Het Surinaamse Galibi is een mooi, maar geen vlekkeloos verhaal van een community based initiatief in een land van het Zuiden, waar men nog echt niet zo goed weet hoe het nu verder moet met de aanpak van toerisme. Walter Lotens ging op onderzoek naar dat stukje van de Wilde Kust en sprak er met een aantal betrokkenen over toerisme ergens aan ‘het einde van de wereld’ waar een dorpsgemeenschap stilaan ontwaakt uit haar ‘derdewereldslaap’.
Volgens hem is Galibi op het vlak van toerisme een positief buitenbeentje in Suriname, maar ook daar is community based toerisme geen wondermiddel. Deze case illustreert niet alleen dat het tot een bepaalde hoogte kan, maar ook dat je vrijwel overal naijver, concurrentie, scheve machtsverhoudingen, verschillen in kapitaal en opleidingskansen vindt. Ook bij de inheemsen overal ter wereld, waarvan de levenswijze in het westen nogal eens geïdealiseerd wordt.
(foto: Pieter Van Maele)
Samen met Nardo Sydney Aluman wandel ik langs een stukje van de Atlantische Oceaan. Hij is Kari’na en schrijft onder de naam Nardo Aloema.(1) Het brede strand aan de monding van de Marowijne, waar wij ons moeizaam door het mulle zand ploegen, is zijn geboortegrond. De zon brandt. De muskieten doen hun werk. Een lichte passaatwind uit het noordoosten brengt even verkoeling.
Aan de andere kant van de rivier ligt het Frans-Guyanese Saint-Laurent du Maroni, waar ooit Dreyfus en Papillon in het bagno gevangen zaten. Ontsnapte bagnards probeerden via de oceaan Venezuela te bereiken. De geschiedenis komt hier volop op je af. Ook Engelsen, Ieren, Hollanders en Fransen bezeilden het gebied tussen Orinoco en Amazone op zoek naar El Dorado aan het legendarische Parimameer.
De stevige, geblokte man met wie ik tegen de wind inloop, werd in 1946 in het Surinaamse Galibi geboren. Die leeftijd staat in zijn verweerd gezicht gebeiteld. In de verte aan de riviermonding zie ik enkele boeien dobberen. Zand- en modderbanken, grillige mangrovebossen, zandstranden met getijdenkreken en heel veel muskieten beschermen het gebied tegen de invasie van de mens. Europese avonturiers uit de 17de en 18de eeuw avonturiers wisten dat al. Zij spraken met enige vrees over de zogenaamde Wilde Kust.
De zeeschildpadden echter worden als door een magneet aangetrokken door die plek en leggen jaarlijks duizenden kilometers af in hun legbedevaart naar die smalle kuststrook. Suriname heeft niet veel zandstrand, maar toch is elke vierkante meter ervan wereldberoemd. Van de zes soorten die in de West-Atlantische regio voorkomen, leggen er drie geregeld eieren op de stranden van Galibi, met name de warana, de krapé en vooral de super imposante aitkanti of leatherback, die tot een halve ton kan wegen. Deze enkele vierkante meter strand zijn trouwens de enige legplaats van de warana langs de Atlantische kusten.
Aluman wijst naar enkele brede kuilen boven de vloedlijn. “De schildpadden zijn vroeg dit jaar. Zij beginnen nu al hun legnesten te maken.” Enkele schuwe krabben lopen voor mijn voeten weg. Op deze stranden graven zeeschildpadden tussen februari en juli een paar duizend nesten waarin ongeveer 1,5 miljoen eieren worden gelegd. Elk jaar kruipen ruim 300.000 babyschildpadjes naar zee.
Op het strand van Baboensanti ligt de Warana Lodge van Stinasu, de Stichting Natuurbehoud Suriname. We lopen in de richting van Christiaankondre, Alumans geboortedorp. Zijn sonore en bedaarde stem klimt moeiteloos boven de passaatwind uit. De Atlantische Oceaan en enkele wuivende palmbomen luisteren mee. Hij geeft een gratis geschiedenisles weg vanuit inheems perspectief. Ook literair deelt Aluman die boodschap mee. In de beginscène van zijn toneelstuk Opstanding in de Amazone voert hij een pyjai, een geestelijke leider, op die een visoen krijgt van naderende, grote vleermuizen. Het blijken de zeilschepen te zijn van de kolonisatoren. “Dit is het grondgebied waar wij, Kari’na, al eeuwenlang leven. En dat wij al eeuwenlang verdedigen. Om de suikerplantages ook hier in de kuststrook te kunnen stichten, hebben de koloniale heersers in vele gevallen de inheemse bevolking verdreven. Wij, Kari’na, woonden toen aan de Alusiakakreek. Ongeveer 150 jaar geleden werden de bewoners gedwongen te verhuizen, door een Engelsman, een zekere Berkeley, die er een kokosplantage wilde beginnen.”
