Eén van de meest in het oog springende kenmerken van de huidige globalisering is de explosieve groei van het financieringskapitaal en de omvang van de financiële transacties. Lag het volume van de dagelijkse financiële transacties in het begin van de jaren zeventig nog onder de 20.000 miljoen dollar, in 1995 was het gegroeid tot 1,3 biljoen dollar om in 1998 tot 2 biljoen uit te groeien.1 Speculanten vergaarden of verloren fortuinen in slechts enkele dagen. In de jaren negentig werd het duidelijk dat er een financiële macht was ontstaan die zich onvoorspelbaar en oncontroleerbaar ontwikkelde.
Ter illustratie enkele cijfers. In 1995 vertegenwoordigde de totale waarde van aandelen en obligaties in de Verenigde Staten 250 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). In de Europese Unie was dit 147 procent en Japan 175 procent. De totale waarde bedroeg 40 biljoen dollar, bijna het dubbelen van het BBP.
Deze gigantische groei ontstond door een geringe toename van investeringen in de productieve economie in de ontwikkelde kapitalistische landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en een verschuiving van kapitaal naar fondsen die op de beurzen opereren. Tussen 1980 en 1992 groeide de productieve economie in de landen van de OESO met 2,3 procent, terwijl de zogenaamde casino-economie groeide met 6 procent.
Vooral spaargelden en pensioenen, bedoeld om zekerheid te garanderen op latere leeftijd, werden gebruikt om in de casino-economie te pompen. Pensioenfondsen groeiden explosief en ‘mutual funds’ – de zgn. gezamenlijke investeringsfondsen – werden gevormd om van oorsprong verschillend kapitaal naar de beurs te kanaliseren.
Vooral in de jaren negentig groeiden deze fondsen op spectaculaire wijze. Tot 1988 beheerden de pensioenfondsen van de landen van de OESO een investeringskapitaal van 3,9 biljoen dollar. Tien jaar later was dit uitgegroeid tot 10,2 biljoen dollar. Dit is ongeveer een derde van het Bruto Mondiaal Product (BMP). Zolang de beurzen blijven stijgen, lijkt dit een aantrekkelijke manier om kapital te vergroten. Nu de crisis is uitgebroken en de koersen van de beurzen scherp dalen, eindigt de droom van een verzekerde oude dag in de nachtmerrie van het besef dat de pensioengelden verdwenen zijn.
Ook de ‘mutual funds’ zijn spectaculair gegroeid. In de Verenigde Staten beheerden deze fondsen in 1980 een waarde van 130.000 miljoen dollar, in 1990 was dit opgelopen tot een biljoen dollar en in 1997 werd een omvang van 3,7 biljoen dollar bereikt. Daarmee vertegenwoordigt het de helft van het BBP.
Tot 1980 waren er in de Verenigde Staten vier categorieën van institutionele belggers: pensioenfondsen, ‘mutual funds’, verzekeringsmaatschappijen en levensverzekeringen. Zij beheerden in totaal 1,6 biljoen dollar, 60 procent van het Amerikaans BBP. In 1990 was dit gegroeid tot een omvang van 5,6 biljoen dollar (95 procent van het BBP), in 1993 was de waarde al 8 biljoen dollar, wat 125 procent van het BBP is. In Engeland lag het cijfer in dat jaar rond de 2 biljoen dollar, wat 165 procent van het BBP is.
Vooral de invoering van de zogenaamde ‘hedge funds’, bedoeld om via gedurfde en intelligente investeringen de risico’s te verminderen, hebben de speculatiegolven verder opgestuwd. Eén van de eerste was het Quantum Fund van George Soros. Tot 1990 waren er zo’n 200 ‘hedge funds’, in 1998 het record van 4000.
Een ander aspect dat te constateren valt is dat de ontwikkelde kapitalistische landen, geconfronteerd met een toename van schuld en begrotingstekorten, hun financiële systemen liberaliseerden en waardepapieren aan het internationale financieringskapitaal aanboden. Zo raakten zij meer en meer in de schuld bij de internationale beleggers.
In 1992 was 20 procent van de Amerikaanse schuld in handen van buitenlandse investeerders. In Duitsland was dit 25 procent, tegen 5 procent in 1979 en in Frankrijk zelfs 32 procent, tegen 0 procent in 1972. De dagelijkse handel in Amerikaanse schuldpapieren steeg van 13.800 miljoen dollar in 1980, naar 70.000 miljoen in 1988 en bereikte in 1993 een omvang van 120.000 miljoen dollar per dag. In Japan was de groei van 1.400 miljoen dollar in 1980, naar 29.000 miljoen in 1986 en 57.600 miljoen in 1993.
