om voor een wreedheid meer of minder. Maar ook het Algerijnse leger werd door de burgerbevolking gewantrouwd. De generaals, die zich graag “les éradicateurs” (de uitroeiers) noemden, gingen met harde hand te keer. Algerije is een land van geruchten en het was een publiek geheim dat het leger de hand had in een aantal bloedige acties, die nadien aan de islamistische gewapende groepen werden toegeschreven. Na de moordpartijen in Benthala, Raïs en Beni Messous in 1997 waren de beschuldigingen aan het adres van de legertop nauwelijks nog te smoren. De Algerijnse onafhankelijke media en mensenrechtenorganisaties hebben in het recente verleden meermaals de dubieuze rol van het leger tijdens de bloedige oorlog van de jaren negentig aangeklaagd. De Algerijnse militaire inlichtingendienst DRS (Département de Renseignement et de Sécurité) plaatste eind 1994 een nieuwe ‘emir’ aan het hoofd van de uiterst bloeddorstige GIA (Groupe islamique armé): Djamel Zitouni. Via Zitouni was de DRS tot in de hoogste leiding van de gevaarlijkste gewapende islamistische groep geïnfiltreerd. Onder Zitouni’s leiding organiseerde de GIA een reeks spectaculaire aanslagen, die de Algerijnse legertop bijzonder goed uitkwamen. In december 1994 kaapten de mannen van Zitouni een airbus van de Franse luchtvaartmaatschappij Air France. In de zomer van 1995 werd Parijs opgeschrikt door een reeks bomaanslagen tegen metrostations. In 1996 werden zeven Franse monniken in Tibhirine door de troepen van Djamel Zitouni ontvoerd en vermoord. Al deze acties zorgden voor de nodige commotie in de Franse politieke wereld, die tot dan een vrij twijfelende houding had aangenomen tegenover de harde aanpak van de Algerijnse militairen. De acties van de groep rond Zitouni legden alle Franse twijfelaars het zwijgen op. Parijs steunde de politiek van de Algerijnse ‘éradicateurs’. Pogingen om Franse steun te verwerven voor een historisch compromis en een politieke oplossing voor de Algerijnse impasse werden door de GIA van Djamel Zitouni en de DRS in een mum van tijd te niet gedaan.

Ook de affaire van de Algerijnse “Osama Bin Laden’ heeft inmiddels heel wat stof doen oplaaien.(1) Op 4 januari 2003 slaat de groep rond Abderrezak ‘El Para’ een eerste keer toe. In de buurt van Batna overvalt hij een militair konvooi, waarbij veertig soldaten om het leven komen. De aanslag wordt gepleegd aan de vooravond van het bezoek van een belangrijke Amerikaanse militaire delegatie, die in Algiers komt onderhandelen over de hervatting van de Amerikaanse wapenleveringen. ‘El Para’ is een voormalige topofficier van de ‘forces spéciales’ van het Algerijnse leger en behoorde van 1990 tot 1993 zelfs tot de lijfwachten van één van de sterke mannen van het Algerijnse regime, generaal (en op dat ogenblik ook minister van Defensie) Khaled Nezzar. In 1992 zou Abderrezak ‘El Para’ zijn overgelopen naar de islamistische guerrilla van de GIA. Hij wordt één van de spilfiguren van de laatste restanten van het islamistische maquis, de GSPC (Groupe salafiste pour la Prédication et le Combat.). Ook van ‘El Para’ wordt gezegd dat hij een mannetje van de DRS is. Maar in Algerije en in het buitenland wordt ‘El Para’ opgevoerd als de man die in Algerije “het netwerk Al Qaeda aan het uitbouwen is.” Het Franse sensatieblad Paris Match pakt met het verhaal uit. Maar ook de Amerikanen laten zich niet onbetuigd. Generaal Charles Wald, de adjunct opperbevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in Europa (Eucom), verklaart dat Al Qaeda in Noord-Afrika en de Sahel naar een betrouwbare basis op zoek is.

De groep van ‘El Para’ haalt het wereldnieuws als tussen 22 februari en 23 maart 2003 in de buurt van Illizi, midden in de Algerijnse Sahara, waar de islamisten tot dan nooit actief zijn geweest, tweeëndertig Europese toeristen worden ontvoerd (zestien Duitsers, tien Oostenrijkers, vier Zwitsers, een Zweed en een Nederlander). Eén van de gijzelaars, een Duitse toeriste, overlijdt in de woestijn. De rest wordt in twee groepen vrijgelaten. De eerste midden mei in de Algerijnse Sahara. Als bij wonder ontsnappen de meeste gijzelnemers. De tweede groep komt midden augustus 2003 vrij in Mali, nadat er een losgeld van 5 miljoen dollar is betaald. Eén van de Duitse gijzelaars, Harald Ickler, schrijft een boek over zijn avontuur in de woestijn. “Dat onze bevrijding door de Algerijnse militairen is geënsceneerd, is een gedachte die pas later bij opkwam,” schrijft hij. “Ik vraag me nog steeds af of er geen banden bestonden tussen de salafisten (zijn ontvoerders) en de militairen”.(2)

Begin maart 2004 wordt ‘El Para’ samen met een vijftigtal medestrijders in Tsjaad gevangen genomen door de rebellenbeweging MDJT (Mouvement pour la Démocratie et la Justice au Tsjaad), die al jaren een guerrilla voert tegen het regime van Idriss Deby. De MDJT onderhandelt met Duitsland om ‘El Para’ uit te leveren. De Algerijnse militaire inlichtingendienst DRS zit hoogst verveeld met de zaak en overtuigt een plaatselijke chef van de MDJT om ‘El Para’ uit te leveren. Op 30 oktober 2004 meldt de Algerijnse krant El-Watan dat de DRS de “Bin Laden van de woestijn” niet langer als een grote vis beschouwt. Op 28 december 2004 voegt de in Algiers verschijnende krant ‘L’Expression’ eraan toe dat ‘El Para’ – net zoals zo vele andere militaire leiders van de islamistische terreurgroepen – meewerkt aan het algemene amnestieplan van president Abdelazziz Bouteflika. De Amerikaanse regering legt weinig ijver aan de dag om de “Bin Laden van de Sahara” uitgeleverd te krijgen.

