David Criekemans. Geopolitiek.’Geografisch geweten‘ van de buitenlandse politiek. Antwerpen-Apeldoorn. 2007 ( uitgeverij Garant) ( 848 pagina’s )
Deze jonge (° 1974 ) prof aan de Universiteit Antwerpen, Katholieke Universiteit Brussel en Koninklijke Militaire School heeft een boek geschreven over iets dat onmiddellijk onze interesse wegdraagt: buitenlandse politiek.
Op de achterflap staat het vol lovende kritiek van drie van zijn collega’s: Rik Coolsaet, hoogleraar Internationale Politiek van de Universiteit van Gent, Alfred Van Staden, oud-directeur ‘Clingendael ‘ en hoogleraar te Leiden en Gertjan Dijkink, hoofddocent Politieke Geografie van de Universiteit van Amsterdam.
Bijgevolg een reden te meer om het boek met groot enthousiasme ter hand te nemen .
Echter tot onze grote spijt moet ik zeggen dat ik deze lovende woorden totaal niet kan onderschrijven .
Ik vraag me zelfs af of de hoger genoemde heren deze studie wel volledig gelezen hebben .
Daarbij nog dit: ik heb begrepen dat dit een proefschrift is, dus de verantwoordelijkheid ligt niet bij de auteur alleen, maar ook bij zijn begeleider (Yvan Vanden Berghe).
Laat ik proberen mijn kritiek te ordenen .
Waarover handelt dit boek? Wat is de inhoud?
Naar mijn mening is het vanaf het begin niet duidelijk wat de probleemstelling is, niet alleen omdat er meerdere genoemd worden maar vooral omdat ik me afvraag of het wel probleemstellingen (werkhypothesen ) zijn.
De schrijver stelt zich de vraag wat de definitie is van geopolitiek en wat haar relatie is tot het buitenlands beleid .
Zo schrijft hij op pagina’s 33 en 46: “Probleemstelling: wat houdt ‘Geopolitiek‘ concreet in; welke inzichten over de relatie tussen ‘territorialiteit‘ en (buitenlandse) politiek kan ze bieden?“.
Want de doelstelling van deze probleemstelling is: “het finale doel bestaat erin de relatie tussen ‘territorialiteit‘ en ‘politiek‘ inzichtelijker te maken.” ( p.33 en p.47 ) .
Ik vraag me inderdaad af of dit een probleemstelling is. Ik vind dat bij een probleemstelling moet uitgegaan worden van een veronderstelling, de werkhypothese, en die zie ik hier nergens. Of het moet zijn dat de auteur bedoelt dat de geopolitiek invloed uitoefent op het buitenlands beleid. Dit vind ik echter zo’n open deur intrappen dat ik het geen probleemstelling waardig acht .
Laten we dit voor wat het waard is, lezer. U zal zich stilaan afvragen waarover dit boek nu handelt.
De aanleiding, zo schrijft onze auteur op p.25 , is de val het “IJzeren Gordijn” en de ontbinding van de Sovjet-Unie.
Hij benoemt het wel niet zo concreet als ik doe: hij heeft het over “de omwentelingen van 1989/1991”.
Op pagina 44 van zijn inleiding schrijft de auteur dat de geopolitiek belangrijker is geworden in de analyse van de internationale betrekkingen door de implosie van de Sovjet-Unie en de daaruit ontstane unipolaire, – en wat ik noem imperialistische -, machtspolitiek van de U.S.A. .
Dit spreekt voor zich: de kaarten moesten, -letterlijk-, weer bovengehaald worden vanuit het Romeinse principe: “divide et impera”.Vandaar dat de wetenschap weer ingeschakeld werd en dus het vraagstuk van de territorialiteit weer boven op de agenda kwam.
Daarbij komt nog volgens de auteur “11 september 2001”.
“De nieuwe ‘war on terrorism‘ heeft een fundamenteel debat op gang gebracht over de inhoud van het begrip ‘macht‘, de vraag hoe het internationaal systeem aan het evolueren is & hoe men internationale stabiliteit kan creëren en handhaven.” (p.44)
Deze aanleiding begrijp ik goed en dwingt ons inderdaad tot nadenken hierover. De vraag blijft hangen wat de auteur dan in feite wil “bewijzen”.
In mijn ogen heeft de auteur niets bewezen en is zijn studie niet meer dan een literatuurstudie: een chronologisch overzicht van de belangrijkste werken over geopolitiek van de 19de en 20ste eeuw, met bijzondere om niet te zeggen bijna uitsluitende nadruk op de studies verschenen in de U.S.A. De uitzondering hierbij vormt – gelukkig – de Franse “school” van Yves Lacoste.
