Zo op het oog lijken de grote verschuivingen in de internationale politiek, de ontbinding van staten en de vorming van nieuwe politieke, militaire en economische blokken zich als een waterval van toevallige, plotselinge gebeurtenissen te voltrekken. Het lijkt alsof een verband ver te zoeken is en alsof de mensheid op hol is geslagen. Toch is er wel degelijk een rode draad te zien die inzicht verschaft in het proces waarin we ons bevinden en welke mechanismen de ontwikkeling bepalen. Het belangrijkste terrein waar we deze mechanismen zien opereren is de economie, die zich in het huidige tijdperk kenmerkt door een globalisering van ongekende omvang. Hierdoor worden processen in werking gezet op politiek, militair, sociaal en cultureel gebied die de oude verhoudingen, waarden en zekerheden grondig veranderen.
De heersende opvatting is nog steeds dat de globalisering van de economie, de vorming van één wereldmarkt onvermijdelijk is en uiteindelijk een heilzame werking zal uitoefenen. De eerste keer dat de verkondigers hiervan aan het wankelen gebracht werden was de Aziatische crisis van 1997-98, gevolgd door die van Rusland en Brazilië. Er werd een voorstelling van zaken gegeven als zou het om een tijdelijke inzinking gaan, die ‘de markt’ uiteindelijk weer zal corrigeren. Ook bij de huidige koersdalingen in de Verenigde Staten wordt op sussende wijze verkondigd dat het om een gezonde correctie gaat. Toch groeit de twijfel en zien we in uiteenlopende politieke kringen, zowel bij links als rechts, een verschuiving in standpunt optreden.
De vraag die velen bezighoudt is: stevenen we af op een wereldwijde economische crisis en financiële chaos en wat zal het gevolg daarvan zijn voor het leven van de mensen? Hebben de verdedigers van de vrije markt gelijk dat het systeem voldoende regulerend werkt om werk te scheppen en de economie te laten groeien, of vindt juist het omgekeerde plaats? Zijn de principes waarop de kapitalistische productie stoelt een garantie voor een wereld waarin werk en ontplooiingsmogelijkheden voor een ieder kunnen worden gerealiseerd, waarin armoede en onderontwikkeling zijn uitgebannen of zijn ze juist een gesel voor de mensheid? Geeft het huidige proces van globalisering van de economie nieuwe kansen en zijn we daarmee in een nieuwe fase van ontwikkeling gekomen, of brengt dit proces ons juist naar de afgrond?
In de afgelopen twintig jaar heeft zich een enorme wijziging in de wereldeconomie voltrokken. De crisis van de jaren zeventig van de vorige eeuw, die was ontstaan als gevolg van de daling van de bedrijfswinsten en de algemene economische stagnatie, heeft een impuls gegeven aan een explosieve groei van de transnationale ondernemingen. Het resultaat is een ongekende integratie van de wereldmarkt en de internationalisering van de productie. Technologische vooruitgang en de invoering en perfectionering van geïntegreerde circuits, hebben gezorgd voor revolutionaire veranderingen in de communicatie, die op hun beurt het proces van mondiale economische integratie hebben versneld.
Dit proces heeft twee fundamentele tegenstellingen in alle scherpte naar de oppervlakte gebracht: de macht van de transnationale ondernemingen tegenover de nationale staten en de tegenstelling tussen sociale productie en privé-bezit van de ondernemingen.
Het absolute overwicht van de transnationale ondernemingen op de economieën van de landen is een gegeven dat de moderne tijd kenmerkt. De positie van de nationale staten is ten opzicht van 25 jaar geleden ernstig aangetast. Niet alleen zijn de economieën in de schaduw van de transnationale ondernemingen terechtgekomen, door massale uitverkoop van publiek bezit aan deze ondernemingen hebben de regeringen de greep op essentiële economische processen uit handen gegeven. De discussie op dit moment rond het reilen en zeilen van de NS is daar een aardig voorbeeld van. De straffe politiek van bezuinigen op voorzieningen en laag houden van lonen was een zegen voor het bedrijfsleven, maar heeft het voorzieningenpeil en inkomen voor een groot deel van de bevolking dusdanig verslechterd, dat wanneer er werkelijk een crisis uitbreekt de verwachting is dat deze vele malen ernstiger zal zijn dan de crisis van de jaren dertig. De regeringen hebben hun mogelijkheden om sociaal en economisch sturend op te treden uit handen gegeven en het vet al bij de mensen weggesneden nog voor de winter moet beginnen. Bij politici begint langzaam de vrees voor de gevolgen door te dringen. Een regering die niet in staat is om fundamentele voorzieningen voor de bevolking te garanderen, moet zich voorbereiden op een situatie waarin het tot een confrontatie komt en zij niet langer haar greep op de ontwikkelingen kan behouden.