Het Al Qaeda-dividend

Sinds de aanslagen van 11 september 2001 zitten de relaties tussen Washington en Algiers in de lift. In het jaarlijkse rapport van het Amerikaanse State Department (2004) krijgt Algerije uitstekende punten. “Algerije is de meest democratische staat van de Arabische wereld” en “een actieve en agressieve regionale leider in de globale strijd tegen het terrorisme.” George W. Bush verkeerde in een lyrische bui toen Abdelazziz Bouteflika in april 2004 met een overweldigende meerderheid werd herkozen. In zijn boodschap met gelukwensen stond deze bombastische frase: “Algerije kan de vaandeldrager worden van een nieuwe visie en van belangrijke politieke hervormingen die kunnen zegevieren op het extremistische geweld.” Het bleef niet alleen bij ronkende woorden. Een maand na de herverkiezing van Bouteflika werd in Algiers de rode loper uitgerold voor de Amerikaanse vice-minister van Buitenlandse Zaken, William Burns, die de steun van zijn regering kwam toezeggen aan de “politieke en economische hervormingen van de nieuwe president.” In de zomer van 2004 werd Bouteflika uitgenodigd in Sea Island (Georgia) voor een top van de G8 (de zeven rijkste landen ter wereld plus Rusland) en zeven landen van de “Great Middle East”, zoals de Amerikaanse regering de Arabische wereld vandaag noemt.

VS-ambassadeur in Algiers, Richard Erdman, gaf in een gesprek met de Zwitserse financiële krant Neue Zürcher Zeitung (6 maart 2004) toe dat de “Verenigde Staten strijd voeren tegen terroristische activiteiten in Algerije en de Sahel.” De krant meldde voorts dat de VS voor 700.000 dollar militaire uitrusting voor de strijd tegen het terrorisme heeft geleverd aan de Algerijnse strijdkrachten. In de buurt van de Algerijnse woestijnstad Tamanrasset zijn vierhonderd soldaten van de Amerikaanse ‘special forces’ gestationeerd. Zij maken deel uit van de VS-operatie “Pan-Sahel”, die in 2003, kort na de gijzeling van Europese toeristen in de Algerijnse Sahara van start ging. “Pan-Sahel” is een wezenlijk onderdeel van de nieuwe Amerikaanse militaire strategie. In plaats van overal ter wereld zware en peperdure militaire bases te installeren, willen de VS in de toekomst over kleine, operationele eenheden beschikken. Algerije wordt in deze nieuwe strategie een belangrijke bondgenoot. De VS-strijdkrachten zijn van plan om in de nabije toekomst ook kleinere eenheden te stationeren in Senegal, Mali, Mauritanië, Niger, Tsjaad, Ghana, Marokko en Tunesië.

De Algerijnse president Abdelazziz Bouteflika staat op de eerste rij om het Al Qaeda-dividend van George W. Bush en zijn neoconservatieve regering op te strijken. .

(Uitpers, nr. 62, 6de jg., maart 2005)

(1) Salima Mellah, Jean-Baptiste Rivoire, ‘Enquëte sur l’étrange Bin Laden du Sahara’, Le Monde diplomatique, februari 2005.

Zie ook : www.algeria-watch.org.

(2) Harald Ickler, ‘Entführt in der Wüste’, Bastei-Lübbe, Bergisch-Gladbach, 2003.

Relevant

Sahel-Exit

Mali, Burkina Faso en Niger vertrekken uit regionaal blok ECOWAS Mali, Burkina Faso en Niger kondigden eind januari aan dat ze uit ECOWAS stappen, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse…

Turkije breidt invloed in Afrika uit

Economische motieven vormen een belangrijke drijfveer, maar daar blijft het zeker niet toe beperkt. In toenemende mate vertaalt de Turkse aanwezigheid zich in Afrika ook vanuit militair-strategische motieven waardoor…

Opflakkering van geweld en jihadisme in Sahel-regio

Terwijl wij al enige tijd geveld worden door dé grote dreiging, Covid-19, strijden enkele Afrikaanse landen noodgedwongen aan verschillende fronten. Naast de aanhoudende druk van de pandemie die de…

Laatste bijdrages

SYRIË: EEN MIDDELEEUWS OPBOD

De weg naar Damascus is lang. De apostel Paulus werd er van zijn paard gegooid. De kruisvaarders moesten eerst de oninneembaar  geachte stad Antiochië (vandaag Turks Antakya) belegeren –…

Komt er stabiliteit in Syrië na het verdwijnen van Assad?

Het regime van Bashar al-Assad is gevallen, maar daarmee is er nog geen eind gekomen aan de gevechten. Het land is nu opgedeeld in twee stukken. Met het vertrek…

Assad is geschiedenis

Het ene weekend Aleppo binnengewandeld, het weekend daarop Damascus ingenomen. Het regime van de familie Assad is na een halve eeuw in één week tijd opgedoekt. Bijna zonder slag…

Grenskolonialisme

You May Also Like

×