Hier en daar staan kokospalmen, het restant van een plantage die Galibi heette. Dat is de directe aanleiding geweest voor het stichten van de Kari’na-dorpen, Christiaankondre en Langamankondre naar de naam van de twee broers die het initiatief namen. In het Kari’na heten de dorpen Kupaliyumi (de geest van de houtluis) en Karawasiundi (de stam van de karawasi-boom die vruchten draagt). In beide dorpen wonen nu ongeveer 800 Kari’na, vrij geïsoleerd van de buitenwereld. Van Paramaribo tot het Surinaamse grensstadje Albina aan de Marowijne heb je drie tot vier uur nodig om de gaten in een barslechte weg te overwinnen. En van Albina tot Galibi moet je dan nog eens ongeveer drie uur de stroming van de woelige Marowijnemonding trotseren.
De Kari’na verkiezen dit isolement, want ze verzetten zich al jaren tegen plannen van de Surinaamse overheid om een weg van Albina naar Galibi aan te leggen. Daardoor behouden ze met hun piakas (boten) een monopoliepositie op het transport naar Galibi en kunnen zij ook de toestroom van toeristen zelf onder controle houden. De Kari’na horen bij Suriname en toch weer niet. Vaak steken ze clandestien de rivier over om in het Franse Saint-Laurent zaken te gaan doen. “Als wij snel vers stokbrood nodig hebben, varen we even naar de Franse warme bakker aan de overkant,” lacht Aluman.
Christiaankondre is het grootste dorp en telt nu twee kerken, een telecentrum, vier gastenverblijven, de grootste supermarkt, twee bakkerijen, een souvenirwinkel en een vrouwencentrum. In het centrum, tussen beide dorpen in, staan een school, een kerk en een polikliniek. Langamankondre heeft twee gastenverblijven, een kleine winkel en een bar. Als je over het strand loopt, merk je de overgang tussen de twee dorpen haast niet. Ooit was het anders.
Aluman vertelt verder. Zijn persoonlijke levensgeschiedenis en de ontwikkeling van zijn dorp zijn nauw met elkaar verbonden. “Vroeger leefden deze twee Kar’ina dorpsgemeenschappen op zeer gespannen voet met elkaar. Ik herinner me dat nog zeer goed. Als pas afgestudeerde hulponderwijzer heb ik me vanaf de jaren zeventig ingezet om in Galibi een ontwikkelingsproces op gang te brengen.”
Overlevers
In dat ontwikkelingsproces van Galibi zou het toerisme al vrij vlug een vooraanstaande plaats verwerven. Het is merkwaardig dat een dergelijk geïsoleerde regio zelfs eerder bekend werd dan Suriname als toeristische bestemming. Dat stukje Wilde Kust is letterlijk en figuurlijk een buitenbeentje in de Surinaamse context. Ook door zijn geografische ligging is dat gebied een grensgeval in vele betekenissen. Het is een borderland, een frontier society, een schemergebied. Overleven in een grensgebied vraagt speciale vaardigheden. Grenzen zijn geografische, legale lijnen waaraan een soevereine staat zich probeert vast te houden. De Marowijne is 520 kilometer lang. Niemand kan die rivier controleren. De zwakke Surinaamse staat zeker niet, maar ook de veel sterkere Franse staat niet. Enkele jaren geleden stond Nicolas Sarkozy, toen nog Frans minister van Binnenlandse Zaken, stoer te doen in een bootje op de Marowijne, maar dat maakte weinig indruk op de oeverbewoners. Ook niet toen hij in 2008 terug kwam als Franse president. De Kari’na en vooral de Marrons spelen nog steeds kat en muis met een onbestaande of machteloze overheid aan de twee kanten van de stroom.
“Het aanknopen van netwerken, het op het juiste moment ergens verschijnen, of juist niet, het zich continu aanpassen aan een bepaalde situatie om te kunnen overleven en tegelijkertijd de zucht naar vernieuwing lijkt het leven te typeren,” schrijft de Nederlandse antropoloog Karin Boven over de Wayana, een kleine inheemse groep in het zuiden van Suriname. (2) De Kar’ina vertonen eenzelfde soepelheid en strategisch aanpassingsvermogen om te kunnen overleven. Adapt or perish is een motto dat alle inheemse volkeren noodgedwongen en doorgaans met succes ijverig toepassen. Als zij oversteken blijven zij in ‘eigen land’ want in de kuststrook wonen ook Kar’ina.
De Kar’ina zijn vaak meer thuis op de woensdag- en zaterdagmarkt van Saint-Laurent waar zij vis, fruit en groenten verkopen dan in Paramaribo. Op het ‘eigen’ land kunnen zij voor hun ontwikkeling niet erg rekenen. Het is maar om de vijf jaar dat vanuit de hoofdstad wat manna uit de Galibi-hemel valt. Toevallig net voor de verkiezingen van 2005 heeft de overheid een nieuwe generator aangeschaft, maar de palen en de bedrading die iedere woongroep van elektriciteit voorziet, zijn geïnstalleerd door de overheid van Frans-Guyana. Het is een wederdienst voor het verzamelen van het materiaal van een neergestorte Franse raket, die een beetje verderop van de ruimtevaartbasis European Space Agency (ESA) in Kourou werd gelanceerd. Ontwikkeling voor wat brokstukken. Ruimtevaart brengt op, ook voor de underdog.