Maar, -en dat is een krediet dat we de auteur moet geven – , het is dan wel een indrukwekkende literatuurstudie. En dat is dan ook zijn waarde.
Laten we onze kritiek enige systematiek geven:
1. Onze grootste ergernis betreft de breedsprakigheid , de verbositeit: zoveel herhalingen en zoveel “moeilijke” woorden en zinsconstructies .
a. Naar mijn bescheiden mening had het boek met de helft ingekort kunnen worden .
De 700 pagina’s tekst, die ik doorworsteld heb (de overige 148 worden gevormd door bijlagen en bibliografie), hadden naar mijn mening ingekort kunnen worden tot 300 à 350 .
– Elk hoofdstuk wordt ingeleid met een samenvatting (van wat gaat komen) en dit ook in een ander lettertype alsof het er later bijgeschreven is als bladvulsel.
Naar mijn mening moet de samenvatting achteraan komen en niet vooraan,- en dan als synthese .
– Werkelijk veel herhalingen, dikwijls op dezelfde bladzijde.
– Te veel citaten.
b. “moeilijke” woorden en zinsconstructies :
Uiteraard is het één van de taken van de wetenschap nieuwe begrippen te introduceren en gebruiken, op voorwaarde dat zij staan voor een specifieke inhoud .
Ik word echter zeer geïrriteerd wanneer men deze woorden zo overvloedig gebruikt dat het daardoor overkomt als pocherij.
Immers, dit soort taalgebruik schiet dan totaal zijn didactische bedoeling voorbij. Het wordt dan klaar dat de auteur zich niet richt naar zijn studenten om hen iets duidelijk te maken, maar tijdens zijn schrijven uitsluitend denkt aan zijn collegae: hij wil blijkbaar aan deze laatste bewijzen dat hij zijn lessen goed geleerd is en zeker even slim is. Ik vrees dat dit een euvel is waaraan vele “onderwijzers” lijden. Ik vind dit vermoeiende intellectuele dikdoenerij en dus een wetenschapper ongepast.
De kracht van de wetenschap ligt toch in zijn eenvoud: als herleid tot eenduidigheid, d.w.z. dat een woord maar slechts één betekenis kan en mag hebben.
Dikwijls komt het mij over als een debat onder professoren, waarbij ik me afvraag wat de relevantie hiervan is.
In dat kader gebruikt hij ook begrippen uit de filosofie, die hij hier gebruikt zodanig dat ik niet meer weet wat hij uiteindelijk bedoelt. Ik verwijs hier naar de typisch filosofische begrippen “ontologie” en “epistemologie”.
Het is mij in elk geval niet duidelijk hoe in dit kader deze begrippen gedefinieerd moeten worden: wat dan precies hun respectievelijke terreinen zijn.
Zo is de heer Criekemans voor al zijn auteurs die hij hier bespreekt op zoek naar hun “ontologische, epistemologische en methodologische assumpties”.
Ik zou i.p.v. “assumpties” het woord vooronderstellingen gebruiken. Soms zou hij in de tekst naar mijn mening ook premissen kunnen gebruiken, maar dat alleen wanneer het in een bewijsvoering gehanteerd wordt. Een premisse is immers een standpunt dat je inneemt om het gaan verifiëren aan de hand van (en uitsluitend in combinatie met) een ander standpunt .Het is alleen in deze vergelijking dat de premisse zich al of niet staande houdt.
Met “ontologie” bedoelt de auteur eigenlijk eenvoudigweg de definitie: wat is volgens een auteur de definitie van geopolitiek, kortom wat is wat en wat zijn in dat kader de onderliggende vooronderstellingen van de verschillende auteurs?
Ik vind het namelijk zeer riskant om over ontologische bewijsvoering te praten omdat naar mijn mening dit nooit een bewijsvoering is in de zin dat het gebaseerd is op ervaringskennis, maar uitsluitend op een impliciet aanvaarden van axioma’s (dus onbewezen of niet te bewijzen vooronderstellingen). Bijvoorbeeld bij het ontologisch godsbewijs gaat men in feite al uit van het bestaan van het bestaan van god als aangeboren idee bij de mensen, terwijl dit nu juist “bewezen” moet worden: God bestaat omdat wij hem kunnen ( be-)denken .
Met “epistemologie” wordt in de filosofie de kennisleer bedoeld:
– de oorsprong van onze kennis: reeds aanwezig als idee of op basis van ervaring?
– de grenzen van onze kennis : wat kan ik kennen en wat kan ik niet kennen?