De Amerikaanse schuld liep van 1,1 biljoen dollar in 1981, 2,2 biljoen in 1986, 3,4 biljoen in 1991 naar 4,6 biljoen in 1996. De Japanse schuld liep op van 140 biljoen yen in 1981, 230 biljoen in 1986, 310 biljoen in 1993 naar meer dan 410 biljoen in 1996. De ontwikkeling dat landen financieel bij internationale beleggers in de schuld zijn geraakt, versterkt de onmacht van regeringen om een eigen economisch en financieel beleid te voeren en bevordert het in een eerdere aflevering besproken fenomeen van ontbinding van de staten.
De financiële liberalisering heeft ook gezorgd voor een permanente economische instabiliteit, schommelingen van de geldkoersen, hoge rentetarieven, daling van de vraag en hoge werkeloosheid. Uiteenlopende groepen in de samenleving, van mensen die leven van een uitlering, werkenden en ondernemers worden hierdoor geraakt en zien hun toekomst met grote onzekerheid.
Daarbij komt dat bedrijven er voor kiezen om te speculeren met aandelen van dochterondernemingen, in de hoop snel winst te kunnen vergaren, in plaats van te investeren in hun traditionele activiteiten. In deze fase van de kapitalistische ontwikkeling wordt meer dan ooit duidelijk waar het in dit systeem om gaat: winst maken, hoe maakt niet uit. Het economisch handelen staat niet in dienst van de behoeften van de mensen, maar de winsthonger van de aandeelhouders.
Alles is gericht op het aantrekken van kapitaal, omdat dan alleen de koersen op de beurzen zich kunnen handhaven. De jaren ’90 hebben een ongekend publiciteitsoffensief laten zien, waarin mensen gestimuleerd werden kredieten op te nemen, aandelen op de beurzen te kopen, tot zelfs loon uitbetalen in de vorm van aandelen. De creditcard werd gepopulariseerd om het de consument zo gemakkelijk mogelijk te maken om te kopen.
Een groot deel van de bestedingen is dan ook gebeurd met geleend geld, beneveld als men was door de gedachte dat de rijkdom van het kapitalisme eeuwig en voor iedereen zal zijn.
De landen buiten de centra van de kapitalistische wereld worden door deze speculatiegolven volledig getransformeerd. Privatiseringen leveren agressieve koopjesjagers snel veel geld op. Grond, onroerend goed, dienstverlening tot aan culturele en intellectuele eigendommen toe, worden aan de bevolking onttrokken en geofferd op het altaar van het neoliberalisme.
Dat er een uiterst onstabiele en kwetsbare situatie is ontstaan, wordt door weinigen in twijfel getrokken. Het systeem raast als een trein in een richting die door sommigen wordt ingeschat als veel ernstiger dan die van de crisis van de jaren 30 van de vorige eeuw. Werd de Azië-crisis van 1997 nog afgedaan als een tijdelijke inzinking, een rimpel die weer glad gestreken zal worden, nu is de crisis niet meer weg te praten.
Dalende beurskoersen, massaontslagen en toenemende verarming, criminalisering van de economie en de afwezigheid van een overheidspolitiek gericht op sociale samenhang en solidariteit, zorgen voor een jungle, waarin letterlijk miljoenen mensen in omkomen. Zorgvuldig opgespaarde pensioenen zullen slechts cijfers op papier blijken, die met de koersen op de beurs zullen verdwijnen.
Dat kan grote gevolgen hebben op korte termijn. In het eerste decennium van deze eeuw gaan de mensen die geboren zijn tijdens de geboortegolf van na de Tweede Wereldoorlog met pensioen. Dat zal hard aankomen. Niet alleen door de daling van het inkomen van die mensen maar ook de grote toename van het aantal pensioengerechtigden. Met dit demografisch proces in het vooruitzicht, is het meer dan ooit urgent de discussie te voeren voor alternatieven voor de huidige neoliberale politiek.
Het kapitalisme heeft in zijn bestaan laten zien in tijden van crises naar een snelle en gevaarlijke oplossing te zoeken: oorlog! In dit licht is hetgeen zich nu afspeelt rond de zogenaamde strijd tegen het terrorisme heel goed verklaarbaar. Maar net zoals het systeem geen lange termijnvisie heeft waar het gaat om in de sociale en economische behoeften van de mensheid als geheel te voorzien, zo zal ook oorlog niets oplossen. Integendeel! Gezien de grote hoeveelheid van massavernietigingswapens in de wereld, kan de uitkomst wel eens de totale vernietiging van het leven op onze planeet betekenen, althans zeker voor de eerste honderden jaren.
(Uitpers, januari 2002)
1
Cijfers in deze aflevering komen uit ‘La declinación de la economía global’ van Jorge Beinstein.* Nico Varkevisser is hoofdredacteur van het maandblad Targets. (Voor info over Targets, zie de rubriek Signalement)