Hoe het groeide
Galibi is volgens Lizzy Beekman een goed voorbeeld van waar de gemeenschap een groot aandeel heeft gehad in de ontwikkeling van het toerisme. (3) Deze Nederlandse sociale wetenschapper deed onderzoek deed naar ‘de beleving van sociaal-culturele invloeden van het toerisme op de gemeenschap van Galibi’. Galibi is een mooi, maar geen vlekkeloos verhaal van een community based initiatief in een land van het Zuiden, waar men nog echt niet zo goed weet hoe het nu verder moet met de aanpak van toerisme. In deze case volg ik twee pistes. De lijnen die door Nardo Aluman en verder door zijn vrouw worden uitgezet, en het commentaar daarop van enkele buitenstaanders die naar mijn gevoel als bevoorrechte getuigen kunnen optreden om een stukje van de werkelijkheid in kaart te brengen.
Ik neem eerst de draad terug op van mijn wandeling met Nardo Aluman. “Ik stond mee aan de wieg van de Commissie Ontwikkeling Galibi. In het begin stuitten we op veel weerstand. Ik moest vooral de plooien glad strijken tussen Langamankondre en Christiaankondre. Ik was jong toen – hooguit tweeëntwintig – maar toch werd er behoorlijk naar mij geluisterd.”
Ondanks of misschien eerder dank zij het vrij grote isolement kwamen de eerste toeristen naar het verafgelegen Galibi. De schildpadden zullen daar zeker een belangrijke rol in gespeeld hebben, maar Nardo Aluman ongetwijfeld ook. Hij is een artistiek buitenbeentje, uitgebroken uit zijn gesloten gemeenschap van herkomst, die in Europa een andere wereld heeft leren kennen. Zijn beslissing om na zijn Grand Tour terug af te zakken naar Suriname is niet alleen voor hem, maar ook voor Galibi van belang geweest. In 1975 keert hij met zijn eerste vrouw Veerle, die hij in België heeft leren kennen, terug naar Suriname en begint met WOTO, de eerste viscoöperatie in Galibi.
Aluman herinnert zich: “Daar grepen de eerste woelige vergaderingen plaats.” Hij wijst naar een open vergaderruimte, met golfplaten afgedekt. “Dat was het begin van de coöperatieve beweging in Galibi. We hadden toen wind in de zeilen. Via de Nederlandse ontwikkelingsgelden ontvingen we flinke bedragen. We konden nieuwe boten kopen en onze mensen kregen de gelegenheid om cursussen te volgen. Langamankondre en Christiaankondre kwamen vooruit.”
Vanaf die periode ontvingen Nardo Aluman en zijn vrouw voornamelijk Europese vrienden en kennissen in Galibi. Zo werd de basis gelegd van iets dat pas achteraf onder de noemer ‘toerisme’ werd gerangschikt. In die zin is Nardo Aluman, en achteraf zijn tweede vrouw, een pionier geweest in het introduceren van het toerisme ergens op ‘het einde van de wereld’. Dat gebeurt wel vaker. Zonder de katalysatorfunctie van enkele voortrekkers ontwaakt een dorpsgemeenschap veel moeilijker of niet uit haar ‘derdewereldslaap’.
Nardo Aluman vervolgt: “Die eerste bezoekers kwamen naar Galibi op een volstrekt niet-commerciële basis. Het waren meestal intellectuelen: dokters, architecten, priesters, antropologen. Dat waren geen toeristen, maar bevriende reizigers, vaak backpackers die niet op luxe maar op contact, natuur en avontuur uit waren. Zij kwamen op eigen kracht naar hier en ik zorgde op vrijwillige basis voor eenvoudige accommodatie in het dorp.” Die opvangactiviteiten van de target man Aluman hadden natuurlijk niets community based in zich, maar toch is het verblijf van deze mensen indirect belangrijk geweest voor Galibi. Hij wijst naar de Sint-Antoniusschool waar we voorbijlopen. “Dit gebouw bijvoorbeeld was vervallen. Met de financiële steun van een Nederlandse groep en met de hulp van bevriende architecten en dokters van het Academisch Ziekenhuis hebben we het terug kunnen opknappen.”
Stadsinheemsen als go between
Geleidelijk aan kwam er ook een zekere structurering in heel dat spontane gebeuren. “Die vrienden van ons logeerden altijd bij familie en dat was soms vervelend. Zeker als de groep een beetje talrijk was,” vervolgt Aluman zijn kleine geschiedenis van het toerisme dat tevens een stukje van zijn levensverhaal is, want intussen was hij getrouwd met Jo Tokoe, een dorpsgenote van hem.
“Mijn schoonvader heeft in 1992, vlak na het beëindigen van de binnenlandse oorlog, een logeerruimte met drie kamers gebouwd aan de rand van het dorp, vlak tegen de rivier aan. Hij vroeg aan Jo om de nieuwe zaak te runnen.” Tokoe is toen begonnen als eerste touroperator in Galibi. Onder de benaming Mirisji Tours bracht zij kleine groepen toeristen naar Galibi. Via haar contacten met de Nederlandse ambassade vond zij geïnteresseerden. De mondreclame deed de rest en Mirisji Tours groeide.
“Werd het dorp daar nu ook beter van?” vraag ik aan Jo Tokoe die ik thuis in haar gezellige westerse woning in Paramaribo opzoek.