Ik zou graag gezien hebben dat de auteur hier i.p.v. “epistemologie” simpelweg de woorden kennis/onderzoeksvelden zou gehanteerd hebben.
Een verdere illustratie van deze dweperij is het onderscheid dat de auteur maakt tussen “historisch” en “kritisch-genealogisch”?
Ten eerste wat is “kritisch” genealogisch Is er ook “gewoon” of “onkritisch” genealogisch ? Kortom, ik vind het niet gepast de lezer lastig te vallen met deze ballast.
Ten tweede is een genealogisch onderzoek toch een onderzoek naar de oorsprong en dat houdt toch per definitie een historisch onderzoek in, dacht ik. Kortom, het lijkt wel tautologie.
Nog een laatste illustratie.
We vinden dat op pagina 78 waar de auteur het heeft over “onafhankelijke variabelen”. Is dat geen contradictio in terminis? Een variabel is iets dat verandert, lijkt mij. Hoe kan echter iets, dat onafhankelijk is, dus geen invloed ondergaat, variabel, dus veranderlijk zijn? De verandering zowel in de wereld om ons heen als bij de mensen onderling gebeurt toch enkel door beïnvloeding van buiten af en er is dus altijd een afhankelijkheidsrelatie.
Dit zijn beste lezer,enkele illustraties van zijn “moeilijk” en vermoeiend taalgebruik .
Ik zwijg dan nog over de zinsconstructies, die me regelmatig vermoeid hebben.
c. Een derde storende factor is in mijn ogen het omfloerst taalgebruik (zie ook 5.b).
Nogmaals de kracht van het communicatiemiddel taal bestaat in het eenduidige taalgebruik: eenduidig vertaald als verder niet te interpreteren.
2. Een tweede kritiek betreft het bronnenonderzoek .
Op pagina 61 verklaart de auteur dat hij in eerste instantie begonnen is met het lezen van de secundaire bronnen, dus de werken, die handelen over de auteurs, die hij wil bespreken om daarna de primaire bronnen zelf te gaan bestuderen.
Dit is keurig volgens het boekje. Zo hoort het, zou ik zeggen.
Ik vraag me echter af of hij inderdaad steeds de originele geopolitieke geschriften ter hand heeft genomen.
Alhoewel de auteur zich indekt tegen deze mogelijke kritiek door te verklaren dat hij uitsluitend de “primaire sleutelteksten” van de betreffende auteurs gelezen heeft, blijf ik daarbij mijn twijfel over hebben.
Ik begrijp immers dat er voldoende secundaire bronnen zijn om een goed beeld te verkrijgen van de auteurs van de primaire bronnen.
Zo beschrijft hij volgens mij Ratzel niet op basis van diens eigen werken, maar aan de hand van secundaire bronnen (p.150).
Nog een illustratie, waar hij over Mahan schrijft verwijst hij voortdurend naar een secundaire bron, namelijk Sprout. Ik vraag me bijgevolg af of hij de studie zelf van Mahan wel gelezen heeft.
En nog een illustratie: op p.189 schrijft Criekemans: “Ten derde, zo benadrukt Sloan, was Mackinder… . Dus hier ook spreekt hij over een sleutelfiguur in de geopolitiek, nml. Mackinder, op basis van een secundaire bron.
(Ik heb trouwens met de jaren geleerd dat het beter is steeds de geschriften van de te bestuderen persoon zelf te lezen. Deze zijn dikwijls veel duidelijker geschreven dan hetgeen anderen over hem schrijven. En je neemt ook niet abusievelijk foute interpretaties over .Ik herinner me nog goed hoe in mijn lessen Metafysica over Kant en Hegel geschreven en gedoceerd werd en ik er niet veel van begreep. Toen ik echter, -weliswaar later en misschien wat “slimmer” -, werken van deze personen zelf ging lezen (vooral Hegel’s geschiedenisgeschriften), was mijn eerste verwondering dat het zo begrijpbaar/tastbaar geschreven was.)
3. Op de derde plaats vraag ik me af of de auteur niet lijdt onder wat ik zou noemen de typische ziekte van de politicoloog en socioloog namelijk dat hij zich zowel in tijd als in ruimte beperkt zonder echter dat te onderkennen. Kortom, het is geen historicus, die juist wel de dingen mondiaal (ruimte) en “sub specie aeternitatis” ( tijd ) moet bekijken .
