De huidige globalisering, die op de crisis van de jaren zeventig volgde, bereikte haar grootste euforie aan het eind van de jaren tachtig. Het socialistisch systeem in Oost-Europa stortte in en de Sovjet-Unie viel uiteen in diverse staten. Het neoliberale denken triomfeerde en het socialisme werd als onbruikbaar museumstuk afgedaan. De ‘vrije markt’ werd beschouwd als de enige manier om tot ontwikkeling en welvaart te komen.
De nu bijna vergeten Francis Fukyama proclameerde in 1990 het ‘einde van de geschiedenis’, het begin van een kapitalistisch millennium, zonder oorlogen, zelfs zonder grote politieke en sociale conflicten, voortgestuwd door een onophoudelijke revolutionaire technologische ontwikkeling.
Hij werd gevolgd door een lange rij van ‘denkers’, zoals Peter Drucker die het einde van ‘het sociale’ aankondigde en de vervanging door ‘het individualisme’ en ‘de ondernemersidentiteit’, of Kenichi Ohmae voor wie de lawine van de globalisering ‘het einde van de nationale staat’ betekende, die plaats moet maken voor regio’s en industriële, financiële en commerciële enclaves. Wat in werkelijkheid gebeurde is dat er, in nog geen tien jaar, een einde kwam aan het feest.
De arrogante discussies uit de beginjaren negentig verdoezelden de werkelijkheid. Dat bleek in 1997 toen duidelijk werd dat de neoliberale economen niet in staat waren om een crisis te voorspellen, noch hun lente en omvang.
De crisis van 1997 verraste de neoliberalen in hun euforie en overwinnaarsroes. Goeroes, journalisten en hoge functionarissen waren verbaasd en haastten zich te verklaren dat het om een korte crisis ging, die zich zou beperken tot Azië. Toen de catastrofe begon en tot daling van productie en politieke turbulentie (b.v. in Indonesië) leidde en de crisis naar andere regio’s oversloeg, ontstonden er verschillende theorieën als ‘besmetting’ en ‘repercussies’, zonder dat het geloof in de uiteindelijke overwinning van de markteconomie werd opgegeven.
Toch was al eerder zichtbaar dat de schone schijn van de globalisering in feite zeer kwetsbaar was. Oude en nieuwe mythen gingen dan ook stuk voor stuk ten onder. Het begon met de vroegtijdige dood van het wonder van het ‘Latijns-Amerikaanse herstel’, als gevolg van het financiële debacle in Mexico in 1994. Daarna volgden in 1997 de landen in het oosten van Azië, waar de groeimarkten van de zogenaamde tijgers als Zuid-Korea, Thailand en Indonesië, die een explosieve groei hadden doorgemaakt en volgens de Wereldbank tot toekomstige industriële machten konden uitgroeien, als voorbeeld voor ontwikkelingsstrategieën gebaseerd op de export, uiteindelijk in een diepe financiële crisis geraakten.
Daarop volgde de ontluistering van de derde illusie, dat de ‘vrije markt’ voor welvaart en ontwikkeling zou zorgen in Oost-Europa en Rusland. De omvorming naar het kapitalisme leidde juist tot inkrimping van de economie. Maffia groepen kregen er greep op de economie en er voltrok zich een sociale degradatie.
Blijft over het ‘wonder’ van de Verenigde Staten. De drie genoemde mislukkingen vormen het bewijs dat de globalisering in feite de reproductie van de armoede betekent, het wonder van de Verenigde Staten zou ons moeten leren dat het kapitalisme sterker is dan ooit en dat het geen zin heeft om je daar tegen te verzetten. Inmiddels is aan die illusie ook een einde gekomen.
Het optimisme van de neoliberale ideologen is in rook opgegaan. Wat blijft is hun fatalistisch denken dat de vrije markt het nu eenmaal niet mogelijk maakt dat landen in de periferie, d.w.z. buiten de kapitalistische centra, uit hun armoede kunnen komen – althans voorlopig niet – maar dat een onafhankelijke positie t.o.v. het kapitalistisch centrum onhaalbaar is.
Vanaf 1998 echter valt ook te constateren dat de landen in het kapitalistische centrum met grote economische problemen worstelen. Japan is economisch achteruitgegaan, de Europese Unie stagneert en de Verenigde Staten hebben hun economie uitgeput in de slag om een aanzuigende werking te behouden op buitenlands kapitaal ter versterking van de dollar en de financiering van de economische groei.
Zo is een einde gekomen aan een groteske voorstelling van zaken dat de wetten van de merkt ‘heilig’ en ‘heilzaam’ zijn. De verwoestende uitwerking op landen buiten de kapitalistische centra Japan, de Europese Unie en de Verenigde Staten, neemt angstwekkende vormen aan. Armoede, sociale ontwrichting en oorlogen hebben zich in een ongekend tempo ontwikkeld, als direct gevolg van globalisering van de economie en de gewijzigde internationale politieke verhoudingen.