“Indirect toch wel,” antwoordt Tokoe. “Zoals in de vorige periode kwamen er gasten waar wij achteraf nog duurzame contacten mee onderhouden. Zo kregen we een onderwijzer van een Sint-Antoniusschool in Nederland op bezoek en daaruit is een uitwisseling tussen de leerlingen van beide scholen ontstaan. Ze ondersteunen de school in Christiaankondre, ook materieel. Dat gebeurt ook door Duitse studenten en leraren die hier op bezoek zijn geweest. Ook de visserijcoöperatie WOTO in het begin van de jaren tachtig is op die manier ontstaan. Dat was dus geen echt toerisme en zeker ook niet community based volgens de gebruikelijke definitie, maar toch is de gemeenschap er beter van geworden.”
Jo Tokoe was door haar profiel de aangewezen persoon om zich in dat Mirisji avontuur te storten. Ze kent het leven van de dorpelingen van binnenuit, maar door haar langdurig verblijf in Paramaribo en in het buitenland als vertegenwoordiger van de inheemse beweging was zij ook vertrouwd met westerse gewoonten. Als go between fungeren was haar op het lichaam geschreven. Die taak nam ze ook ernstig op. “Voordat er een groepje toeristen komt, ga ik de mensen in het dorp op de hoogte stellen. Op die manier probeer ik hen voor te bereiden op de komst van de toeristen. Tijdens het verblijf maken wij samen een wandeling door het dorp en wijs ik de gasten op onze gebruiken. Daar hechten wij zeer veel belang aan. Wij bezoeken ook telkens een aantal families om op die manier de contacten tussen dorpelingen en toeristen aan te halen. Onze kleinschalige manier van werken laat dat toe. In enkele Marrondorpen aan de Boven-Suriname doet men dat ook, maar daar leven de toeristen toch minder tussen de dorpelingen. Ze verblijven vaak in een ressort op een eiland.” Nardo Aluman voegt eraan toe: “Onze formule om de mensen dichter bij elkaar te brengen heeft ertoe geleid dat er in sommige gevallen vriendschapsbanden zijn gesmeed. Het is zo dat er ook duurzame contacten ontstaan zijn. Er zijn zelfs al huwelijken uit voort gekomen.”
Volgens hem er via het binnenhalen van het toerisme stilaan een eigen ontwikkelingsdynamiek op gang gekomen, waardoor Galibi onder de aandacht kwam van UNDP, WWF, Stinasu en het Surinaamse Planbureau. “Die ondersteuning heeft geleid tot onder meer de bouw van een nieuwe ijsfabriek en een polikliniek.”
Aluman en Tokoe zijn door hun in between positie – stad en dorp – duidelijk trekkers geweest. Ze zijn twee mooie voorbeelden van wat de Nederlandse antropoloog Mathilde Molendijk ‘stadsinheemsen’ noemt. Aluman draagt jeans en rijdt in Paramaribo rond met een oude VW-kever. “Ik beschouw me in de eerste plaats als een Kari’na. Mag ik dan geen jeans dragen? Natuurlijk wel, ik wijs de moderne levenswijze niet af, maar dat is geen reden om mij niet zuiver op de graat te vinden. Ik gebruik geen korjaal in Paramaribo. Daarom die kever. Computers, e-mail, kortom de moderne technologie zijn mij niet vreemd. Mijn manier van denken blijft echter inheems. Het is het innerlijke dat telt. Daarom is het voor mij ook zo belangrijk om dagelijks mijn eigen taal te kunnen gebruiken. Mijn gedichten schrijf ik eerst in het Kari’na, omdat de woorden ervan cultuuruitingen bevatten die ik onmogelijk in het Nederlands kan weergeven. Ook in mijn geboorteplaats Galibi veranderen de uiterlijke dingen, zoals de buitenboordmotor die de pagaai verdringt, maar het wezenlijke van het Kari’na-zijn verandert niet.”
Een successtory
Intussen zijn we meer dan vijftien jaar verder en heeft Jo’s zoon Terence het werk overgenomen. Ook haar tante en andere familieleden werden mee ingeschakeld om het geheel te doen draaien. Volgens Lizzy Beekman draait Mirisji Tours niet slecht. Van de 4000 gasten die in 2003 Galibi bezochten gingen er 3000 met Mirisji Tours. De vier andere, waaronder Wejoe van Langamankondre met 550, moesten zich tevreden met de kruimels.
Jo Tokoe blikt terug op haar activiteiten. “Wij hebben alles, stap voor stap, met eigen middelen opgebouwd. Dat geeft meer duurzaamheid aan heel de onderneming. Wij hangen niet af van één of andere grote donor en zijn grillen. Ook in het buitenland wordt dat blijkbaar geapprecieerd. Mirisji Tours Galibi heeft in 2005 in Madrid de International Quality Star Award for leadership in Tourism gekregen voor vernieuwing, technologie en community management.” Daarnaast is Galibi ook geselecteerd voor een Unesco project dat Poverty Alleviation through Tourism and Heritage heet. Het doel van dit project is de jeugd van Galibi tussen 15-25 jaar de nodige kennis en vaardigheden bij te brengen zodat zij als jonge ondernemers de verdere ontwikkeling van de toeristensector op Galibi ter hand kunnen nemen.