Zo betreur ik het zeer dat hij niet meer aandacht geschonken heeft aan Arnold Toynbee (1889-1975 ), de Britse historicus, die op zoek ging naar wetten in de mensengeschiedenis en o.m. erkende dat territoriale factoren een rol speelden in de ondergang van beschavingen of aan de “Annales”-school van Febvre, Bloch en Braudel en haar Amerikaanse volgeling Wallerstein. Deze “Annales”-school geeft in mijn ogen een meer complete geopolitieke benadering dan deze van de hier Amerikaanse auteurs. Waarom? Omdat haar historische analyse een grotere tijdspanne omvat dan de periode waarover de Amerikanen schrijven. De werkhypothese van de “Annales”-school is dat de materiële omstandigheden (waaronder in de eerste plaats de geografische) het sociaal en cultureel gedrag van de mens bepalen, echter niet eenzijdig maar in een wisselwerking.
Zo schrijft onze auteur op p. 223 dat Kjellén, opgevoerd als een van de eerste kenners van de geopolitiek (1864-1922), geloofde dat men algemene wetten kon afleiden uit de studie van individuele staten. Dit verhaal vind je echter zeer uitgewerkt terug bij Toynbee, maar dan toegepast wereldwijd en m.b.t. het begin van de menselijke beschaving. En waarom het over Huntington (1876-1947) hebben (p.158-159), indien je werkelijke kennis zou opdoen van Toynbee.
En dat bedoel ik met “sub specie aeternitatis”. Ik had graag gezien dat het vraagstuk van de macht van de politiek m.b.t. de grond en wat er in zit in een veel dieper (tijd) en ruimer (wereldwijd) kader bekeken zou geweest zijn: tegen het licht van de eeuwigheid.
We moeten immers beseffen dat alles reeds vroeger gedaan en gezegd is en dat er niets nieuw onder de zon is.
De heer Criekemans besteedt er wel enige aandacht aan. Ik had echter graag gezien dat dit uitgebreider gebeurd zou zijn. En daarin had misschien wel een meer originele studie gelegen .
Kijken we bijvoorbeeld maar naar een van de eerste grote historici van ons Westers Denken, Thoukydides (471-400). Hij beschrijft de strijd tussen de Griekse stadstaten al of niet gesteund door het Perzische Rijk als een duidelijk onderwerp van geopolitiek: de strijd om (levens-) ruimte en grondstoffen en dus macht.
Of kijken we naar nog oudere, alhoewel daarom niet altijd uitgebreide of als geschiedschrijving bedoelde geschriften uit de Egyptische, Assyrische, Joodse, Babylonische, Perzische, Chinese, Indische geschiedenis: het draait altijd om de machtsstrijd voor de grond: landbouw, toegangswegen over zee en op aarde, grondstoffen, bewoning.
Dit verhaal is uiteindelijk zo oud als de mensheid : “nihil novum sub sole” .
Nog graag een andere correctie in dit kader. Op pagina 75 is de auteur niet accuraat. Hij schrijft namelijk dat “na de val van de grote Middeleeuwse rijken, ontwikkelde zich bijvoorbeeld in Noordelijk Europa het verbond van de Hanze”.
Ten eerste welke grote rijken bedoelt de auteur?Bedoelt hij het zgn. Heilig Roomse Rijk van de Duitse keizer? Of bedoelt hij het Byzantijnse Rijk? Er waren althans in de Westerse M.E. geen grote rijken. Er waren statenverbonden met een zeer grote zelfstandigheid voor deze (kleine) staten. Een groot rijk was er wel bij de Arabieren met hetAbbasidische kalifaat in de 10 eeuw. Alhoewel je daar ook vragen kan stellen bij de grootte en eenheid van de Arabische wereld. Je had al vlug min of meer onafhankelijke kalifaten. De Omayaden in Spanje vanaf de tweede helft van de 9de eeuw, de Fatimieden in Egypte van 969-1171, de Ghaznawieden in India (997-1186)
Ik mag veronderstellen dat hij ook niet denkt aan het Mongoolse Rijk van Dzhengis Khan van het begin van de 13de eeuw.
En welke periode wordt exact bedoeld met de Middeleeuwen. Als we het over onze kontreien (het Westen) praten, hebben we als historici nu eenmaal met elkaar afgesproken, – en ik geef onmiddellijk toe dat dit arbitrair is -, dat de M.E. begint met het formele einde van het Westromeinse Rijk in 476 en eindigt met de inname van Constantinopel door de 21-jarige sultan Mehmet II en het formele einde van het Oostromeinse of Byzantijnse Rijk in 1453. In dit verband de Hanze te plaatsen in tijd na de M.E. is bijgevolg fout. Het Hanzeverbond oftewel de Hanze had zich goed georganiseerd vanuit Lübeck en van Brugge in het Westen tot Novgorod in het Oosten in de 13de eeuw (zie H. Pirenne.De Middeleeuwen. Amsterdam, s.d. , p.207 en vlg.), dus tijdens en niet na de M.E.