Het huidige proces van globalisering is echter geen nieuw fenomeen. Het kapitalisme heeft altijd een ongetemde drang tot expanderen te zien gegeven. De kolonisering van grote delen van de wereld door de Europese kapitalistische landen is daarvan het resultaat.
Vanaf het ontstaan van het industriële kapitalisme hebben perioden van expansieve groei en crises elkaar afgewisseld. Van het eind van de 18de eeuw tot ongeveer 1850 vond een relatief langzame groei plaats, gevolgd door een periode van snelle expansie tot 1873. Na 1873 breekt een periode aan van twintig jaar die gekarakteriseerd wordt door dalende prijzen en winsten. Het was de tijd die bekend stond als de ‘Grote Depressie’. Dan, van het midden van de jaren negentig van de 19de eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog, volgde weer een grote expansie, die na de Eerste Wereldoorlog niet kon worden geëvenaard. Pas vanaf 1945 tot aan 1973 was er weer een periode van grote economische groei.
Regelmatig terugkerende crises zijn een belangrijk kenmerk van de kapitalistische ontwikkeling en in elke crisis wordt gezocht naar technologische vernieuwing en aanpassing van de organisatie van de productie om de winstmogelijkheden van de bedrijven te verhogen.
Karl Marx schreef al 150 jaar geleden: ‘De bourgeoisie kan niet bestaan zonder constant de instrumenten van productie om te vormen en daarmee de relaties binnen de productie en de relaties in de samenleving als geheel.’ Zijn woorden hebben in het licht van wat zich nu afspeelt meer dan ooit hun actuele waarde behouden. De revolutionaire veranderingen op het gebied van de technologie, communicatie en productie betekenen een immense breuk met de periode hiervoor en hebben het leven van de mensen ingrijpend veranderd.
Binnen de progressieve beweging bestaan verschillende opvattingen over hoe de huidige globalisering beoordeeld moet worden. Er leeft de opvatting dat de globalisering van nu niet anders is als die van in de periode voor de Eerste
Wereldoorlog, wat eveneens een periode van ongeremde mondialisering van de economie was. Veel economen wijzen op de parallellen met die periode, waarbij zij overigens niet vermelden dat die periode heeft geleid tot de Eerste Wereldoorlog én de Russische Revolutie. Om Marx nogmaals aan te halen, het proces van revolutionaire veranderingen in de productie gaat hand in hand met drastische wijzigingen in de sociale en politieke verhoudingen die tot een revolutionaire situatie kunnen leiden.
Toch is er een belangrijk verschil tussen nu en de periode van voor 1914. En dat is de positie van de nationale staat. In de beginperiode van het industriële kapitalisme was de nationale staat voor de kapitalisten nodig om tot ontwikkeling te kunnen komen. Er was o.a. behoefte aan uniforme wetgeving en aan infrastructuur. Ook in de bloeiperiode van na de Tweede Wereldoorlog tot 1973, waarvoor in 1944 op de conferentie van Bretton Woods de fundamenten werden gelegd, werd nog uitgegaan van de nationale staat als corrigerende factor omdat terdege beseft werd dat terugkeer naar een situatie als de crisis van de jaren dertig een levensgevaarlijke bedreiging was voor het overleven van het kapitalisme.
Het belangrijkste kenmerk van de huidige kapitalistische expansie is de liquidatie van de nationale staat en de vorming van grote politiek-economische blokken. De rol van de nationale staat raakt meer en meer uitgehold en daarmee ook haar rol in het garanderen van fundamentele voorzieningen voor de bevolking, zoals o.a. gezondheidszorg, onderwijs en pensioenvoorziening.
De devaluatie van de nationale staat en het opgaan in grotere politieke verbanden heeft ook grote consequenties voor het functioneren van de democratie en de positie van de politieke partijen. De politiek komt meer en meer in de problemen bij het overtuigen van de bevolking om deel te nemen aan het democratisch proces, terwijl het tegelijkertijd steeds duidelijker wordt dat de invloed van nationale parlementen en regeringen afneemt en de feitelijke beslissingen in supranationaal verband of op conferenties van het internationale bedrijfsleven worden genomen.
Voor de progressieve beweging ligt daar de grootste uitdaging. De strijd voor een sociale en rechtvaardige samenleving kan niet uitsluitend langs nationale weg met succes worden bereikt. In dat opzicht is de internationale beweging die is ontstaan tegen de almacht van de internationale financiële instellingen als IMF, Wereldbank en WTO (Wereld Handels Organisatie) een belangrijk winstpunt. Maar de opvatting binnen links dat het verdedigen van de nationale staat een reactionaire weg is en in een doodlopende steeg terechtkomt, dat de wereldmarkt een nieuwe wereldmens en een wereldcultuur heeft geschapen, gaat voorbij aan historisch gegroeide samenlevingsverbanden die nog steeds levend zijn en van belang zijn voor het handhaven van democratische structuren en sociale cohesie.
(Uitpers, maart 2001)