Paniek in de hoogste Europese kringen. Het ‘verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa’ moet door de 25 lidstaten van de Europese Unie worden bekrachtigd. In vijftien lidstaten is dit de taak van het nationale parlement, in de overige tien wordt een referendum georganiseerd. De grondwet kan niet in werking treden als hij in één van de lidstaten wordt verworpen. Daarom zijn alle ogen gericht op Frankrijk, waar op 29 mei het referendum over de Europese grondwet plaatsvindt. Volgens de jongste opiniepeilingen zal een meerderheid van de Fransen, misschien ook van de Nederlanders, ‘neen’ zeggen tegen die grondwet.
In officiële kringen en in een groot deel van de pers wordt beweerd dat een ‘neen’ het einde zal betekenen van het Europese eenmakingsproces. De tegenstanders van de grondwet beweren het tegendeel. Ze verzetten zich niet tegen de Europese eenmaking, maar wel tegen de liberale koers die de Europese Unie vaart. De grondwet zal het liberale karakter van de Unie immers nog versterken. De huidige Europese Unie beoogt vooral de optimalisering van het kapitaal. Ze is in eerste instantie een markt die boven alles concurrentieel wil zijn. Ze zegt het zelf in het ‘verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa’, dat we kortweg grondwet zullen noemen.
De tekst van de grondwet werd klaargestoomd door een vergadering die de naam ‘Conventie’ kreeg. Het was een vrij beperkte club, waarin de regeringen van de lidstaten, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de nationale parlementen waren vertegenwoordigd. Op 18 juni 2004 werd de tekst van de grondwet door de regeringen goedgekeurd en op 29 oktober 2004 in Rome ondertekend. De grondwet is een samenvoeging van de bestaande verdragen van Rome, Maastricht, Amsterdam en Nice, met een aantal wijzigingen en aanvullingen. Vooral op institutioneel vlak bevat de grondwet een aantal nieuwe bepalingen over het voorzitterschap van de Europese Raad van regeringsleiders, de stemverhoudingen binnen de Europese ministerraad, de samenstelling van de Europese Commissie, de aanstelling van een Europese minister van Buitenlandse Zaken en dies meer.
Europa is een markt
De klemtoon ligt evenwel op het economisch liberalisme dat de hoofddoelstelling van de Europese Unie is. Vanaf de eerste bladzijde van de grondwet is het al raak. In de paragraaf over de doelstellingen van de Unie, staat dat die haar burgers ‘een interne markt waar de mededinging vrij en onvervalst is’ biedt. In het hoofdstuk over het economische beleid van de Unie wordt alleen al op de eerste bladzijde tot driemaal toe herhaald dat dit beleid vooral ‘het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging’ moet eerbiedigen. Een lidstaat mag geen regels uitvaardigen die de markteconomie en de mededinging in de weg staan, zelfs niet ingeval van ‘ernstige binnenlandse onlusten waardoor de openbare orde wordt verstoord, in geval van oorlog of van ernstige internationale spanning welke een oorlogsgevaar inhoudt, of om te voldoen aan de verplichtingen die hij met het oog op het behoud van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan’.
Toch wordt de bevordering van de vrede en van het welzijn van haar volkeren een van de doelstellingen van de Unie genoemd. Tevens wordt eraan toegevoegd dat ‘een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen’ gericht moet zijn op ‘volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang’. Met voortdurend stijgende werkloosheidscijfers en een toenemende privatisering van de sociale zekerheid weten we wat daar in de praktijk van in huis komt. In het hoofdstuk over de werkgelegenheid dringt de grondwet vooral aan op ‘het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen’. In mensentaal betekent dit een steeds grotere flexibiliteit van de loontrekkenden en een verdere verwatering van de arbeidswetgeving. In het hoofdstuk over het sociaal beleid wordt beklemtoond dat ook dit beleid rekening moet houden ‘met de noodzaak het concurrentievermogen van de economie van de Unie te handhaven’.