Ik denk dat deze foutieve lezing van de geschiedenis voortkomt uit het feit dat men van gelijkaardige collega’s (andere politicologen) overschrijft zonder eerst te rade te gaan bij gezaghebbende historici zoals een Henri Pirenne.
Op p.693 geeft de auteur trouwens toe rondom de kwestie van de al of niet toetreding van Turkije tot de EU dat er behoefte is aan wat hij noemt “complementaire analyses”. Ik zou zeggen dat dit voorbeeld aantoont dat het discours hieromtrent alleen begrepen kan worden vanuit een historische kennis: relatie tussen het Ottomaanse Rijk en de Europese staten (waarbij het Ottomaanse Rijk verschillende Europese landen omvatte), de kwestie van de Armeense bevolking, de kwestie van de Koerdische bevolking.
Ik sluit me in die zin volledig aan bij Yves Lacoste, die de noodzaak stelt van “le recours à la démarche historienne.” (geciteerd door Criekemans op p.551).
Een geopolitieke analyse zonder een historische is wetenschappelijk gezien onvolledig.
4. Een vierde punt van kritiek betreft de kwestie van het nationalisme (en imperialisme/kolonialisme).
Vreemd genoeg wordt door de heer Criekemans niet verwezen naar studies over dit onderwerp, terwijl ik de mening ben toegedaan dat vanuit deze invalshoek we een gelijkwaardig overzicht verkregen zouden hebben van het vraagstuk van de geopolitiek .
Over het vraagstuk van het nationalisme zijn veel en waardevolle studies geschreven, in mijn ogen in het bijzonder in de schoot van de Socialistische en Communistische Internationales van eind 19de en begin 20ste eeuw: met betrekking tot het koloniale vraagstuk, m.b.t. de Balkankwestie (toen reeds!) en in het vooruitzicht van de dreigende oorlog tussen Duitsland en Frankrijk (WO I).
Zo liggen voor ons de geschriften van de Oostenrijkse sociaal-democraat Otto Bauer: Die Nationalitätenfrage und die Sozialdemokratie, Wien.1907 en zijn “Nationalitätenprogramm der Linken” van 1917, waar hij opkomt voor de bevrijding van alle Slavische volkeren die onder het Oostenrijks-Hongaarse Rijk vielen.
Of de geschriften van V.I. Lenin over de kwestie van het nationalisme in het grote Russische Rijk van de Tsaren en daarna in de Soviet-Unie. Trouwens, Josef Stalin heeft in 1912 over deze kwestie van het nationaliteitenvraagstuk ook een zeer interessant werk geschreven. Hij was tenslotte geen Rus, maar Geörgier en heeft toen hij aan de macht was voortdurend aan geopolitiek “gedaan”.
De congresverslagen van deze twee Internationales hebben trouwens ook steeds bijzonder veel aandacht besteed aan het koloniale vraagstuk.
En wat te denken van de standpunten, die zowel de Duitse als de Franse socialisten innamen ten aanzien van de dreigende Wereldoorlog van 1914.
Hier wordt naar mijn bescheiden mening geopolitiek met een grote G geschreven.
En ik zelf zou aan een dergelijke invalshoek de voorkeur hebben gegeven omdat zij vanuit de verdediging wordt benaderd, terwijl nu de eerste geschriften in de literatuurstudie van de heer Criekemans van de hand zijn van de wat ik zou willen noemen “goedpraters ” van de “aanvallers” :Mackinder (1861-1947), die de imperialistische politiek van het Verenigd Koninkrijk “wetenschappelijk” onderbouwt of een Mahan (1840-1914), die de ontluikende macht van de USA “wetenschappelijk” probeert goed te praten.
Ik zou zeggen, het is een kwestie van keuze. Maar zeer betekenisvol. Hierop kom ik later graag op terug onder punt 7.
5. Wetenschap is niet neutraal .
a. Ten eerste is de wetenschap een kind van zijn tijd en moet dus ook steeds vanuit de realiteit van de omstandigheden van die bepaalde tijd begrepen worden.
Ik denk dat de auteur me hierin zonder problemen volgt.
Als een geopoliticoloog opstaat, is dat niet toevallig: hij moet begrepen worden tegen de culturele en politieke achtergrond van zijn tijd.
En de opkomst van de geografie in de 2de helft van de 19de eeuw kan alleen maar begrepen worden tegen de achtergrond van de koloniale expansie.
Een Mackinder moet begrepen worden tegen de achtergrond van de Britse imperialistische politiek op het einde van de 19de en begin 20ste eeuw, zoals een Haushofer begrepen moet worden in zijn relatie met de frustraties van het overwonnen Duitsland na WOI en zijn daarna ontstane relatie met de nazi’s in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw.