De individuele touroperators hebben nu samen Galibi Tours opgericht om het toerisme in Galibi te coördineren. Samen met andere niet-inheemse touroperators hebben ze nu een eigen kantoor in de Herenstraat, in het centrum van Paramaribo. In 2007 werd het gebouw feestelijk ingehuldigd. Nardo Aluman is zich ervan bewust dat het een belangrijke stap voorwaarts kan betekenen. “Wij willen een betere organisatie waardoor wij zichtbaar aanwezig worden in de hoofdstad. Via het aanbod op onze website richten wij ons naar heel de wereld.”
“Door de komst van het toerisme is ook het genderbewustzijn in Galibi op gang gekomen,” voegt Jo Tokoe eraan toe. “Waarom moeten jullie altijd op die man wachten? Neem toch eens zelf initiatief! Ik kom hier met toeristen en die zijn geïnteresseerd in typische zaken die jullie maken. Een aantal is toen naar het bos gegaan om bessen en zaden te zoeken en die aan elkaar te rijgen tot halssnoeren en armbandjes.” Algauw was er meer productie dan afzet en vanaf dat ogenblik is Jo Tokoe naar andere kanalen gaan zoeken om die eenvoudige sieraden te verkopen. Haar woning in Paramaribo puilde uit van de goederen, want ook vrouwen uit andere inheemse dorpen gingen vlijtig aan de slag. Uiteindelijk heeft dat geleid tot een groot initiatief in Paramaribo. Eén keer per maand wordt er nu in de Palmentuin, in hartje Paramaribo, een Amazonemarkt georganiseerd met allerlei ambachtelijke producten van de inheemse bevolking uit Suriname.
Het toerisme heeft volgens Nardo Aluman ook een aantal gunstige neveneffecten gehad: “Door toerisme ondersteunt men nu ook in zekere zin de visvangst en de handel, want de gasten willen wel graag vis en stokbrood eten. Vis halen we bij onze eigen mensen en voor vers stokbrood varen we even de rivier over naar Saint-Laurent du Maroni.”
Op Galibi groeien stilaan de contouren van een toeristisch netwerk van kleinschalige initiatieven die uitwegen zoeken om aan de grote touroperators voorbij te gaan. Op het eerste gezicht gaat het om een mooi verhaal met een hoge verwijswaarde. Wat vinden nu de rechtstreeks betrokkenen zelf van die ontwikkelingen op Galibi? Hoe community based is heel die onderneming? Met die vragen in het achterhoofd bewandel ik nu een tweede piste.
Andere stemmen uit het dorp
Niet iedereen was zo ingenomen met de komst van het toerisme. Dat blijkt uit de studie van Lizzy Beekman. Deze Nederlandse wetenschapper die in 2004 vier maanden op Galibi doorbracht is, samen met Harrold Sijlbing, de toenmalige Stinasu-directeur, mijn belangrijkste bron om heel die community based onderneming van op enige afstand kritisch te evalueren.
De familie van Jo Tokoe legde in 1992 het idee van een gastenverblijf in Christiaankondre voor aan de toenmalige kapitein van het dorp. Dat plan werd niet goed onthaald, noch door de kapitein, noch door de leden van de gemeenschap. Waarom niet? Lizzy Beekman: “Men wilde in de eerste plaats geen vreemden in het dorp, in ieder geval niet in groten getale. De schoonvader van de toenmalige kapitein, die sjamaan was, heeft zich samen met de kapitein fel verzet tegen dit initiatief. Blanken of mensen uit de stad leven volgens hen niet in evenwicht met de natuur zoals inheemsen doen. Hierdoor zijn zij niet bekend met natuurwetten, die de basis zijn van de inheemse levensvisie.” (4)
Volgens Kar’ina-gebruiken is het voor menstruerende vrouwen verboden in de rivier te baden, bij de waterkant, het bos en de waterput te komen vanwege het gevaar op besmetting door de water- of bosgeest. Blanken deden dit wel en dat zou problemen geven, dixit de sjamaan.
