Het doek is gevallen. Op 30 juni neemt Paul Wolfowitz ontslag als voorzitter van de Wereldbank. En volgens Vlaanderens progressieve kwaliteitskrant is ook zijn geliefde, Shaha Riza, om wiens salaris alle heibel was begonnen, weg bij ‘Wolfie’.
Op die manier komt een plots einde aan een sluimerend conflict dat niet echt veel met het salaris van Mevrouw Riza had te maken. Wolfowitz was niet de geschikte man voor de Wereldbank, zoveel is zeker, maar wat echt op het spel staat is de bestaansreden zelf van de Wereldbank en van de zusterinstelling, het IMF. Een kleine twintig jaar na de val van het ‘Ijzeren gordijn’ wordt openlijk getwijfeld aan het belang van de Bretton Woods instellingen. Zowel de linker als de rechterzijde spelen een spel waarin de ‘civil society’ zich graag – en onbewust? – laat misbruiken.
Het ongenoegen was groot bij het personeel van de Wereldbank. Het was dan ook een klokkenluider die het verslag over het gesjoemel rond de detachering van Mevrouw Riza naar een speciale website voor ‘government accountability’ stuurde. Wat voor mening men van de Wereldbank ook mag hebben, het staat vast dat de zowat tienduizend ambtenaren tot de top van de ontwikkelingseconomen en –sociologen behoren. Zij ergerden zich dan ook blauw aan het gebrek aan kennis bij hun voorzitter, het gebrek aan concrete planning, de vaagheid van alle voorstellen, ook voor de begroting. Zo heette Afrika een ‘topprioriteit’ te zijn voor het beleid, maar op drie maanden voor het einde van het begrotingsjaar was slechts 1,8 miljard dollar uitgegeven, in vergeljking met 2,8 miljard op hetzelfde ogenblik vorig jaar. Slechts 18 projecten waren goedgekeurd, tegenover 99 één jaar eerder. De ambtenaren kregen de opdracht om de resterende 3 miljard dollar op 15 weken tijd uit te geven. Veel hoge ambtenaren stapten op. Men weet dat Wolfowitz meer aandacht heeft voor Irak, en ondanks zijn aangekondigde ontslag, benoemde hij zelfs nog een directeur voor dat land, een benoeming die alweer heel wat stof doet opwaaien. Wolfowitz liet zich trouwens omringen door mensen die hij van het VS-Ministerie van Defensie had meegebracht en die hij riante lonen liet uitbetalen. Ook dat stak bij de ‘gewone’ ambtenaren naar wie de voorzitter nog nauwelijks luisterde.
Maar het zijn uiteraard niet de ambtenaren die Wolfowitz de das omdeden. Het rommelde al langer in de Raad van Bestuur. De precieze redenen zijn niet zo makkelijk te achterhalen, omdat alle besprekingen geheim zijn. Enkele maanden geleden zijn sommige verslagen gelekt naar de pers, en daaruit blijkt dat de hoge heren niet bang zijn van een scheldwoord meer of minder. Wolfowitz was niet geliefd, dat staat vast. En men kan vermoeden dat zijn aangekondigde harde strijd tegen corruptie één van de redenen was. Er werd voor zowat 1 miljard leningen opgeschort aan regeringen die Wolfowitz té corrupt achtte. Maar nog voor die corruptie uit de wereld werd geholpen, ging de leningkraan vaak weer open, zoals in Tsjaad of in Kongo. In Irak zag Wolfowitz dan weer géén corruptie. Eén van de vreemde kenmerken van de Bretton Woods instellingen is ook dat de ontleners zelf in de Raad van Bestuur zitten, en ook al hebben ze bitter weinig macht, hun invloed is niet onbestaande en ze kunnen dus zelf mee beslissen over de leningen die ze krijgen. De rijke landen, die wel macht hebben, zijn ook niet per definitie gelukkig met een harde aanpak van corruptie, zeker wanneer tegelijk moeilijke interne hervormingen op de agenda staan.
Een gebrek aan legitimiteit
Het mag duidelijk zijn dat Wolfowitz’ aanpak en het salaris van Shaha Riza niet meer dan een welgekomen aanleiding waren om een andere crisis te verbergen. Vandaar dat noch een betere selectieprocedure voor de voorzitter, noch een betere machtsverdeling binnen de instelling – twee punten waar de ngo’s zich vandaag voor inzetten – enige zoden aan de dijk kunnen zetten.