Europese kaderwetten over het sociale beleid moeten alleen maar minimumvoorschriften bevatten, terwijl de voorschriften over het vrije verkeer van goederen, kapitaal en diensten en de vrije vestiging tot in de details worden geregeld. Over tal van sociale materies kan de Europese ministerraad alleen maar bij eenparigheid beslissen, terwijl regels voor de uitbouw van de Europese eenheidsmarkt bij meerderheid kunnen worden aanvaard. Diezelfde eenparigheid blijft trouwens gehandhaafd voor de meeste beslissingen op fiscaal en milieugebied. De lidstaten mogen hun burgers wel een hogere graad van sociale bescherming bieden dan in de Europese wetten en kaderwetten wordt voorzien, maar dit moet altijd in overeenstemming met de grondwet gebeuren, lees: de open markt en de onbeperkte concurrentie.
Dat het vroeger goedgekeurde handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de grondwet wordt opgenomen kan als een pluspunt worden beschouwd. Toch schuilen ook hier liberale addertjes onder het gras. Zelfs als het over de grondrechten gaat, kan het handvest het niet laten eraan te herinneren dat de Unie voor ‘het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, alsook de vrijheid van vestiging’ moet zorgen. Het handvest erkent dat ‘eenieder het recht heeft te werken’, maar niet dat iedereen het recht op arbeid heeft. Een niet te verwaarlozen nuance. Het handvest erkent ‘de toegang’ tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten, maar niet het recht op zulke voorzieningen en diensten. Sterker nog: het handvest laat toe dat de erkende rechten en vrijheden aan beperkingen worden onderworpen, ‘indien ze noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen beantwoorden’. Rechten en vrijheden kunnen dus worden beperkt door de hoofddoelstelling van de Europese Unie: de open markt en de ongehinderde concurrentie.
Leve de concurrentie
In het hoofdstuk over de werking van de Unie worden steunmaatregelen (subsidies) van de lidstaten verboden als de concurrentie tussen bedrijven of producties daardoor wordt vervalst en het handelsverkeer tussen de lidstaten daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Hoever dit kan gaan ondervond de Belgische regering onlangs toen ze subsidies wou toekennen voor de opleiding van langdurig werklozen. Volgens een verordening van de Europese Commissie mag de staatssteun voor jonge en langdurig werklozen niet meer bedragen dan 50 procent van de loonkosten op jaarbasis en voor gehandicapte werknemers niet meer dan 60 procent. Als een regering toch meer wil geven, moet ze die steun bij de Commissie melden. Die oordeelt dan of die hogere steun de concurrentie tussen de lidstaten al dan niet schaadt.
De Commissie plaatst aldus de concurrentie boven een van de doelstellingen waar de Europese Unie de jongste jaren nochtans veel belang aan hecht: het verhogen van de activiteitsgraad door zoveel mogelijk mensen aan een baan te helpen. Een niet onbelangrijk detail: de steun die de toegelaten plafonds overschrijdt, moet niet bij het directoraat-generaal voor werkgelegenheid van de Europese Commissie worden gemeld, maar wel bij het directoraat-generaal voor concurrentie. HHoever
Zelfs de regering van de liberaal Guy Verhofstadt tekende tegen die verordening beroep aan bij het Europees Hof van Justitie. Ze kreeg echter het deksel op de neus. Op 14 april 2005 verwierp het Hof het Belgische beroep.
De uitdrukking ‘openbare diensten’ zal men tevergeefs in de grondwet zoeken. Die heeft het wel over ‘diensten van algemeen economisch belang’. Op die manier wordt de deur opengezet voor de levering van die diensten door privé-bedrijven. Bedrijven die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang vallen onder de bepalingen van de grondwet. Niet toevallig wordt een van die bepalingen uitdrukkelijk genoemd: de mededingingsregels. Toch staat de grondwet een uitzondering op die regels toe als de betrokken bedrijven door die regels hun opdracht niet kunnen uitoefenen. Maar in een adem voegt de grondwet eraan toe dat de beperking van het handelsverkeer in geen geval strijdig mag zijn met het belang van de Unie. Volgens de grondwet zijn een open markt en een ongehinderde concurrentie in het belang van de Unie.
