Sinds begin februari 2014 wordt de Venezolaanse regering geconfronteerd met aanhoudende gewelddadige protesten. Vooral de opvolger van de overleden president Hugo Chavez, Nicolas Maduro, is kop van jut voor de demonstranten.
Het protest brak initieel uit in de westelijke staten Tachira en Merida, nadat een vrouwelijke studente beweerde dat ze het slachtoffer was geworden van een poging tot verkrachting. Daarop kwamen studenten op straat om onder andere meer veiligheid te eisen. De betogingen in Tachira draaiden uit op geweld en een aantal studenten werd gearresteerd. Dit leidde tot demonstraties van de oppositie in de Venezolaanse hoofdstad Caracas voor de vrijlating van de opgepakte studenten. Op 12 februari 2014 werden in Caracas 3 demonstranten neergeschoten na een grotendeels vreedzame betoging. Sindsdien werd er onaflatend actie gevoerd door de oppositie, vaak op gewelddadige wijze.
Venezuela’s recentste ronde van gewelddadig protest lijkt perfect te passen in een terugkerend stramien dat de verdeelde oppositie van het land kenmerkt. De afgelopen 15 jaar, sinds wijlen Hugo Chavez president werd in 1999, heeft de politieke oppositie verschillende keren gewelddadige protesten gelanceerd. Het meest opvallende was het gewelddadig protest dat gepaard ging met de staatsgreep van 2002, die Chavez tijdelijk afzette en gevolgd werd door de oliestaking van 2002-2003. In februari 2004 ontketende een radicale vleugel van de oppositie de ‘Guarimba’: gewelddadige rellen, uitgevoerd door kleine groepjes, die verschillende dagen een groot deel van het oosten van Caracas lam legden. Hun zelfverklaard doel was het creëren van een staat van chaos. Zoals Mark Weisbrot, co-directeur van de Amerikaanse denktank ‘Center for Economic and Policy Research’, toen uitlegde was de strategie duidelijk: een deel van de oppositie streefde naar de eliminering van het resultaat van de democratische verkiezingen.
Over de recente protesten kan men hetzelfde zeggen. Een belangrijk verschil deze keer is natuurlijk dat Venezuela zijn eerste president na het Chavez-tijdperk kent. De huidige opvolger van Chavez, Nicolas Maduro, komt uit dezelfde partij, de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV). Een groot deel van de oppositie, ziet Maduro als een bleke imitatie van Chavez, die niet in staat is om de problemen van de natie aan te pakken. (Veel van deze problemen worden overdreven in de Venezolaanse private media, die voor het overgrote deel in handen zijn van de oppositie).
Na de verkiezingsoverwinning van Nicolas Maduro in april 2013 beweerde een deel van de oppositie dat er gefraudeerd was. Er was nochtans geen enkele gegronde reden om te twijfelen aan de geldigheid van de verkiezingsresultaten. De lokale verkiezingen van december 2013 werden door de oppositie beschouwd als een referendum over Maduro’s regering. Ze was er van overtuigd dat de regerende PSUV en de aan de partij geallieerde kandidaten verslagen zouden worden. Dit ondanks de eigen pre-electorale analyses, die stelden dat de steun voor Maduro in de maanden voor de verkiezingen gegroeid was. Deze positieve peilingen waren waarschijnlijk het resultaat van de grote armoedevermindering in 2012 en van andere economische en sociale verbeteringen die voorafgingen aan de huidige economische problemen. De lokale verkiezingen van eind 2013 resulteerden uiteindelijk in een verbluffende nederlaag voor de oppositie. Het voordeel voor de pro-Maduro-partijen was zo duidelijk dat de oppositie deze keer zelfs de moeite niet nam om terug te grijpen naar beschuldigingen van fraude.
Destabiliseringspoging
Verslagen via de stembus, bereidde de anti-democratische fractie van de oppositie zich voor op een nieuwe poging om de verkozen regering te destabiliseren. Deze keer door op de relatief kleine maar gewelddadige studentenprotesten te springen die begin februari ontstaan waren en door ze te stimuleren. Er werd opgeroepen tot een massale betoging op 12 februari 2014, Venezuela’s Dag van de Jeugd, in het centrum van Caracas. De demonstraties werden begeleid door een campagne in de sociale media waarin bewust foute informatie verspreid werd in een poging om Maduro’s regering af te schilderen als een gewelddadige dictatuur in plaats van een door het volk verkozen bestuur. Er werden zelfs beelden gepost op de sociale media van politiegeweld uit andere landen en van oudere betogingen (sommigen meerder jaren oud), die gepresenteerd werden als recente gebeurtenissen in Venezuela. Een bepaalde Youtube-video die bekeken werd door ongeveer 2 miljoen mensen schetst een zeer eenzijdig portret van de situatie en beweert foutief dat de Venezolaanse regering alle radio- en televisiekanalen in het land controleert, naast andere onwaarheden. Gelijkaardige desinformatie werd in het verleden al ingezet door de oppositie, met name in april 2002 toen gemanipuleerd videomateriaal gebruikt werd om de staatsgreep politiek te verantwoorden.