De crisis waar zowel de Wereldbank als het IMF mee geconfronteerd worden is in de eerste plaats het gebrek aan legitimiteit. Het neoliberale beleid dat onder druk van deze twee instellingen in alle ontwikkelingslanden werd ingevoerd, heeft niet de gewenste resultaten opgeleverd. Na meer dan twintig jaar is de groei nog altijd zwakker dan voor de ideologische ommeslag. De sociale gevolgen van de verschillende financiële crises – Mexico, Rusland, Zuid-Oost-Azië, Argentinië – wegen nog steeds zwaar door. Het armoedebeleid dat eind van de jaren ’90 de schijn moest redden heeft tot nog toe weinig ellende gelenigd. Er is nagenoeg niemand die nog gelooft in de deugdelijkheid van het opgelegde beleid. Want ondanks alle mooie principes die in de armoedestrategie worden gehuldigd – participatie, ownership, goed bestuur – blijven de instellingen hun voorwaarden van privatisering en deregulering opleggen. Het Verenigd Koninkrijk hield een deel van zijn te betalen bijdrage in, wegens die te sterke conditionaliteit. Het ‘eigenaarschap’ van de arme landen over hun ontwikkelingsprogramma’s is een lachertje als de instellingen die programma’s wel moeten goedkeuren. En het macro-economisch beleid valt buiten de participatie. Enkele verslagen van de onafhankelijke evaluatiediensten geven de mislukkingen ronduit toe. Maar telkens wordt hierop gereageerd met een aangepast discours, niet met nieuwe praktijken.
Arme landen hebben begrepen dat ze nog weinig heil te verwachten hebben van beide instellingen. Vandaar dat meer en meer landen hun schulden gewoon afbetalen. De schuldherschikking die met veel poeha de ene G8 vergadering na de andere wordt aangekondigd, heeft bitter weinig geld in het laatje gebracht, maar wel telkens nieuwe voorwaarden. Thailand, Argentinië, Brazilië, de Filippijnen, Ghana, Indonesia, Uruguay, het zijn landen die hun schulden bij Wereldbank en IMF totaal hebben afbetaald of van plan zijn dat binnenkort te doen. Dat leidt uiteraard tot een scherpe inkomensdaling bij de instellingen. Het IMF, dat zijn personeelsbestand van 1800 in 1990 zag stijgen tot 2700 in 2006 zal nu voor het eerst verlies lijden. Besparingen en personeelsinkrimpingen zijn niet makkelijk en zorgen uiteraard voor grote spanningen. Velen hebben ook leedvermaak en menen dat de instellingen nu maar de pil moeten slikken die ze jarenlang aan anderen hebben opgelegd. Maar met het wegvallen van de leningen verliezen de instellingen ook hun macht, en dat is misschien het beste nieuws dat sinds lang van de Wereldank en het IMF kon worden gehoord.
Een derde feit is paradoxaal genoeg een gevolg van het beleid dat de instellingen hebben gevoerd. Om zich te beschermen tegen financiële crises en speculatieve aanvallen hebben veel landen enorme reserves aangelegd. Het is met die reserves dat ze nu hun leningen kunnen terugbetalen. Er is momenteel ontzettend veel kapitaal beschikbaar en de rente is laag. De Wereldbank en het IMF moeten nu concurreren met tal van andere instellingen en landen die minder strenge voorwaarden stellen. China is er het bekendste voorbeeld van, dat kwistig en goedkoop leningen verstrekt aan Afrikaanse landen waar de behoeften enorm groot zijn. De Europese Commissie maakte vorig jaar bekend een eigen ‘trust fund’ te willen opzetten om de Wereldbankprocedures te kunnen vermijden. Maar ook particuliere donoren zoals de Bill Gates Stichting zijn inmiddels rijk genoeg om het verschil te kunnen maken.
Kortom, het beleid heeft gefaald, de instellingen zijn hun macht kwijt en moeten afrekenen met sterke concurrenten op de kapitaalmarkt.