Dat de Europese Unie niet alleen openbare bedrijven, maar zelfs de openbare diensten niet in het hart draagt, bewees het huidige EU-Commissielid Neelie Kroes, verantwoordelijk voor het concurrentiebeleid. Tijdens de hoorzitting voor haar ambtsaanvaarding in het Europees Parlement zei ze dat de openbare diensten geen doel op zich zijn. Volgens haar komt het er op aan de Europese economie te stimuleren. Dan zullen welvaart en welzijn wel volgen. Opgeschrikt door de heibel rond het voorstel van de Europese Commissie voor de vrije dienstverlening in de EU (het voorstel Bolkestein), namen de Europese regeringsleiders tijdens hun Europese Raad van maart 2005, althans met woorden, wat gas terug, door te verklaren dat ‘doeltreffende diensten van algemeen economisch belang een belangrijke rol hebben te spelen in een performante en dynamische economie’.
Strategie voor hervormingen
In maart 2000 keurden de regeringsleiders van de EU-lidstaten op de Europese Raad van Lissabon een strategie goed om van de Europese Unie tegen 2010 de meest concurrentiële kenniseconomie ter wereld te maken. Halverwege blijkt dat van die protserige ambitie niets in huis komt. Tussen haakjes, waarom luidde de doelstelling niet om van de Europese Unie de meest sociaal vooruitstrevende samenleving in de wereld te maken? Omdat de doelstelling van 2000 dode letter blijft, pasten de regeringsleiders tijdens de Europese Raad van maart 2005 de Lissabon-strategie aan. Ze betreurden de achterstand die de (liberale) hervormingen oplopen en de onvolledigheid ervan. Ze pleitten voor reglementeringen die gunstiger uitvallen voor de bedrijven. Ze drongen erop aan dat loontrekkenden en bedrijven hun toevlucht nemen tot nieuwe vormen van arbeidsorganisatie en contractuele betrekkingen, om aldus een grotere aanpasbaarheid mogelijk te maken die flexibiliteit met zekerheid moet combineren.
De regeringsleiders misten eens te meer de moed om klare taal te spreken. Met nieuwe vormen van arbeidsorganisatie en contractuele betrekkingen bedoelen ze niets anders dan de afschaffing van de collectieve arbeidsovereenkomsten. De regeringsleiders volgen hiermee de ordewoorden van het patronaat. Dat dringt al jaren aan op de afschaffing van nationale en interprofessionele collectieve overeenkomsten. Die zouden niet meer aan de verscheidenheid van sectoren en bedrijven zijn aangepast. Collectieve arbeidsovereenkomsten per sector en bij voorkeur per bedrijf zou het patronaat nog kunnen dulden. Maar liefst van al ziet het patronaat individuele afspraken over loon en arbeidsvoorwaarden tussen de bedrijfsleider en ieder personeelslid afzonderlijk totstandkomen. De solidariteit onder de loontrekkenden, de enige mogelijkheid om hun rechten te doen gelden, wordt op die manier ondermijnd. Dat gebeurt met slogans over flexibiliteit en vrijheid. Het gaat dan wel over de vrijheid van de kippen op het ogenblik dat de vos een bezoekje brengt aan hun hok.
De patronale strategie, die klakkeloos door de regeringen wordt overgenomen en verdedigd, wordt al in de praktijk gebracht. Een mooi voorbeeld is de Duitse website jobdumping.net. Die biedt banen aan per opbod. Wie het laagste loon vraagt krijgt de job. Zal de Europese Commissie tegen dit soort onmenselijke praktijken even streng optreden als tegen staatssteun voor de opleiding van werklozen? Waarschijnlijk niet, want dit soort loondumping beantwoordt helemaal aan de zo geloofde flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Hoe nauw de Europese Commissie het met de sociale rechten van loontrekkenden neemt, bleek uit haar voorstel over de havenarbeid. Die moet volgens de Commissie niet langer door erkende havenarbeiders worden verricht. De bemanning van ieder schip moet de kans krijgen die arbeid te verrichten. Uiteraard tegen lagere lonen en zwakkere veiligheidswaarborgen. Tot veler verbazing bracht het Europees Parlement de moed op dit voorstel af te schieten. Geen nood, enkele weken later pakte de Commissie opnieuw met haar lichtjes gewijzigd voorstel uit.