In sommige kringen probeert men de leiders van deze nieuwe golf van oppositioneel protest te portretteren als vervolgde pro-democratische helden. In werkelijkheid hebben ze een verleden van steun aan anti-democratische en ongrondwettelijke pogingen om de regering omver te werpen. Zowel Leopoldo Lopez als Maria Corina Machado, de meest zichtbare politieke persoonlijkheden tijdens de huidige protesten, steunden de staatsgreep van 2002. Lopez participeerde bijvoorbeeld aan de coup door de arrestatie van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Justitie Ramon Rodriguez Chacin te superviseren. De politie sleepte Rodriguez Chacin toen uit het gebouw waarin hij zijn toevlucht gezocht tegen een woedende menigte die hem fysiek te lijf ging. Corina Machado was zeer zichtbaar aanwezig toen de coup-regering van Pedro Carmona ingezworen werd en ondertekende het fameuze ‘Carmona-decreet’ dat het parlement, de grondwet en het Hooggerechtshof ontbond. De Christian Science Monitor rapporteerde op 18 februari 2014: “De oppositie heeft een netelig protestverleden in Venezuela. Al vroeg in de ambtstermijn van de voormalige president Hugo Chavez kwam de oppositie systematisch op straat om op te roepen tot het ontslag van de regering. In 2002 organiseerden ze een staatsgreep die de president voor een korte tijd afzette. Hoewel de oppositie nu niet oproept tot een coups wordt de groep, terwijl ze zich overluid afzet tegen de Maduro-regering, nog achtervolgd door de reputatie die ze een decennium geleden heeft opgebouwd ”
VS-financiering
Venezuela’s oppositie ontvangt financiering van Amerikaanse groepen die de ‘democratie promoten’ zoals de National Endowment for Democracy (NED), de International Republican Institute (IRI) en het National Democratic Institute (NDI). De NED werd volgens de Washington Post opgericht om activiteiten te ondernemen “die voor een groot stuk in het geheim gefinancierd werden door de CIA. Deze organisatie heeft een aantal toelages in het leven geroepen die de laatste jaren gericht waren op het versterken (‘empoweren’) van de jeugd en de studenten in Venezuela. Het Amerikaans Agentschap voor Internationale Ontwikkeling (USAID) heeft eveneens geld, bestemd voor Venezolaanse programma’s, gegeven aan de IRI, de NDI en andere groepen. Al deze organisaties hebben een verleden van het destabiliseren van verkozen regeringen, alsook van het verenigen en versterken van de politieke oppositie tegen linkse partijen en regeringen. De IRI speelde bijvoorbeeld een cruciale rol in de destabilisering van Haïti in de periode voor de staatsgreep van 2004 en houdt zich onder meer ook bezig met activiteiten gericht op het verzwakken van de in Brazilië regerende Werkerspartij. In Venezuela financierde de IRI groepen die betrokken waren bij de beruchte staatsgreep van 2002, een actie die openlijk door IRI-woordvoerders geprezen werd.
Het voorbeeld van Haïti is zeer illustratief. De parallellen zijn veelvuldig. Zo bestond een belangrijk deel van de strategie in Haïti uit het overdrijven en fabriceren van moorden en mensenrech
tenschendingen die toegeschreven werden aan de verkozen regering. (Terwijl echte gruwelijke wreedheden gepleegd door de gewapende vleugel van de oppositie over het algemeen genegeerd werden). Onderzoekers -waarvan er een aantal verbonden zijn aan de Verenigde Naties- hebben sindsdien de wijdverspreide berichten over de schendingen van bepaalde rechten in Haïti weerlegd, maar ondertussen is de democratisch verkozen president Jean-Bertrand Aristide al lang uit zijn ambt verdreven. De door de VS gefinancierde destabilisering van Haïti in het begin van de jaren 2000 biedt ook lessen over de uitkomst van dit soort van strategie. Zoals de New York Times rapporteerde en verschillende experten documenteerden, raadde de IRI zijn Haïtiaanse partners ten stelligste aan om geen compromissen te accepteren van de Aristide-regering, maar druk op de ketel te blijven zetten (ondanks de vele concessies van de regering, waaronder een voorstel om de macht te delen).
De Maduro-regering staat echter veel sterker in haar schoenen dan de Haïtiaanse regering tien jaar geleden. Terwijl Aristide relatief geïsoleerd stond op politiek vlak, hebben de Latijns-Amerikaanse regeringen (via de UNASUR en de MERCOSUR) zowel de gewelddadige protesten als de oproepen van de oppositie tot het aftreden van Maduro veroordeeld. Ze spraken duidelijk hun steun uit voor de huidige Venezolaanse regering. De Obama-regering blijft echter aangeven dat het de kant van de gewelddadige protesten kiest en is daarmee een buitenbeentje in de regio.
Dan Beeton is de Internationale Communicatie Directeur van het Amerikaanse ‘Center for Economic and Policy Research’ (CEPR). www.cepr.net.
Artikel vertaald en bewerkt door VVH
Dit artiel verscheen in het meinummer van VREDE, tijdschrift voor internationale politiek.