In haar uitvoerige gesprekken noteert Beekman onder meer volgende (kromme) uitspraken van een anonieme Kar’ina, die het Nederlands duidelijk niet als moedertaal hanteert: “Na een paar jaar, nadat mensen daar kwamen, was dat ding (het stuk strand, waar het gastenverblijf is gebouwd) overspoeld, het was allemaal modder geworden. Kokospalmen zijn weg, alles is weg door waterspoeling. En ik heb dat nu door van: hé, er gebeurt inderdaad wat. En ze hebben die moeite gedaan, weer vullen met zand en dan de wetten inbrengen: vrouwen met de mansziekte mogen niet op het strand rondlopen. Dan is het weer een beetje bijgekomen. Weet je hoeveel palmen weg zijn! Hij (de oprichter) is doorgegaan, maar mensen waren toch tegen dat ding. Hij heeft dat ding opgebouwd en alles was een probleem: tegen, tegen. Mensen willen geen blanken zien. Die gids heeft een heleboel tegenwerking gehad. Die werd soms ook gewoon verdreven: ‘Zij hier niet lopen met blanke mensen.’ (5)
Die ‘zij’ die toen op de hak werd genomen is duidelijk Jo Tokoe. In de beginfase van het gastenverblijf kreeg haar familie veel tegenkanting. Nadat er een andere kapitein was aangesteld kwam hierin stilaan verandering. Jo Toekoe: “Ik ging toen huis aan huis met toeristen om te zeggen: ‘Ik breng mensen, het zijn toeristen en misschien kun je er zelf iets aan verdienen.’ En zo is het gegaan van: ‘Kan je kralen maken, kan je dit maken?’ Mensen vragen of ze iets hadden om te verkopen. Van hier naar Langamankondre liep ik met die mensen door het hele dorp. Ik bracht ze ook naar de kapitein die ze onze noden vertelde, sommige toeristen hielpen ons dan. Okay, niet iedereen vond het goed; ze (de gemeenschap) waren wel gewend dat mensen hier kwamen, maar nog niet als toeristen. Dus dan moest ik zeggen: ‘Elke keer gaan mensen komen en dan kunnen jullie spullen verkopen.’ Ze zeiden dan: ‘Jij moet ze brengen, wanneer ga je weer komen?’”(6)
Niet iedereen ziet zo duidelijk deze voordelen van het toerisme in voor de gehele gemeenschap. Bij Galibi-inwoners die niet actief betrokken zijn bij het toerisme, leeft het gevoel dat alleen ondernemers er beter van worden. Dat constateerde Lizzy Beekman tijdens haar vele gesprekken. Een visser maakte haar dat in de volgende bewoordingen duidelijk: “Ik zie dat er geen ontwikkeling komt van die toeristen. Maar ik zie, er komen wel veel toeristen. Ik weet niet wat die guesthouse-houders doen, ja? Zij genieten, maar het dorp zelf niet, niet die mensen hier. Dat vind ik wel erg hoor. Wat ik nu zie, een toerist komt gewoon, ze kopen niet, ze komen alleen maar kijken. Er is geen werk gecreëerd, er komt niets uit wat ik zie. Ik zie dat het hier hetzelfde blijft.” (7)
Er is ook een groep Galibi-inwoners die het toerisme zien als een bedreigende factor voor de inheemse cultuur. Lizzy Beekman spreekt met een vrouw die zich heftig afzet tegen het commercialiseren van de traditionele cultuur: “Voor toeristen dansen, wat heb je eraan? Het is niet te koop! Ik ga het niet promoten, echt niet! Het past niet in de ontwikkeling, want dan verbreek je de traditie eigenlijk, de betekenis gaat verloren. Het hoort niet, het past niet. Okay, als ze oefenen kunnen ze komen kijken, maar gewoon dansen voor mensen? Nee!” (8)
De komst van de toeristen brengt inderdaad meer geld in het laatje, maar niet iedereen is daar onverdeeld gelukkig mee. Volgens een visser met wie Beekman spreekt, brengt het ook een verharding van de samenleving met zich mee: “Nu is alles geld. Vroeger ging het op basis van socialisme. Een paar mannen vroegen je: wat doe je morgen, kom je helpen? Graag gedaan! Maar nu moet je ervoor betalen.Vroeger kwam iedereen met zijn of haar bijdrage, met een bordje vis. Dat eten we dan gezamenlijk op. De werkgever moet nu alles bekostigen. Galibi is niet meer wat het vroeger was en dat maakt die jongere generatie nu gek. Die weten niet meer wat ze moeten doen. Ze verdienen wel geld en ze gaan naar Paramaribo om rare dingen uit te halen.” (9)
Stinasu en Stinudal
Ook Stinasu als milieuorganisatie belast met het beschermen van het natuurreservaat Galibi waar de reuzenschildpadden thuis zijn, heeft indirect een rol gespeeld in het op gang brengen van toerisme. In 1994 kreeg de bescherming van de zeeschildpadden internationale aandacht, een uitvloeisel van de Wereld Milieu Conferentie van Rio de Janeiro in 1992.
Tussen Stinasu en de Galibi-dorpen heeft het echter nooit geboterd. “Stinasu heeft meer belangstelling voor de schildpadden dan voor de mensen die daar leven,” zei Ricardo Pané, kapitein van Christiaankondre, scherp. Vanaf 1988 bouwde een plaatselijke aannemer, tevens eigenaar van Mirisji Tours, in opdracht van Stinasu, Conservation Internation, WWF en Colombus Zoo een nieuw logeergebouw. In 1999 werd door Stinasu op Baboensanti de Warana lodge geopend voor turtle watchers en gewone vakantiegangers. Ik woonde de plechtige opening van het gebouw, opgetrokken in inheemse bouwstijl, bij. Stinasu, Galibi-vertegenwoordigers (waaronder Ricardo Pané) – en pers werden uitgenodigd om de vijf ruime kamers met privébadruimte (bedoeld voor twintig gasten), eetkamer en keuken te bewonderen. De neuzen stonden toen even in dezelfde richting.
Samen met Harrold Sijlbing kijk ik terug op die periode. Hij relativeert de inbreng van de natuurbeschermingsorganisatie: “Stinasu heeft geen enkele operatie gedaan die men community based kan noemen. Stinasu heeft wel katalyserend gewerkt. Stinasu was een kapstok waaraan de mensen hun jasje konden ophangen. Ze konden wat verdienen aan het transport, verkoop van vis en ambachtelijke producten.”
