Naast een economische crisis hebben we ook te maken met een klimaatcrisis. We moeten de economische crisis aangrijpen om tot een grondige vergroening van onze economie over te gaan. Een ‘new green deal’ wordt deze poging om twee vliegen in een klap te slaan door velen genoemd. De Britse econoom Keynes uit het begin van de vorige eeuw is daarbij de grote inspirator. Maar aan welke eisen moeten dergelijke plannen voldoen om werkelijk effectief de crisis te bestrijden en tegelijkertijd het klimaat te redden?
Het klinkt uiterst aantrekkelijk. ‘Een new green deal’, de economische crisis aangrijpen om nu werkelijk de draai naar een vergroening van de economie in te zetten. Stimuleren van de economie en tegelijkertijd werken aan de oplossing van de klimaatcrisis. Het aantal plannen, voorstellen of losse gedachten die dit betogen zijn inmiddels niet meer te tellen.
Toch is er alle reden om kritisch te kijken naar welke maatregelen onder welke voorwaarden werkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de beoogde doelen. In het eerste deel van dit artikel gaan we in op het effect op de economische crisis. In het tweede deel kijken we naar de effecten op de klimaatcrisis.
Deel I – De economische crisis: Keynes is terug
Alle plannen voor een ‘green deal’ grijpen impliciet of expliciet terug op de beroemde Britse econoom uit het begin van de vorige eeuw, John Maynard Keynes. Hij ontwikkelde zijn economische opvattingen naar aanleiding van de grote crisis van de jaren 30. Een liberale benadering van de economie was toen dominant. Daarin was geen plaats voor een actief ingrijpen van de overheid in de economie. De heersende opvatting en praktijk was dat de overheid de crisis moest laten uitwoeden en de markt zijn werk laten doen.
Bij Keynes en zijn volgelingen (Keynes overleed in 1946) ligt de nadruk op de vraagkant van de economie. Hij bepleitte overheidsinvesteringen in tijden van economische neergang om het herstel van de economie te stimuleren. Volgens Keynes moest het oplopen van de overheidsuitgaven in tijden van crisis voor lief worden genomen omdat dit later door de groei van de economie weer ongedaan kon worden gemaakt.
De eerste omvangrijke overheidsinterventies in tijden van crisis vonden plaats in het kader van de zo genoemde ‘New deal’ (herschikking) onder de Amerikaanse president Roosevelt. Vandaar dat er nu over een ‘new green deal ‘wordt gesproken. Roosevelt lanceerde na een groot aantal andere maatregelen in de lente van 1938 een uitgavenprogramma van 5 miljard dollar om de koopkracht te laten toenemen. Daarbij stegen de overheidsuitgaven van 3 procent naar 9 procent van het Bruto Nationaal Product (BNP).
Deze maatregelen leidden echter niet tot een heropleving van de economie in de VS. Die kwam pas dankzij de oorlogseconomie in de jaren veertig. Toen stegen de overheidsuitgaven tot een derde van het BNP. In 1944 verdubbelde de industriële productie in de VS en liep de werkloosheid snel terug.
De groei van de Amerikaanse en later ook de Europese en Japanse economie in de periode na de Tweede Wereldoorlog was het gevolg van de gecombineerde grootschalige vernietiging van productiecapaciteit door crisis en oorlog, een daling van de lonen en levensomstandigheden van de bevolking en enorme investeringen in de wapenindustrie.
Beperkt effect
Een politiek enkel gericht op het stimuleren van de vraag heeft slechts een beperkte, remmende werking op een economische crisis maar kan deze niet voorkomen of ‘oplossen’. Het wegvallen van de ‘vraag’ is immers slechts één aspect van de crisis. Het is noch de aanleiding noch de fundamentele oorzaak van de crisis.
Het stimuleren van de koopkracht kan een rem leggen op het zichzelf versterkende effect van de crisis. Maar zelfs als men genoeg geld in de economie pompt om het wegvallen van de koopkrachtige vraag te compenseren (en dit doet op een manier waardoor mensen dat geld ook meteen uitgeven en niet gaan oppotten), dan nog leidt het niet vanzelf tot een opleving van de economie.