Binnen de kapitalistische centra wordt de economische neergang en stagnatie afgewenteld op de werkende bevolking door op massale wijze mensen te ontslaan en de economische groei die er in bepaalde landen te zien was, kon tot stand gebracht worden door lage lonen en uitholling van rechten van de werkenden en voor een belangrijk deel gefinancierd met geleend of speculatief kapitaal.
1997 lijkt nu het jaar van de breuk te zijn. Niet tussen welvaart en crisis, maar tussen een korte periode van financiële en ideologische euforie en een lange periode van recessie. De omvang van de negatieve factoren is zodanig toegenomen, dat zij weinig ruimte overlaten aan mogelijkheden om te komen tot belangrijke groei op wereldschaal.
De economieën van het kapitalistisch centrum (met uitzondering van Japan) hebben de crisis gedurende een groot deel van de jaren negentig kunnen omzeilen door voort te borduren op de parasitaire leefstijl van de voorgaande decennia en de plundering van de landen in de periferie. Daarbij komt dat er grote ongelijkheid ontstond tussen enerzijds gigantische opeenhoping van kapitaal bij een kleine groep en plundering en vernietiging van productiemiddelen. Dit alles verpakt in een ideologische campagne die ongekend is.
Oude en nieuwe rijken hebben zich naar boven gewerkt en roemen de triomf van de landen van de ontwikkelde kapitalistische wereld, terwijl hun economieën zijn ingestort, zoals het Rusland onder Jeltsin, Indonesië onder Soeharto, het Argentinië van Menem en Mexico onder Salinas de Gortari.
In de rijke landen van de wereld kunnen we een koor van experts beluisteren die verkondigen dat het huidige proces een onvermijdelijke historische etappe doormaakt. In hun visie is het onmogelijk om je te verzetten tegen de lawine van de globalisering van het kapitalisme. Hooguit kunnen we proberen het wat humaner te maken, binnen de grenzen van het mogelijke en de scherpste kanten van de ellende proberen te verzachten. Maar hun historisch lot kunnen zij niet ontlopen.
Zo glijdt de wereld naar een punt dat de plundering van de landen in de periferie uitiendelijk grenzen zullen stellen aan de kapitalistische expansie. In een dialectisch proces leidt de globalisering van het kapitalisme tot verkleining van de kapitalistische markt. Wat overblijft is niet voldoende om groei van het kapitalisme mogelijk te maken. Waren de socialistische landen van Oost-Europa en de Sovjet-Unie voorheen belangrijke handelspartners, op dit moment vervullen zij slechts de rol van goedkope arbeidskrachten en leverancier van grondstoffen. Het huidige China is een interessante handelspartner, omdat het in staat was een beslissende invloed van de overheid op de economie te behouden. Dat geldt ook, zij het minder spectaculair, voor Cuba. Wanneer het ‘wilde’ kapitalisme daar zou heersen, blijft er weinig van die markt over.
De armoede en onderontwikkeling leggen onvermijdelijk grenzen aan het kapitalisme op wereldschaal en zorgen voor grote problemen in de vorm van migratie en epidemieën.
De voortdurende noodzaak tot handhaving van de bedrijfsrendementen dwingen de landen in het centrum tot aanvallen op het inkomen en opdrijving van de prijzen en besparingen op het personeel. In dit proces zal sociale strijd onvermijdelijk zijn, zoals nu al op grote schaal valt te constateren.
In een allesoverheersende ideologische campagne wordt de geest van de mens aangespoord te denken in Amsterdam Exchange (AEX) en Dow Jones. De beurzen hebben zich ontwikkeld tot de grootste gokpaleizen va de wereld, omdat de waarde van de aandelen niet langer in verhouding staat tot de werkelijke economische waarde. De windhandel waar de huidige economie mee pronkt moet onvermijdelijk haar grenzen bereiken. De scherpe koersdalingen van de afgelopen maanden zijn een indicatie dat we op dit punt inmiddels zijn beland. Het feest is afgelopen en de tijd is aangebroken dat er harde klappen vallen.
Gezien de afbraak van de overheidscontrole op de economie, de lijfspreuk van de neoliberalen, valt te verwachten dat in de sociale en politieke spanningen die zullen opdoemen, de overheden weinig meer kunnen doen om de zaken te beheersen dan hun toevlucht nemen tot repressie.
(Uitpers, oktober 2001)
* Nico Varkevisser is hoofdredacteur van Targets (zie hiervoor de rubriek Signalement)