De Europese grondwet, het optreden van de Europese Commissie en van andere internationale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO), maar vooral de dagelijkse praktijk bewijzen hoe Europa onder druk van het grootkapitaal steeds meer het liberale model opgedrongen krijgt. Toen de voorzitter van de huidige Europese Commissie, José Manuel Barroso, zijn nieuwe Commissie voorstelde, zei hij met een brede glimlach dat al zijn collega’s ‘hervormers’ zijn. Hij zei er niet bij welke hervormingen ze willen doorvoeren, maar liet in zijn kaarten kijken toen hij verklaarde dat hij drie zonen heeft, de economie, het sociale en het leefmilieu. Ik hou van alle drie, aldus Barroso, maar omdat de economie (lees: het bedrijfsleven) een beetje ziek is, moet ik die toch iets meer koesteren. De Tsjech Vladimir Spidla, in de huidige Commissie verantwoordelijk voor het sociale beleid, pleitte onlangs voor ‘een ander gezondheids- en sociaal stelsel’.
Amerikaans model
De vele richtsnoeren die de Europese Commissie voor het economische beleid van de lidstaten uitvaardigt leggen sinds jaren de klemtoon op een verlaging van de belastingen voor de bedrijven, beperking van de uitgaven voor de gezondheidszorg, versoepeling van de arbeidswetgeving en meer liberaal fraais. De Duitse sociaal-democratische kanselier Gerhard Schröder die de bedrijven onlangs een verlaging van de vennootschapsbelasting van 25 naar 19 procent toekende en met plannen uitpakte voor meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, een hervorming van de ziekteverzekering en een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, mocht op het applaus van de EU-Commissie rekenen. De Oostenrijkse regering verlaagde de vennootschapsbelasting van 34 naar 25 procent. In België worden de lasten voor de bedrijven sinds een decennium door de regeringen Dehaene en Verhofstadt voortdurend verlaagd. De bedrijven leveren daarvoor geen enkele tegenprestatie. Officieel heet het dat die lastenverlagingen voor meer werkgelegenheid zorgen. De stijgende werkloosheidscijfers bewijzen het tegendeel. Duitsland telt nu al meer dan 5 miljoen werklozen, een naoorlogs record. Dat is de Europese Unie in de praktijk, een praktijk die nog zal worden versterkt door een liberale grondwet.
De Europese politici die de mond vol hebben over het ‘Europese sociale model’ apen gewoonweg het Amerikaanse liberale model na. De voormalige Amerikaanse president Ronald Reagan was de kampioen van de belastingverlagingen. Die veroorzaakten enorme begrotingstekorten, die op hun beurt het ideale voorwendsel waren om het sociale stelsel te ontmantelen. In Europa gaat men dezelfde toer op. Door de belastingverlagingen is er geen geld meer voor de gezondheidszorg, het onderwijs, de pensioenen, de bejaardenzorg en de openbare dienstverlening. Loon- en bijstandtrekkers moeten meer uitgeven voor allerhande privé-verzekeringen: ziekteverzekering, pensioen, zorgverzekering enz. Om de staatskas te spijzen willen de regeringen de BTW verhogen. Een uiterst onrechtvaardige maatregel, omdat de BTW de rijken minder treft dan de armen.
Eveneens om de begrotingstekorten te verminderen worden openbare bedrijven verkocht. Maar om (buitenlandse) investeerders aan te trekken moeten de lonen en de sociale bijdragen van de bedrijven omlaag en moet de arbeidswetgeving worden ‘versoepeld’. Dat laatste betekent ondermijning van de collectieve arbeidsovereenkomsten, het vergemakkelijken van ontslagen, een afname van het aantal arbeidscontracten van onbepaalde duur en een toename van de interimarbeid.