Nardo Aluman vertolkt de inheemse argwaan tegen de Stinasu-indringer: “De Warana lodge op Baboensanti is volledig ontstaan buiten de gemeenschap. Toen Sijlbing nog directeur was, liep het behoorlijk. De man is om politieke redenen opzij gezet en de mensen die Stinasu nu runnen hebben geen goed contact met de mensen van Galibi. De Warana lodge op Baboensanti, nog niet zo lang geleden het paradepaardje van Stinasu, begint nu al te vervallen. Dat is jammer.”
Om de twee partijen dichter bij elkaar te brengen werd de WWF aangetrokken als bemiddelaar tussen de dorpen en Stinasu. Zo kwam de Stichting voor Duurzaam Natuurbeheer Alusiaka, Stidunal, tot stand. Lizzy Beekman: “Na moeizame onderhandelingen kwamen beide partijen overeen hoe de samenwerking eruit moest zien. Stidunal werd verantwoordelijk voor het innen van de natuurbeschermingsbijdrage van toeristen, voor het transport van toeristen naar Baboensanti en het coördineren van de culturele activiteiten. Met investeringen van het WWF werd het bezoekerscentrum gebouwd in het dorp en een deel van de inwoners werd werk aangeboden als boswachter in het natuurreservaat.”(10)
Ondanks die inspanningen bleven sommige inwoners behoorlijk argwanend. Dezelfde visser van hierboven vervolgt zijn verhaal: “Als je die ontwikkeling goed volgt dan profiteert niet het hele dorp. En volgens mij betalen die toeristen een tol (aan Stinudal), maar ik weet niet waar het geld blijft. Nooit krijgt de bevolking een rapport daarvan. Ik weet niet wie dat geld beheert. Ja, zo gaat het leven.” (11)
Community based
Het verhaal van Galibi komt voor een stuk overeen met het destination life cycle model dat de Engelse toerisme-onderzoeker Richard Butler ontwikkelde en waarin hij een aantal fases van ontwikkeling van een toeristische bestemming onderscheidt. (12) In de exploratiefase bezoeken een paar avontuurlijke toeristen de bestemming. Ze worden aangetrokken door de onaangetaste natuur en cultuur. Er is weinig tot geen infrastructuur voor toeristen. In een tweede fase komt de lokale betrokkenheid op gang. Bezoekersaantallen beginnen langzaam te stijgen en de overheid begint met het ontwikkelen van een infrastructuur. De derde fase wordt gekenmerkt door een snelle groei van toeristen via een goede promotie van de bestemming. Het type toerist verandert naar minder avontuurlijk. Voor de toerist op maat gemaakte attracties vervangen de natuurlijke en culturele attracties. Extra investeringen vervangen de lokale inbreng.
Volgens Beekman zit Galibi op dit ogenblik tussen de tweede en derde fase van de destination life cyclus van Butler, tussen involvement en development. Dat is de beginfase van het toerisme en dit kan volgens Beekman verklaren waarom een negatieve houding ten opzichte van het toerisme niet dominant is in Galibi. Ondanks de kritische opmerkingen van een aantal van haar geïnterviewden concludeert Beekman toch dat het toerisme in Galibi geaccepteerd wordt door het grootste deel van de bevolking. “Over het algemeen is men van mening dat de gemeenschap meer moet profiteren dan zij nu doet. Om deze reden mag het toerisme best groeien, maar wel op voorwaarde dat het controleerbaar blijft. Een massabestemming wil Galibi nooit worden.” (13)
Ook Sijlbing is eerder positief in zijn beoordeling van de toeristische mogelijkheden van Galibi. In zijn sterkte-zwakteanalyse benadrukt hij de hechte groepsstructuur in de dorpen, de bereidheid van de lokale leiders en het groeiende bewustzijn van de dorpelingen om het toerisme te ontwikkelen, de aanwezigheid van enkele sterke ondernemers, de geprononceerde Kar’ina identiteit, de aanwezigheid van een vrouwen- en een bezoekerscentrum, de rijke biodiversiteit, de beperkte toegankelijkheid, maar vooral ook de beschikbaarheid van internet. (14)
Community based toerisme is volgens hem succesvol in Galibi en zou als een model kunnen gelden voor andere inlandse gemeenschappen in Suriname. Volgens Sijlbing is Galibi rijp voor een eigen lokale raad, een Tourism Board, waarin alle mensen zouden participeren en die ervoor moet zorgen dat het toerisme in Galibi zich ook als community based toerisme verder kan ontwikkelen. Harrold Sijlbing relativeert zijn uitspraak: “Volledig community based werken is in een land als Suriname onmogelijk. Het is precies in het binnenland dat er de grootste achterstand is en die mensen zitten natuurlijk het verst van Paramaribo. Zij hebben achterstand in educatie, in knowhow. Je kunt op dit ogenblik niet verwachten dat zij volledig zelfstandig een initiatief kunnen ontwikkelen. Capaciteitsverbetering via bijscholing en training is een heel belangrijke voorwaarde. Daarom wil ik op termijn met Santour een centrum voor duurzaam toerisme opzetten in Paramaribo in samenwerking met STS en met Onderwijs.”