Linkse en rechtse tegenstand
Wie deze crisis niet betreurt is de rechterzijde in de Verenigde Staten, die er al lang voor pleit het mandaat van de instellingen sterk terug te schroeven. Enkele jaren geleden verscheen het Meltzer-verslag van het Congress van de VS waarin wordt gezegd dat zowel de opdracht van de Wereldbank als die van het IMF best strikt beperkt kunnen worden. Het rapport is erg kritisch voor de instellingen en stelt dat landen die ook op de particuliere kapitaalmarkt terecht kunnen, geen leningen van de Bretton Woods instellingen moeten krijgen.En landen die niet op de privé-markt terecht kunnen, die kunnen eventueel schenkingen krijgen, maar geen leningen. Trouwens, Wolfowitz stelde onlangs voor om alle activiteiten voor de zogenaamde sociale sector terug te schroeven en zich toe te spitsen op economische groei. In de Wall Street Journal vraagt men zich openlijk af wat het nut nog is van de Bretton Woods instellingen. Er circuleren allerhande voorstellen over een fusie tussen Wereldbank en IMF, of een fusie met de OESO. Een Noordamerikaanse ngo, het Center for Global Development, wiens voorzitter vroeger ambtenaar was bij de Wereldbank, stelt voor dat de Wereldbank zich vooral bezig houdt met toezicht op het beleid van arme landen, en zich daar ook voor laat betalen. Verder zou de Bank zich moeten bezig houden met de levering van mondiale publieke goederen en daarvoor ook een ruimer financieel aanbod moeten hebben.
Kortom, de ngo’s die zich nu vooral bezig houden met campagnes voor democratische selectieprocedures voor een nieuwe voorzitter, of voor een betere machtsdeling binnen de instellingen, voeren een achterhoedegevecht. Wie de voorzitter ook wordt en hoe de macht ook wordt verdeeld, het zijn de rijke landen en in eerste instantie de Verenigde Staten die zullen beslissen wat het verdere lot van de instellingen wordt. Maar geenszins zullen de instellingen kunnen blijven verder werken zoals in het verleden.
Wat voor de sociale bewegingen en ngo’s belangrijk is, is dat ze goed weten wiens spel ze spelen. Men kan pleiten voor de afschaffing van de instellingen, maar dan moet er wel een alternatief zijn. Men kan pleiten voor een hervorming, maar dan zou het moeten gaan om progressieve hervormingen die garant kunnen staan voor een democratische ontwikkeling, en dus een ander macro-economisch beleid mogelijk maken. Er kan aan getwijfeld worden of dit het geval zou zijn mocht de Europese Unie met één stem spreken en de macht van de VS breken. Of men kan blijven geloven in de mooie woorden, zoals sommigen helaas nog doen, en denken dat een mondiale armoedebestrijding mogelijk is en zelfs een realiteit is dank zij de Wereldbank.
Alternatieven
Het is tegen deze achtergrond dat nieuwe initiatieven moeten bekeken worden. Enkele jaren terug, na de Zuidoostaziatische crisis, werd openlijk gepleit voor een ‘nieuwe financiële architectuur’. Maar de begripsverwarring die hierrond ontstond en de vele belangenconflicten deden het onderwerp weer van de agenda verdwijnen. Momenteel zijn er echter twee projecten die een alternatief voor de Bretton Woods instellingen kunnen betekenen.
Na de financiële crisis in Zuid-Oost Azië in 1997 werden enkele landen zich bewust van het nefaste beleid van het IMF. Ze probeerden een regionaal muntfonds in het leven te roepen, maar botsten op een veto van Washington. Toch zijn er sindsdien heel wat bilaterale akkoorden afgesloten waarmee landen zich proberen te beschermen tegen speculatieve aanvallen. Dit ‘Chiang Mai Initiatief’ wordt verder besproken door de Asean+ 3, dit zijn de landen die lid zijn van de club van Zuidoostaziatische landen plus China, Japan en Zuid-Korea, met de bedoeling deze akkoorden te ‘multilateraliseren’. Nu de reserves erg hoog zijn en de nood aan bescherming dus iets minder, is het vooral de bedoeling om te komen tot een versterkte financiële samenwerking en, wie weet, misschien ooit een Aziatische munt. Het is duidelijk dat de rol van China hierin van doorslaggevend belang kan zijn. Dit initiatief is niet bedoeld als ontwikkelingsbank, maar zou dit wel kunnen worden.