Wat mij echter opvalt in dit boek is dat de heer Criekemans weliswaar de eerste geopolitieke wetenschappers wel plaats tegen hun algemene politieke achtergrond, maar dit niet ten gronde doet voor degenen na WO II. Het is naar mijn mening overduidelijk dat de Amerikaanse geopoliticologen van de jaren na WO II, die eerder geostrategen waren, enkel begrepen kunnen worden tegen de achtergrond van de Koude Oorlog tussen de USA en de Sovjet-Unie
b. Een tweede belangrijke punt is natuurlijk het blootleggen van de boodschap, van het belang en van de ideologische vooronderstellingen van de auteurs.
Hierover schrijft de auteur een naar mijn mening zeer interessant deel waar hij het heeft over de “Kritische Geopolitiek”. De “Kritische Geopolitiek” ging in eerste instantie op zoek naar de bedoelingen en vooronderstellingen van vooral Amerikaanse geopoliticologen. Haar stelling is namelijk dat wetenschap als onderdeel van cultuur “gehegemoniseerd” is (een term van mijn goede vriend Antonio Gramsci), d.w.z. in functie staat van die groep die de macht of de hegemonie heeft en dat het bijgevolg de eerste opdracht is dit onderhuids verschijnsel bij een wetenschapper bloot te leggen: wat is zijn direct belang, welke groep vertegenwoordigt hij en wat zijn z’n onuitgesproken “assumpties” of vooronderstellingen .Ik vind trouwens dat de heer Criekemans in deze bladzijden zeer goed op dreef is. Ik heb er ook veel van opgestoken. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze school is de in Noord-Ierland geboren O’Tuathail. In Noord-ierland geboren heeft hij natuurlijk aan de lijve de begrippen “territorialiteit” en “nationalisme” ondervonden.
Ik had dus bijzonder graag gezien dat onze auteur in dezelfde lijn als die van de “Kritische Geopolitiek” gewerkt zou hebben: dat hij de beoordeelde auteurs en hun geschriften van na WO II niet voldoende heeft blootgelegd.
Het is blijkbaar aan ons, kritische lezer, zelf te ontdekken dat deze “wetenschappers” van de geopolitiek uitsluitend werken of voor het Amerikaanse leger of voor Amerikaanse zogenaamde liefdadigheidsstichtingen zoals de “Carnegie Endowment” en de “Rockefeller Foundation”, laat staan voor de Amerikaanse geheime diensten.
Ik moet erkennen dat deze Amerikaanse auteurs hier niet moeilijk over doen, geen moeite doen om hun positie en over het algemeen hun anticommunistische ideeën te verbloemen. Zij doen ook niet moeilijk over de neutraliteit van de wetenschapper: de wetenschap staat bij hen duidelijk in dienst van de maatschappij, althans voor zover dit hun eigen-Amerikaanse-maatschappij is.
Wij Europeanen doen daar veel moeilijker over. Ook de heer Criekemans. Hij probeert kost wat kost de schone schijn op te houden of door omfloerst taalgebruik te hanteren of door minimale informatie te geven. Het is in elk geval overduidelijk dat hij niet in de voetsporen van de “Kritische Geopolitiek” treedt en probeert de verborgen politieke agenda van deze Amerikaanse geopoliticologen bloot te leggen. Ik betreur dit ten zeerste, een wetenschapper onwaardig. Het is immers aan de wetenschapper permanent kritisch te blijven.
Een voor mij bijzonder illustratief voorbeeld van omfloerst taalgebruik, – en welke door de auteur niet blootgelegd worden- , zijn de termen “de-territorialistatie ” en “re-territorialisatie”. .
Weet jij, lezer ,wat met deze termen bedoel wordt? Wat denk je? Ja, ik ook moest er even over nadenken en kon deze enkel vanuit de context begrijpen.
Wel, hier is het antwoord, althans denk ik.
Met “de-territorialisatie” wordt waarschijnlijk bedoeld de ontbinding van de Sovjet-Unie , van Joegoslavië en van Tsjechoslovakije.
Met “re-territorialisatie” wordt waarschijnlijk bedoeld de hereniging van de twee Duitslanden.
Maar zeker ben ik niet, of het kan ook wat anders zijn: “de–territorialisatie” is het wegvallen van de grenzen in het kader van de globalisering of van de uitbreiding van de E.U., waar dan “re-territorialisatie” betekent het hertekenen met grenzen van het uiteengevallen Joegoslavië en de Sovjet-Unie. Dus omgekeerd.