Die liberale ontwikkeling is helemaal niet het monopolie van politici die officieel tot een liberale politieke partij behoren. Alle politieke partijen zijn in hetzelfde liberale bedje ziek. De Belgische vice-premier, de sociaal-democraat Johan Van de Lanotte, verklaarde onlangs dat de jongste jaren veel te veel aandacht uitging naar loonstijgingen. Men kan zich afvragen vanuit welke bevoegdheid of met welk mandaat hij eraan toevoegde dat er de komende tien jaar geen sprake kan zijn van grote loonstijgingen. Weet hij niet dat een aantal grote bedrijven hun winst in 2004 wisten te verdubbelen tegenover 2003, terwijl een aantal bedrijfsleiders hun vergoeding eveneens van het ene jaar in het andere met honderd procent lieten stijgen. De socialistische vice-premier nam zonder meer het patronale discours over ten gunste van het presteren van meer overuren en het sparen voor een aanvullend pensioen. Het wettelijk pensioen wordt bijgevolg in het beste geval een aalmoes voor wie zich geen aanvullend pensioen kan veroorloven.
Bolkestein
De heibel rond het voorstel Bolkestein voor de vrije dienstverlening in de EU bracht de discussie over de Europese grondwet de jongste maanden in een stroomversnelling. Het voorstel van de Nederlandse ultraliberaal Frits Bolkestein, in de vorige Europese Commissie verantwoordelijk voor de werking van de eenheidsmarkt, werd het symbool van de grenzeloze liberalisering van de Europese samenleving. Niet dat die vrije dienstverlening iets nieuws is. Ze is al voorzien in het Verdrag van Rome van 1957. Maar het verlenen van allerhande diensten (van uitzendbureaus, laboratoria, immobiliën, ambachten, toerisme tot vrije beroepen) botste nog op vele beperkingen. Te veel EU-lidstaten schermden hun markt nog af voor dienstverleners uit andere lidstaten.
Om aan die beperkingen een einde te maken diende Frits Bolkestein in februari 2004 een voorstel in voor een richtlijn die de vrije dienstverlening in de hele EU moet verzekeren. Bolkestein ging daarbij vrij drastisch te werk. Hij pleitte allereerst voor een administratieve vereenvoudiging, waardoor dienstverleners met een vergunning van de EU-lidstaat waar ze zijn gevestigd in de hele Europese Unie actief kunnen zijn. Bolkestein ging nog een stap verder door het beginsel van het land van oorsprong te huldigen. Een dienstverlener moet daardoor aan de wetgeving voldoen van de lidstaat waar hij gevestigd is. Hij kan in alle andere lidstaten diensten leveren, zonder aan de voorschriften van die lidstaten te voldoen. Op de koop toe moet de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd, het land van oorsprong, controleren of de dienstverlener in een andere lidstaat aan de voorschriften van het land van oorsprong voldoet. De lidstaat waar de diensten worden geleverd hoeft niets te controleren. Dat laatste viel bij velen niet in goede aarde.
Toen ook onzekerheid ontstond over de lonen en arbeidsvoorwaarden van werknemers die van de ene lidstaat naar de andere worden gedetacheerd, was de stormloop tegen de richtlijn Bolkestein begonnen. Velen hadden begrepen dat die gedetacheerde of ter beschikking gestelde werknemers onder de lonen en arbeidsvoorwaarden van het land van oorsprong vallen en dat ook dat land op de naleving hiervan in een andere lidstaat zou moeten toezien. Zelfs toen bleek dat Bolkestein dat laatste niet had voorgesteld en gedetacheerde werknemers volgens zijn voorstel wel degelijk onder de loon- en arbeidsvoorwaarden vallen van het land waar ze ter beschikking worden gesteld, nam het verzet tegen het voorstel geenszins af. Het werd als het symbool van het liberale Europa gezien.
