Wanneer de periode van 1870 tot 1914 omschreven kan worden als een tijd van toenemende globalisering door een sterke groei van internationale handel en investeringen, kan de daarop volgende periode van 1914 tot 1945 omschreven worden als globale desintegratie. Die periode is wel vergeleken met de 30-jarige oorlog, die een verwoestende uitwerking op het Europa van de 17de eeuw heeft gehad. De wereldmarkt raakte in toenemende mate verdeeld en de internationale stroom van investeringskapitaal kwam vrijwel geheel tot stilstand.
Vanaf 1929, het jaar van de beurscrisis in Wallstreet, tot 1932, het dieptepunt van de crisis, daalde de waarde van de wereldhandel met tweederde. De wereld werd meer en meer verdeeld in een aantal blokken: die van de Engelse pond, de Amerikaanse dollar, de Japanse yen en het Zuidoost-Europese blok rondom de Duitse mark.
In de eerste maanden van 1943, met de nederlaag van de nazi’s bij Stalingrad en de opmars van het Rode leger, was het duidelijk dat de nederlaag van de Asmogendheden een kwestie van tijd was. In Amerikaanse regeringskringen werd de aandacht gezet op de vorming van een nieuwe naoorlogse economische en politieke orde. Men was zich ervan bewust dat wanneer er geen drastische veranderingen zouden worden doorgevoerd, de wereld snel weer terug zou vallen in de omstandigheden van de jaren dertig, waardoor de gehele kapitalistische orde bedreigd zou worden door het vooruitzicht van een sociale revolutie. Het was bovenal duidelijk dat het gehele handelssysteem grondig geherstructureerd moest worden. De Roosevelt-regering begon ideeën te ontwikkelen voor een nieuwe naoorlogse economische orde.
Een sleutelelement in de Amerikaanse doelstellingen was de afschaffing van handelsblokken en handelsbeperkingen. De Verenigde Staten wilden niet alleen het Duitse en Japanse imperium openbreken, maar ook de ontmanteling van het Engelse sterlingblok. Al bij de eerste besprekingen tussen Roosevelt en Churchill eisten de Amerikanen de opheffing van voorkeursbehandeling binnen het sterlingblok, zoals bij de overeenkomst van Ottawa in 1932 was bepaald.
In december 1943 werd in een rapport van het Amerikaanse State Department gesteld: “Een grote expansie in het volume van de internationale handel na de oorlog zal essentieel zijn voor het bereiken van een volledige en effectieve werkgelegenheid, zowel in de Verenigde Staten als elders, voor de bescherming van de privé-ondernemingen en het succes voor een internationaal veiligheidssysteem ter voorkoming van toekomstige oorlogen."
Op de internationale monetaire conferentie van Bretton Woods in New Hampshire in juli 1944 werd de basis gelegd voor het naoorlogse financiële systeem. De kern van de overeenkomst van Bretton Woods was dat de Amerikaanse dollar als internationaal betalingsmiddel zou gaan dienen en dat de munten van de andere kapitalistische landen in een vaste wisselkoers daaraan gekoppeld werden. De waarde van de dollar werd gekoppeld aan de waarde van het goud, met een koers van 35 dollar per ounce. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werd opgericht om kortetermijnkredieten te leveren aan landen met problemen op hun betalingsbalans en de introductie van monetaire controle en reductie van tarieven moest verhinderen dat een desastreuze ontwikkeling zoals in de jaren dertig zich kon herhalen.
De heersende machten waren zich er terdege van bewust dat na de mensheid tot tweemaal toe in een wereldoorlog te hebben getrokken en de ellende van de crisis van de jaren dertig te hebben laten ondergaan, zij geen kans maakten om een naoorlogse periode te overleven die een terugkeer betekende naar de omstandigheden van de crisisjaren. Dat was geenszins ondenkbeeldig. De Eerste Wereldoorlog, die volgde op de globaliseringsgolf van het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, had de machtspositie van de elite in een groot aantal kapitalistische landen ernstig aangetast en in Rusland zelfs een revolutie voortgebracht. In vrijwel alle kapitalistische landen hadden de communistische partijen direct na de Tweede Wereldoorlog door hun verzet tegen de nazi’s grote steun onder de massa van de bevolking, die getergd door de ellende van crisis en oorlog snakte naar grondige veranderingen van de maatschappelijke verhoudingen.
In een speech voor het Amerikaanse Congres verklaarde de onderminister voor economische betrekkingen, William Clayton, in maart 1945: “De wereldvrede zal altijd ernstig bedreigd worden door het soort economische oorlogsvoering zoals die tussen de twee wereldoorlogen heeft plaatsgevonden. Democratie en het vrije ondernemerschap zullen een nieuwe oorlog niet overleven.”