Een tweede initiatief werd enkele maanden geleden genomen door Venezuela en Argentinië. Bolivië, Brazilië, Paraguay en Ecuador sloten er zich inmiddels bij aan. Het plan is om zeer binnenkort een ‘Bank van het Zuiden’ te stichten, waarvan de bedoelingen echter nog niet zo duidelijk zijn. Er liggen twee projecten voor. Het ene wordt gepromoot door Ecuador en gaat meer in de richting van een ontwikkelingsbank. Het is vrij progressief van opvatting en structuur. Het andere komt van Argentinië en Venezuela en is ook bedoeld als stabiliseringsfonds. Het volgt een meer klassieke benadering en stuit daarom nu al op verzet van de sociale bewegingen. De Venezolaanse president Chavez kondigde aan zich uit de Wereldbank en het IMF te willen terugtrekken.
Hoe deze initiatieven ook evolueren, het is duidelijk dat ze berusten op een Zuid-Zuid samenwerking en alleen daarom al van groot belang zijn om de overheersing van Washington te doorbreken. Of ze verder ook echte alternatieven bieden, zal afhangen van de manier waarop ze worden uitgewerkt.
Overheidsfinanciën
Wat dit hele verhaal duidelijk maakt is dat de financiële dominantie van de Wereldbank en het IMF zeer waarschijnlijk aan het aflopen is. De enige landen die er nog echt van afhangen zijn de armste Afrikaanse landen die erg goedkoop kunnen lenen bij de IDA (International Development Association), een tak van de Wereldbank. De fondsen daarvan moeten echter opnieuw worden aangevuld, en tot nog toe kwamen de rijke landen niet echt over de brug. Er is tussen 18 en 25 miljard Dollar nodig, omdat de Wereldbank wil vergoed worden voor de schuldkwijtschelding die in Gleneagles werd toegekend. De Verenigde Staten moet nog een half miljard betalen uit de vorige ronde. Het valt niet uit te sluiten dat sommige landen zullen weigeren te betalen omdat ze het nut van de instellingen niet meer inzien, terwijl ze die beslissing zullen verkopen als een pleidooi voor hervormingen en een toegeving aan de sociale bewegingen.
Regionale initiatieven die landen meer zelfbeschikking kunnen geven en een Zuid-Zuid samenwerking kunnen bevorderen zijn daarom meer dan welkom. Dat betekent echter niet dat er mondiaal niets meer nodig is. Een ontwikkelingsfonds dat economische en sociale projecten kan financieren waar in arme landen vraag naar is, kan schitterend werk doen als het hele voorwaardenbeleid wordt herbekeken. Een dergelijk fonds zou kunnen gefinancierd worden met mondiale belastingen, zoals een Tobin taks of een kerosenetaks, en aan werkelijke herverdeling van Noord naar Zuid doen. Wat telkens weer wordt ‘vergeten’ in elk ontwikkelingsdebat is dat het nog steeds de arme landen zijn die de rijke landen financieren door de terugbetaling van hun buitenlandse schuldenlast en door kapitaalvlucht. Met fiscale maatregelen kan de ongelijkheid tussen Noord en Zuid opnieuw op de agenda komen. Dat is minstens even belangrijk als de strijd tegen de extreme armoede. Hierrond zou een brede coalitie van sociale bewegingen uit Noord en Zuid actie kunnen voeren.
Het is duidelijk dat met de crisis van de Bretton Woods instellingen ook het hele ontwikkelingsdebat een nieuwe wending kan nemen. Meer en meer wordt de ontwikkelinghulp in twijfel getrokken. Meer en meer wordt de schuld voor de ‘mislukking’ van de ontwikkelingsprojecten in de schoenen van de arme landen geschoven. Ondertussen zijn sommige landen zich blijvend aan het opwerken – China, Indië, Brazilië – en glijdt Afrika verder af in honger en dood. En wordt de schijn opgehouden met een zogenaamd armoedebeleid. Het ontwikkelingsdebat moet dus inderdaad weer dringend gevoerd worden, met nieuwe ideeën, met een nieuwe aanpak. De ongelijkheid in de wereld wordt zo groot dat de stabiliteit wordt bedreigd. We stevenen af op een ecologische ramp en een scherpe dualisering tussen arm en rijk. Het dichten van die kloof, dat was de officiële bedoeling van het ontwikkelingsproject in de jaren ’60 en ’70. En dat zou het opnieuw moeten worden.
(Uitpers, nr 87, 8ste jg., juni 2007)