Toen in maart in Brussel 60.000 personen tegen de richtlijn Bolkestein en het liberale Europa betoogden, kregen de EU-regeringsleiders het warm. Vooral de Franse president Jacques Chirac vreesde dat de discussie over Bolkestein koren op de molen werd van de tegenstanders van de Europese grondwet. Om te voorkomen dat de Fransen die grondwet op 29 mei verwerpen, pleitte hij op de Europese Raad van maart voor een grondige herziening van het voorstel Bolkestein. In januari 2005 had de Europese ministerraad al een aantal aanpassingen van het voorstel op papier gezet. Om de gemoederen te bedaren werd verzekerd dat de toekomstige richtlijn geenszins op de liberalisering van diensten van algemeen economisch belang slaat, noch op de privatisering van openbare dienstverlenende bedrijven. Binnen de Europese ministerraad werd ook afgesproken dat niet het land van oorsprong, maar het land waar de diensten worden geleverd toezicht moet houden op de naleving van de voorschriften van het land van oorsprong, weliswaar in samenwerking met dit laatste.
De commissie interne markt en consumentenbescherming van het Europees Parlement ging vorige maand nog een stap verder. In het ontwerpverslag van de Duitse sociaal-democrate Evelyne Gebhardt wordt allereerst gesteld dat de richtlijn niet van toepassing is op diensten van algemeen belang , ook niet op commerciële diensten die op het algemeen belang zijn gericht, zoals de gezondheidszorg, sociale diensten, diensten op het gebied van onderwijs en cultuur en audiovisuele diensten. Waar in het voorstel Bolkestein het land van oorsprong verantwoordelijk is voor de controle op de dienstverlener, ook als hij in een andere lidstaat actief is, wil de parlementscommissie dat de lidstaat van bestemming die controle uitoefent. Het ontwerpverslag laat het land van bestemming toe de verrichting van sommige diensten door een dienstverlener uit een andere lidstaat te weigeren. Zoals Bolkestein en de aangepaste versie van de Europese ministerraad stelt het parlementair ontwerpverslag dat de controle op de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde loontrekkenden uit een andere lidstaat door de lidstaat van bestemming moet gebeuren. Zowel de Europese ministerraad als de parlementscommissie behouden de lijst van verboden eisen van het voorstel Bolkestein. Dat zijn eisen die een lidstaat niet mag stellen voor de levering van diensten vanuit een andere lidstaat. Zo mogen de lidstaten de verlening van de vergunning niet afhankelijk maken ‘van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat’. De aflevering van een vergunning mag ook niet afhangen van een beoordeling ‘van de mogelijke of feitelijke economische gevolgen van de activiteit’. Bij de toekenning van een vergunning mag evenmin worden nagegaan ‘of de activiteit in overeenstemming is met de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van de economische planning’. Met andere woorden: de lidstaten moeten hun economisch beleid uit handen geven en de markt laten beslissen wat er op hun grondgebied gebeurt. Een orthodox liberaal beginsel.
Het massaal protest tegen het voorstel Bolkestein en de vrees dat de (liberale) Europese grondwet daardoor in een aantal lidstaten zou worden verworpen, verplichtten de regeringsleiders op hun Europese Raad van maart 2005 een tactische bocht te maken. In de besluiten van de Raad lieten ze optekenen dat ‘de huidige tekst van het voorstel voor een richtlijn niet helemaal aan de eisen beantwoordt’ en ze verwezen hierbij naar ‘het behoud van het Europees sociaal model’. Het voorstel Bolkestein moet worden herschreven.
De grondwet of de chaos
De snelle reactie van de regeringsleiders bewijst dat het officiële Europa wel kan worden teruggefloten. Maar men moet zich geen illusies maken: die snelle reactie had niet zozeer met de liberale strekking van het voorstel Bolkestein te maken, maar wel met de angst voor een verwerping van de grondwet. Die mogelijke verwerping is de stok achter de deur waardoor men de regeringsleiders tot betere gevoelens heeft kunnen aansporen. Zonder zo’n dreiging trekken de regeringen zich niet al te veel aan van de openbare opinie. Die moet zonder meer slikken wat in de Europese cenakels wordt bekokstoofd. Van een publiek debat over de grondwet is geen sprake geweest. Zelfs het Europees Parlement mocht er niet over stemmen. Het mocht alleen een advies uitbrengen, officieel omdat het hier om een verdrag gaat en dat mag alleen door de lidstaten worden goed- of afgekeurd.