Die opleving komt er pas als de bezitters van kapitaal op grote schaal weer besluiten hun geld productief in de economie te investeren. Als er weer nieuwe bedrijven worden opgezet en bestaande bedrijven hun capaciteit uitbreiden. Kapitaalbezitters maken pas dergelijke investeringen als ze er van overtuigd zijn dat de bodem van de crisis bereikt is en ze weer met een gering risico en een gunstig rendement kunnen investeren. Of de kapitaalsbezitters moeten gedwongen worden te investeren, maar dan naderen we de rand van het kapitalisme.
De afgelopen decennia waren in de ontwikkelde kapitalistische landen een periode van lage lonen, stagnerende of dalende koopkracht, stijgende winsten en daarbij sterk achterblijvende investeringen. De winsten werden ingezet voor speculatie op de beurs en investeringen in onroerend goed. Kredietfaciliteiten werden vergemakkelijkt. De geweldige groei van de financiële sector en uiteindelijk het uit elkaar spatten van die bubbel was daar het gevolg van.
Een werkelijk herstel van de wereldeconomie kan alleen plaats vinden na fundamentele verandering in de maatschappelijke krachtsverhoudingen en die worden door een politiek van het stimuleren van de vraag – al dan niet in combinatie met strengere regelgeving en toezicht – niet bereikt. Daar is veel meer voor nodig.
Verandering krachtsverhoudingen
De grote crisis van de jaren dertig was de achtergrond voor een historische nederlaag van de arbeidersklasse, met name in Europa, als gevolg van een combinatie van crisis, fascisme, stalinisme en oorlog. Ook op internationaal vlak vonden er belangrijke veranderingen in de politieke verhoudingen plaats. De VS kregen een dominante positie, de Europese mogendheden moesten met een bijrol op het wereldtoneel genoegen nemen en voormalige koloniën bereikten een formele zelfstandigheid.
De periode van groei van de kapitalistische economie in de jaren vijftig en zestig ging gepaard met een gestaag herstel van de arbeidersbeweging met name in Europa. De koopkracht van de arbeidersklasse nam langzaam toe en in het kader van de welvaartsstaat werden er allerlei sociale voorzieningen uitgebouwd. Ook die periode, waarin de verschillende overheden een belangrijke rol in de economie speelden, wordt vaak met de naam Keynes geassocieerd.
Maar aan deze inhaalslag kwam een einde. De periode van midden jaren zeventig tot begin jaren tachtig was er een van crisis en stagnatie. Als reactie hierop werd het neoliberale model dominant. Dat moest niets hebben van overheidsbemoeienis met de economie. Alles is gericht op het vergroten van de winsten door het laag houden van de lonen, de sociale uitgaven en de overheidsuitgaven in het algemeen. Het doorvoeren van de neoliberale politiek ging gepaard met een verzwakking van de arbeidersbeweging: terugloop van de omvang en strijdbaarheid van de vakbonden, terugloop van linkse organisaties, omarming van het neoliberalisme door de sociaal-democratie.
Met de huidige crisis dreigt de positie van de arbeidersklasse nog verder verzwakt te worden. De werkloosheid neemt snel toe en dat leidt tot een neerwaartse druk op de lonen. De pensioenen zijn nu al in gevaar en naarmate de crisis doorzet zal het steeds meer de vraag worden wie er voor de gevolgen van de crisis opdraait. De bankiers, aandeelhouders en andere delen van de bezittende klasse die zich de afgelopen periode zo schaamteloos hebben verrijkt? Of de werkenden en werklozen, de migranten en al die andere gewone mensen die de afgelopen periode kort werden gehouden zodat de winsten steeds verder konden stijgen?
In principe zijn er verschillende uitwegen uit de crisis. Die van een nieuw kapitalistisch herstel door middel van een drastische verdere daling van de lonen, sociale voorzieningen en overheidsuitgaven, zodat de winstgevendheid van bedrijven weer kan herstellen. Of juist van een beteugeling van de vrije marktwerking en stappen in de richting van een economie waar het niet om de winst maar om mens en milieu draait.
Welke kant het uiteindelijk op gaat zal bepaald worden door sociale strijd. Allerlei plannen en voorstellen om de crisis te bestrijden moeten dan ook beoordeeld worden vanuit dat perspectief. Leveren zij een bijdrage aan het versterken van de positie van de kapitaalsbezitters en het kapitalisme als zodanig, of versterken zij de positie van degene die daar het slachtoffer van zijn?
