Een gebrek aan ambitie kan je hem niet verwijten: nadat de Spaanse toprechter Baltasar Garzón in eigen land o.m. de drugshandel, corruptie in de bank- en bouwsectoren en het terrorisme bestreed en over de landsgrenzen heen – met beperkter succes – personages als Pinochet, Berlusconi en Bin Laden probeerde aan te pakken, was hij nu van plan voor eens en altijd af te rekenen met de Spaanse dictator Franco. Daarbij schopte hij echter tegen dermate belangrijke schenen dat het initiatief hem mogelijk zijn carrière zal kosten.
Zijn voorstel om een onderzoek in te stellen naar de meer dan 50.000 verdwenen slachtoffers van het Franco-regime (1936-1975) stuitte onmiddellijk op hevig verzet van al wie niet bijzonder progressief genoemd kan worden in Spanje: de extreem-rechtse groepering Manos Limpias (‘Schone Handen’) diende prompt klacht in tegen het voorstel en werd daarbij gesteund door de nog actieve franquistische partij Falange (die echter uitgesloten werd uit het proces omdat ze enkele documenten te laat indiende). Concreet wordt Garzón beschuldigd van ambtsmisdrijf, omdat het onderzoek in strijd zou zijn met een in 1977 goedgekeurde amnestiewet en de vermeende misdaden bovendien reeds verjaard zouden zijn. Dat de VN ‘tabula rasa’-wetten en verjaring in geval van flagrante misdaden tegen de mensheid niet erkennen, zal hen een zorg wezen: aan de figuur van Franco raakt men, ruim 30 jaar na de invoering van de democratie, nog steeds niet.
Garzón riskeert een schorsing uit zijn ambt die, de facto, zijn pensioen zou betekenen. Het is niet de eerste keer dat men hem professioneel buitenspel probeert te zetten, zo werd hij er onlangs nog van beschuldigd illegale financiering ontvangen te hebben van een Spaanse bank voor het houden van twee gul vergoede lezingen in de VS en toestemming te hebben gegeven voor het organiseren van afluisterpraktijken in het kader van een gerechtelijk onderzoek naar malversaties.
Nu lijkt men echt de ideale stok gevonden te hebben om de hond te slaan.
Vooral voor de grootste oppositiepartij, de centrumrechtse Partido Popular (PP) van ex-premier Aznar, komt de zaak wel zeer gelegen: de partij is momenteel verwikkeld in een wirwar van gigantische corruptiezaken die reeds tal van politieke slachtoffers gekost heeft binnen de partij, onder meer in de regio Valencia en op de Balearen. Niet dat de intussen schandaal-immune bevolking er bijzonder wakker van zou liggen: de PP verkondigt via haar machtige mediakanalen slechts één boodschap, “door het wanbeleid van premier Zapatero is Spanje het kneusje van Europa geworden”, dat volstaat.
Wie komt, naast Garzón zelf, gehavend uit dit verhaal? In de eerste plaats het Spaanse rechtssysteem, waarvan 65% van de Spaanse bevolking vindt dat het gepolitiseerd is. Ook de democratie in Spanje, die duidelijk nog niet zo volwassen is als ze zelf vaak beweert. En ten slotte de Europese Unie, die met haar gebruikelijke passiviteit toekijkt en intussen zeer amicaal omgaat met personen als Jaime Mayor Oreja, het Europarlementslid dat meent dat men onder Franco al bij al nog zo slecht niet leefde.
(Uitpers nr. 120, 11de jg., mei 2010)