Zelfs een referendum wordt door de regeringen niet au sérieux genomen. Toen de Denen neen zegden tegen het Verdrag van Maastricht, haalde men alleen voor Denemarken alle delen uit het verdrag die de Denen niet lustten en moesten ze zich een tweede maal uitspreken. Ze zegden toen ja. Bij het referendum over het Verdrag van Nice ging men nog een stapje verder. De Ieren zegden in een referendum neen, maar een jaar nadien kregen ze hetzelfde ongewijzigde verdrag opnieuw op hun bord. Tijdens een nieuw referendum gaven ze het juiste antwoord: ja.
Van officiële zijde wordt zelfs gezegd dat wie tegen de grondwet stemt (in een nationaal parlement of via een referendum) tegen het verenigde Europa is. Om dit soort demagogie te ontmaskeren richtte Georges Debunne, voormalig secretaris-generaal van het ABVV en voormalig voorzitter van het Europees Verbond van Vakverenigingen, een oproep tot allen die voor een sociaal en democratisch Europa zijn. Waar het officiële Europa de bevolking wijsmaakt dat een afwijzing van de grondwet de chaos zal veroorzaken, stelt Debunne dat precies die grondwet ons de afgrond indrijft. Waar de voorstanders van de grondwet beweren dat de verwerping ervan de Europese Unie zal herleiden tot een vrijhandelszone, wijst Debunne erop dat precies de grondwet de Unie tot een vrijhandelszone zal doen verwateren, ‘door de onaanvaardbare eisen te onderschrijven van een zuiver liberale economie die overheerst wordt door de concurrentie, de flexibiliteit en het najagen van winst, zonder aandacht voor de verarming van een steeds grotere massa ten gunste van een zeer kleine minderheid rijken die zich steeds meer verrijkt’. Georges Debunne wijst er onder meer op dat de grondwet het recht op sociale uitkeringen (zoals ouderdomspensioenen, werkloosheidsuitkeringen, minimuminkomen) niet op Europees vlak waarborgt. Dit is niet onbelangrijk omdat het recht op die uitkeringen niet in alle lidstaten bestaat en zelfs kan verdwijnen uit de grondwetten en nationale wetten die dit recht nu wel waarborgen. Debunne onderstreept ook dat de Europese grondwet eens hij is bekrachtigd, alleen maar bij eenparigheid kan worden gewijzigd. Een van de 25 en straks 27 of 30 lidstaten kan een wijziging tegenhouden.
Pas zo’n mechanisme leidt tot een blokkering van de Unie. En niet noodzakelijk de verwerping van de grondwet. De Europese Unie functioneert nu toch ook zonder grondwet. Als die wordt verworpen blijven de bestaande verdragen overeind. De grondwet houdt trouwens rekening met een verwerping. In een aparte verklaring wordt gezegd dat ‘indien viervijfde van de lidstaten het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa twee jaar na de ondertekening ervan hebben bekrachtigd en een of meer lidstaten moeilijkheden bij de bekrachtiging hebben ondervonden, de Europese Raad de kwestie bespreekt’.
Het ‘neen’ van Georges Debunne en van vele anderen steekt schril af tegen de houding van andere huidige en vroegere vakbondsleiders, zoals een van de opvolgers van Debunne, Mia de Vits, voormalig voorzitster van het ABVV en nu Europees parlementslid voor sp.a-spirit. Zij vertrok onlangs met een groep sociaal-democratische Europese parlementsleden naar Frankrijk om campagne te voeren ten gunste van de grondwet. Haar houding sluit aan bij die van vele politici die oordelen dat men altijd ‘ja’ moet zeggen tegen Europa, ongeacht wat dit Europa zegt en doet. Hun slogan luidt: ‘Meer Europa’. De discussie over welk Europa is voor hen uit den boze. De tegenstanders van een grondwet die de liberale ideologie opdringt zijn niet tegen Europa, maar voor een ander Europa. Als onze regeerders niet aanvaarden dat hun liberaal Europa wordt verworpen, bewijst dat dat ze geen democraten zijn en dat ze de commissarissen zijn van de economische macht, maar niet van het volk.
(Uitpers, nr 64, 6de jg, mei 2005)