Vanuit dit oogpunt moeten we de verschillende maatregelen die in het kader van een keynesiaans programma worden voorgesteld beoordelen. Niet op basis van de pretentie dat ze de crisis op kunnen lossen maar op basis van de vraag of ze de positie van de slachtoffers van de crisis versterken. Maatregelen die de koopkracht van vooral de armsten vergroten verdienen natuurlijk steun maar een algemene belasting verlaging die vooral de rijken ten goede komt niet. Voorstellen om geld te pompen in noodlijdende bedrijven moeten we afwijzen – in plaats daarvan moeten we pleiten voor het in gemeenschapshanden brengen van vitale sectoren en arbeiderscontrole in de bedrijven. In plaats van een verlaging van de pensioenen en/of verhoging van de pensioenpremies van werknemers moeten belastingparadijzen, top inkomens en bonussen aangepakt worden. We moeten ons verzetten tegen pogingen om de verdeeldheid tussen bevolkingsgroepen te vergroten. Eenzelfde benadering, het beoordelen van voorstellen aan de hand van de vraag of ze positie van de zwakken in de samenleving versterken of niet, moeten we ook hanteren als het gaat om de klimaatcrisis.
Deel II – Verander de wereld niet het klimaat
Een groen keynesianisme wil niet alleen de effecten van de crisis bestrijden maar tegelijkertijd de klimaatcrisis aanpakken. Aan welke voorwaarden moet een dergelijke politiek voldoen om werkelijk een oplossing te bieden voor de klimaatcrisis.
Onder wetenschappers bestaat er inmiddels een grote mate van overeenstemming over het klimaatprobleem en de oorzaken ervan. Ook onder een breder publiek is de kennis van het probleem toegenomen, maar de werkelijke omvang ervan wordt door velen nog nauwelijks beseft. Als we naar het rapport van het IPCC (Intergouvernementele Panel over Klimaatverandering) van 2007 kijken wordt de volle omvang van het probleem echter duidelijk.
Als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen (met name CO2 dat vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstof) is er sprake van opwarming van de aarde . Als de opwarming niet beperkt blijft tot minder dan 2 graden Celsius treden er zichzelf versterkende processen in werking die tot een oncontroleerbare stijging van de temperatuur op aarde leiden. Om een dergelijke temperatuurstijging te voorkomen moet volgens het IPCC vanaf uiterlijk 2015 de uitstoot van broeikasgassen op wereldschaal teruglopen. Om dat te bereiken is in de ontwikkelde landen een teruggang van 25-40 procent vanaf nu tot aan 2020 en van 80-95 procent vanaf nu tot 2050 noodzakelijk. Vanaf 2020 moet in de ontwikkelingslanden (met uitzondering van Afrika) de uitstoot afnemen. De werelduitstoot moet vanaf nu tot 2050 met 50-80 procent afnemen.
Met andere woorden: Het komende decennium moet er een enorme beperking van de uitstoot plaatsvinden en de komende vier decennia moet er een volledige omvorming van de wereldeconomie van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen plaatsvinden.
Vergaande omvorming
Volgens de deskundigen is een dergelijk scenario technisch haalbaar. Er zijn naast mogelijkheden voor energiebesparing voldoende mogelijkheden voor het vervangen van energie uit fossiele brandstoffen door duurzame energie. Maar om wat technisch haalbaar is ook te realiseren zal een enorme inspanning vereist zijn. Het gaat om niets minder dan het in een periode van nog geen halve eeuw omvormen van de hele productie, consumptie en distributie – en dat op wereldschaal.
Om de potentiële mogelijkheden van duurzame energie te benutten zijn geweldige investeringen in windmolens, zonnepanelen en andere productiemethoden nodig. Daarbij moet ook de hele energie infrastructuur en de wijze van produceren veranderen. Waar zullen de investeringen die daarvoor nodig zijn vandaan komen?
De afgelopen decennia – dat wil zeggen voor het uitbreken van de crisis – zagen we dat bedrijven flinke winsten maakten maar dat die maar zeer ten dele weer productief geïnvesteerd werden. De vraag is hoe die investeringen er nu, in tijden van crisis, wel kunnen komen en ook nog gericht kunnen worden op een omvorming van de economie.
Kapitaalbezitters investeren in een bepaald bedrijf of bedrijfstak omdat ze daar een hoger rendement van hun geld verwachten dan elders. Bedrijven investeren in die producten en technieken waarvan ze verwachten dat ze er meer winst mee kunnen halen. Sociale- en ecologische overwegingen komen op de tweede plaats: die zijn voor investeringsbeslissingen pas van belang als ze op wettelijke regelingen stuiten of via arbeidsonrust of consumentengedrag op termijn de winst dreigen aan te tasten.