Een nieuw evenwicht echter hield meer in dan de hervorming van het handels- en financiële stelsel, hoe cruciaal dit ook was. De centrale kwestie was de noodzaak tot groei van de winsten door vergroting van de door de werkende bevolking opgebrachte meerwaarde, dat de basis moest vormen van de toenemende accumulatie van kapitaal. Dit vereiste niets minder dan een economische herstructurering van Europa. Er moest een nieuw type productie worden geïntroduceerd om de productiviteit van de arbeid ver boven de mogelijkheden van de vooroorlogse productiemethoden te brengen. Zo’n systeem was al eerder in de Verenigde Staten ontwikkeld door Henry Ford. In 1913 opende hij Highland Park, waar auto’s via het systeem van de lopende band werden geproduceerd. Het was het resultaat van naarstig onderzoek naar meer kostenbesparende en productieve methoden, dat in gang was gezet in de periode van de Grote Depressie in de 19de eeuw.
De invoering van de lopende band bracht een serie van innovaties teweeg op het gebied van ingeblikt voedsel, standaardisering van metaalonderdelen, de toepassing van elektriciteit om tot een rationele organisatie van de werkvloer te komen en verandering in management en organisatie. De nieuwe productiemethode leidde tot een koortsachtige groei van de economie in de jaren twintig in de Verenigde Staten. Echter niet in het kapitalistisch systeem als geheel. In Europa vond het nauwelijks invoering.
De Europese ondernemers antwoordden op de noodzaak tot verhoging van de winsten en de toenemende Amerikaanse concurrentie niet met invoering van nieuwe productiemethoden, maar met het opzetten van kartels en andere monopolistische beperkingen, in een poging tot productiebeperking en het handhaven van de prijzen. Van het standpunt van de afzonderlijke ondernemingen gezien was dit een rationeel antwoord, in die zin dat gezocht werd naar de bescherming van de waarde van hun kapitaal en het handhaven van hun deel van de markt en daarmee de meerwaarde in de vorm van winst. Maar gezien vanuit het standpunt van het kapitalisme als geheel leidde het slechts tot verdieping van de crisis.
Er was echter op dat moment geen andere optie voor de Europese ondernemers. De toepassing van de productievere Amerikaanse methode, gebaseerd op een groter productievolume met lagere kosten, vereiste een expansie van de markt van nationaal niveau tot een Europees niveau. De tegenstellingen tussen de verschillende sectoren van de Europese kapitalisten, zoals de Franse, Duitse, Italiaanse en Engelse, zorgde dat elk van hen hun positie ten opzichte van de concurrenten probeerde te versterken door versterking van nationale controle en barrières. Het resultaat was dat het Amerikaans kapitalisme, dat zich in de jaren twintig snel had ontwikkeld, in haar expansie botste op de Europese barrières. De crisis van de jaren dertig was het gevolg.
De invoering van het monetaire systeem van Bretton Woods was slechts de eerste stap in de nieuwe naoorlogse economische en financiële ordening. Het ging uit van een toename van productie, handel en investeringen als resultaat van een verbeterde productiviteit. Maar de mechanismen van Bretton Woods op zichzelf brachten dit niet voort. Het cruciale vraagstuk voor de stabilisatie van het Europese en wereldkapitalisme was de invoering in Europa van de productievere methoden die het Amerikaans kapitalisme had ontwikkeld en een economische ordening die de nationale beperkingen en barrières die geleid hadden tot de grote crisis van de jaren dertig en een rem vormden voor de ontwikkeling van het kapitalisme als geheel, zou wegnemen. Dat was de basis van het Marshall Plan.
Het doel van het plan – een financiële injectie van 17 miljard dollar in Europa over een periode van drie jaar – was niet om de onmiddellijke financiële crisis in Europa op te lossen. Noch was het bedoeld om de Europese industrie weer op de benen te brengen. Het Marshall Plan wilde een politieke en economische structuur in Europa vestigen om tot verhoging van arbeidsproductiviteit en meerwaarde in de vorm van winst te komen, met grote expansiemogelijkheden voor Amerikaanse bedrijven in Europa. Toen Marshall zijn plan in 1947 ontvouwde, maakte hij duidelijk dat de fondsen niet naar de afzonderlijke Europese staten zouden gaan, maar dat deze dienden om tot Europese integratie te komen, met vrije beweging van goederen en kapitaal.
(Uitpers, april 2001)