6. De selectie van de besproken auteurs:
Op p.50 zegt de auteur dat hij ons een “niet-limitatieve” inventaris geeft. Nochtans heb ik de indruk dat hij zich wel degelijk beperkt heeft in zijn keuze. Ook hij wordt, zou ik zeggen, gehinderd door onbewuste ideologische vooronderstellingen.
Opvallend is dat de heer Criekemans bijna uitsluitend Amerikaanse (ik bedoel hiermee USA en niet Latijns-Amerikaanse, hè ) geopoliticologen bespreekt, alsof er geen andere zijn (buiten de Franse “Lacoste” school rondom het tijdschrift “Hérodote”).
Hoe valt dit te verklaren?
Of er zijn er geen andere behalve hier en daar een loslopend wild zoals een Yves Lacoste.
Of de heer Criekemans ziet er geen andere.
En daarvoor kunnen er naar mijn mening drie redenen zijn:
- – hij vindt ze niet , omdat hij ze gewoonweg niet gezocht heeft.
- – hij is er nooit in onderwezen en volgt gewoonweg zoals de meeste academici het platgetreden pad.
- – hij is zo ideologisch “ingebed” dat hij onbewust alleen de vermelde auteurs als volwaardige wetenschappers van de geopolitiek beschouwt, kortom zich onbewust aan de zijde schaart van deze Amerikanen.
We vinden echter het antwoord , – onrechtstreeks. In de bijlage geeft de auteur een overzicht van de andere geopolitieke scholen, maar slechts een overzicht.
Dus, inderdaad ze bestaan en hij weet wel degelijk van hun bestaan af.
Waarom deze dan niet evenveel aandacht geven als de Amerikanen?
Trouwens zijn studie had naar mijn bescheiden mening veel meer nieuws gebracht, indien hij in de geschiedenis gedoken was om op zoek te gaan naar schrijvers over geopolitiek “avant la lettre” . Ik denk hier bijvoorbeeld aan een Marco Polo. Ik heb zijn reisverslag voor me liggen : “The travels of Marco Polo. The complete Yule-Cordier edition. New York, 1993. Ik zou zeggen dit is een schoolvoorbeeld van een geopolitiek geschrift: hier wordt constant de wederzijdse relatie tussen omgeving en mens uiteengezet.
Of wat te denken van de historische geschriften van Hegel?
Kortom, een meer historisch gerichte benadering zou waarschijnlijk iets bijgebracht hebben. En dat is toch waar de wetenschap voor moet staan: ofwel iets toevoegen (kwantitatief) ofwel iets uitdiepen (kwalitatief).
7. De auteur is inderdaad niet neutraal en is ideologisch ingebed in het Amerikaanse (USA)denken:
Zoals hierboven aangegeven, is de auteur ideologisch ingebed. waardoor hij zoals de meeste academici in een kring blijft ronddraaien: hij schrijft over zijn collega’s en voor zijn collega’s. Ik noem het: academische incest.
Maar ik ga verder in mijn kritiek.
Uiteindelijk vrees ik te moeten concluderen dat de heer Criekemans zich aan de zijde van de Amerikaanse “conformistische” politicologen plaatst.
Ik vind dat niet erg, hoor. Ik kan daar mee leven. Het zou alleen van wat moed getuigen indien hij dat volmonding zou erkennen en niet de schijn van neutraliteit zou proberen hooghouden.
Het is trouwens frappant en tegen de borst stuitend dat hij, wanneer de “Kritische Politiek” een analyse maakt, hij zich afvraagt (op p.610) of deze school wel een studie-object heeft. Zeer flauw, hoor.
En wanneer een Servische politicoloog Dragos Kalajic een standpunt inneemt, dit onmiddellijk afgemaakt wordt als rechts-nationalistisch (p.336).
Of wanneer hij de “Kritische Gepolitiek” en Yves Lacoste met zijn tijdschrift “Hérodote” een “radicaal-politieke invalshoek” verwijt (p.606).
Alsof de standpunten van de Amerikaanse geostrategische beleidsmakers niet radicaal zijn! Hun gevolgen zijn dat in elk geval. Kijk maar naar Irak.
Ik zou durven zeggen dat hier sprake is van een dubbele moraal.
Een onooglijk zinnetje in een mager voetnootje op p.635 spreekt voor ons boekdelen.
Zo schrijft hij in een voetnoot 5 op pagina 635: “Zie in dit verband de tweede inauguratie-speech van president George W. Bush, op 20 januari 2005 alsook… .Over de validiteit van deze stelling en haar schijnbare toepassing door de VS ‘met twee maten en gewichten‘, kan veel gezegd worden. Wij gaan hier evenwel bewust niet verder op in.”