In de verschillende plannen voor een new green deal staat het stimuleren van het bedrijfsleven om groen te investeren centraal. Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier niet om het stimuleren van groen gedrag bij de individuele consument – opdat die een spaarlamp in plaats van een gloeilamp indraait – maar om miljarden investeringen in allerlei vormen van energiebesparing en opwekking van groene energie. De overheid beschik daarbij over instrumenten als belastingvoordeel, premies, overheidsgaranties en dergelijke. Naast het stimuleren van ‘goed’ gedrag (investeren in vergroening) moet de overheid om de doelstellingen te halen natuurlijk ook slecht (vervuilende) gedrag bestraffen.
Om vanuit de overheid een werkelijk substantiële verandering van investeringen van particuliere kapitaalsbezitters te bewerkstellingen is zwaar geschut nodig. De logica van de kapitaalsmarkt: het kapitaal stroomt daar naar toe waar het meeste rendement wordt verwacht, moet veranderend worden in: het kapitaal wordt daar geïnvesteerd waar het (voor een duurzame wereld) het meest nodig is.
Straffe maatregelen
Met name fossiele energie vretende of stimulerende sectoren als oliemaatschappijen, elektriciteitsbedrijven, de auto-industrie, de wegenbouw, producenten van huishoudelijke apparaten en dergelijke zullen tot drastische veranderingen moeten worden gedwongen. Het gaat in deze sectoren vaak om multinationale bedrijven die een enorme economische en politieke macht bezitten. Bedrijven die er de afgelopen decennia met veel succes in slaagden om afzonderlijke regeringen tegen elkaar uit te spelen en gunstige fiscale en andere faciliteiten te bedingen.
Voor het effectief aanpakken van die bedrijven zullen dus een hele serie politieke maatregelen nodig zijn. Om te beginnen valt te denken aan effectieve controle op het internationaal kapitaalsverkeer; inzicht in de interne boekhouding van de betreffende bedrijven; het aanpakken van belastingconstructies en belasting paradijzen; het openbreken van patenten…
Dat zijn maatregelen die nu beschouwd worden als in strijd met de vrijheid van ondernemen. Maar het is in dit geval van tweeën één: of men respecteert de vrijheid van ondernemingen om zo te werken als voor hen het gunstigste uitkomt – dat wil zeggen op de manier waarop zij het meest winst kunnen behalen – of men legt die vrijheid aan banden omdat de prijs ervan – de opwarming van de aarde – te hoog is.
Groen en sociaal
Een effectieve groene politiek zal dus zeer straffe maatregelen moeten treffen ten aanzien van economische sectoren die nu een dominante plaats innemen. Een dergelijke politiek moet er niet voor schromen de bedrijven of hele sectoren die zich niet aanpassen in gemeenschapshanden te brengen. Daarnaast zal het ook een sociale politiek moeten zijn. In de eerste plaats natuurlijk uit elementaire rechtvaardigheid ten opzichte van diegenen die nu zonder enige schuld slachtoffers zijn van de economische- en de klimaatcrisis. Maar er is ook een politieke noodzaak.
Er moet rigoureus gebroken worden met het beeld dat een beleid om de crisis en het klimaatprobleem aan te pakken ten koste gaat van de positie en de verworvenheden van de grote meerderheid van de bevolking, met name van de economisch zwakste van de samenleving. Er moet verhindert worden dat door prijsmechanismen allerlei vervuilende activiteiten mogelijk zullen blijven voor zij die kunnen betalen. Het moeten juist de rijken zijn die de zwaarste lasten van de klimaatpolitiek dragen.
Het terugdringen van het consumentisme en tegengaan van het aanbieden of opdringen van overbodige, duurzame producten mag niet betekenen dat de grote meerderheid van de bevolking er in kwaliteit van bestaan op achteruit gaat. Door het tegengaan van consumentisme, het afstappen van de economische groeidrang en het omvormen van de economie tot een duurzame economie met veel meer vrije tijd zal de kwaliteit van leven voor de grote meerderheid van de bevolking juist omhoog moeten gaan.
Dat is de grote uitdaging waar we de komende decennia voor staan. Het bestrijden van de economische crisis, door massaal te investeren in een groene economie die tegelijkertijd een hoog sociaal gehalte heeft.
(Uitpers, nr. 108, 10de jg., april 2009)