De auteur weigert hier een standpunt in te nemen ten overstaan van de geopolitiek (buitenlandse politiek) van de VS, niet omdat hij neutraal wil blijven maar omdat hij die schijn wil wekken.En dat verwijt ik hem.Want uiteindelijk neemt hij wel standpunten in. Dat kan immers ook niet anders.Wetenschap en zeker deze van de politie is en kan niet neutraal zijn.
En hier is het voor mij zeer overduidelijk dat precies deze wetenschap van geopolitiek met zijn denktanks een tastbare functie heeft in de uitvoering van buitenlands beleid: het buitenlands beleid heeft nood aan een intellectuele rechtvaardiging, dat gebaseerd kan zijn op feitelijke (d.i. historische) argumenten. De geopolitiek is een bron geworden, waaruit geput kan worden voor de intellectuele rechtvaardiging van de geostrategische politiek: de controle van de energiebronnen in de wereld.
Inderdaad, als wetenschapper kan je niet aan de zijlijn blijven staan, zeker m.b.t. een terrein als politiek dat dagelijks in ons leven ingrijpt.
Alleen ik vind dat je als wetenschapper niet als een Confucius door het leven kan gaan en als paladijn kan blijven vertoeven aan het universitaire hof van de machthebbers om zich te plooien naar hun wensen door neer te schrijven wat er van jou verlangd wordt.Want laten we het over één ding eens zijn: de grenzen komen en gaan, en voor elk verhaal van soevereiniteit zijn er wel argumenten uit de geschiedenis te halen. De geschiedenis kan elke dag herschreven worden.
Neen, ik vind dat een wetenschapper van de geopolitiek een taoïst moet zijn: iemand, die zeer kritisch staat tegenover de handelingen van de politici, in het bijzonder tegenover hen, die op dat moment van de geschiedenis de scepter zwaaien. In die zin sluit ik me aan bij de “Kritische Geopolitiek” en bij Yves Lacoste en zin tijdschrift “Hérodote”.
CONCLUSIE :
Heeft het lezen van dit boek ons dan niets bijgebracht?
Jawel. Wij hebben er veel van opgestoken. Vooral hoofdstuk 4 ( p.531-618 ) heeft ons bijzonder aangesproken. Daarnaast is hoofdstuk 5 ( p.632-708 ) een goed stuk omwille van zijn vergelijkingen en synthese.
Ik zelf zou een totaal andere geschiedenis geschreven hebben:over het nationalisme en het imperialisme (waaronder het kolonialisme). Maar mijn verhaal zou uiteindelijk over hetzelfde handelen, namelijk geopolitiek.
Staat U me toe te herhalen dat ik veel geleerd heb, maar dat ik wel echt op mijn tanden heb moeten bijten om het lezen vol te houden: zoveel pocherij, dikdoenerij!
Steeds als ik geboeid aan het lezen sloeg, kreeg ik weer een mokerslag door het taalgebruik en werd mijn jeugdig enthousiasme teniet gedaan. Ik vrees dat mijn gezondheid eronder geleden heeft.
Ik zou de heer Criekemans willen smeken om het te herschrijven door alle ballast weg te laten: herhalingen, dubbele inleidingen, citaten, moeilijke woordkeuzes en zinsconstructies Indien hij dat zou doen, kan er een pareltje verschijnen.
Maar ik zou zeggen, heer Criekemans, trekt U zich mijn kritiek niet te veel aan. Wie ben ik trouwens! Over een paar jaren ben ik er niet meer, enkele jaren daarna bent U er niet meer, maar het leven gaat verder en niemand zal zich ons nog herinneren.
Staat U me toe, lezer , te eindigen met het volgende.
Het getuigt in mijn ogen van een pervers cynisme om te verklaren dat de geplande installatie door de USA van raketten in Tsjechië en Polen niet bedoeld is tegen Rusland, maar tegen Iran en Noord-Korea. Alsof de USA deze niet kan afschieten en tegen Iran vanuit de Perzische Golf, Pakistan of het door haar bezette Irak en tegen Noord-Korea vanuit Zuid-Korea of Japan.
Dit lijkt mij een actueel en frappant voorbeeld van hetgeen de Amerikaanse denktanks van geopolitiek produceren.
(Uitpers, nr 85, 8ste jg. , april 2007)
P.S. Er staan in de tekst enkele schrijffouten, maar daarop wil ik de auteur niet aanspreken . Dit is de verantwoordelijkheid van de begeleider en de uitgever, lijkt me .
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=437912&refsource=uitpers