Geen wondermiddel
De Surinaamse touroperator Cyriel Eersteling is veel minder optimistisch over de mogelijkheden van community based toerisme voor Suriname. “Deze vorm is nooit goed van de grond gekomen in Suriname. Ik heb wel goede voorbeelden gezien in Peru en in Ghana. Bij onze mensen in het binnenland leeft nog steeds de overtuiging dat alles wat van buiten komt als een geschenk moet worden gezien. Dat is hen ingelepeld door de cliëntelistische politiek in dit land. Je weet wel: tegen dat de verkiezingen eraan komen wordt er door een of andere politieke partij een nieuwe lichtmotor voor het dorp gegeven. Dat heeft de zelfredzaamheid, het vertrouwen in eigen kunnen van de binnenlandbewoners ten zeerste afgeremd. Nog al te zeer wacht men liever op de overheid dan zelf iets te ondernemen. Dat is trouwens de reden waarom de meeste ontwikkelingsprojecten meestal niet slagen. Bovendien kunnen de mensen zelf niets opstarten omdat ze geen middelen hebben. De gronden daar zijn gemeenschappelijk en kunnen dus niet als onderpand gebruikt worden om geld te lenen bij een bank. We hebben nog een lange weg te gaan.”
De Nederlandse milieuconsulent Pieter Teunissen die al veertig jaar in Suriname woont en werkt, benadrukt ook de noodzaak van een procesmatige aanpak. Echte community based initiatieven stamp je niet in één, twee, drie uit de grond, ook niet uit de inheemse. “De meeste donoren willen niet investeren op lange termijn,” concludeert hij vanuit zijn jarenlange ervaring met projectdossiers. “Zij willen eerder scoren op korte termijn. Voor het Community Development Fund Suriname (CDFS) is een project duurzaam als het na vijf jaar nog bestaat.” Het zorgvuldig begeleiden van veranderingsprocessen in de dorpen van het binnenland gebeurt te weinig. Dossiers worden opgesteld in de hoofdstad. Wat er in ‘het veld’ gebeurt, wordt alleen geregistreerd bij enkele occasionele bezoeken. Ontwikkelingssamenwerking begint en eindigt in de hoofdstad. Verander Paramaribo door La Paz, Kathmandu, Quito of Kigali, het mechanisme blijft hetzelfde.
Pieter Teunissen is ook zeer sceptisch ten aanzien van community based initiatieven. “Inheemse dorpen vormen geen grote familie. De innerlijke verdeeldheid is vaak zeer groot. Zoals overal zijn er een aantal trekkers nodig die via particulier initiatief iets op gang kunnen brengen waar ook de anderen hun wagonnetje kunnen aanhangen.”
Galibi is allicht een positief buitenbeentje in Suriname, maar ook daar is community based toerisme geen wondermiddel. Deze case illustreert niet alleen dat het tot een bepaalde hoogte kan, maar ook dat je vrijwel overal naijver, concurrentie, scheve machtsverhoudingen, verschillen in kapitaal en opleidingskansen vindt. Ook bij de inheemsen overal ter wereld, waarvan de levenswijze in het westen nogal eens geïdealiseerd wordt. We moeten onze eigen droomprojecties van een betere gemeenschap niet kritiekloos cultiveren door andere samenlevingen een aparte supermanachtige status te geven. Shangri-la bestaat niet. Ik schreef het al eerder. Ook op Galibi is er nooit sprake geweest van een eerlijke verdeling van goederen. Uit het onderzoek van Beekman blijkt zeer duidelijk dat er binnen die twee kleine gemeenschappen geen consensus en homogeniteit bestaan. De lat ligt niet gelijk. Zal dat in de toekomst anders en beter worden?
Ik betwijfel dat. Geen verheerlijking dus van dat andere leven. Ook niet van de inheemsen. Ook niet van Nardo Aluman en zijn bezielde uitspraken. In het Latijns-Amerika van de afgelopen decennia heeft de inheemse beweging met veel vallen en opstaan een lange weg afgelegd. In Ecuador bijvoorbeeld heeft de Conaie, de sterke koepel van inheemse organisaties, zich op het politieke terrein gewaagd, maar ook daar speelde de zuigkracht van de politieke macht door, die tot verdeeldheid binnen de beweging heeft geleid.
In het Noord-Ecuadoraanse Otavalo en het kleinere Peguche waar zeer ondernemende inheemsen wonen omarmt men al jaren het toerisme. Tot in Europa en Noord-Amerika reikt hun mercantiele actieradius. De omgeving is er, in vergelijking met de rest van dit kleine Andesland, relatief welvarend op geworden. Er verrijzen nieuwe woningen met reusachtige schotelantennes en er rijden grote terreinwagens rond. De individuele luxe neemt toe, maar niet iedereen geniet er in dezelfde mate van. De gemeenschapszin lijdt onder die welvaartsstijging. Minga’s, verplichte gemeenschapswerken, worden niet langer uitgevoerd omdat niet iedereen het nut ervan inziet. Economische ontwikkeling in inheemse gemeenschappen verloopt niet per definitie community based. Het gevaar van commercialisering van cultuur ligt op de loer. Zowel van binnenuit als van buitenuit. Door het toerisme kan een systeem gebaseerd op morele waarden verdrongen worden door een systeem dat gebaseerd is op geld.
Ook in Christiaankondre en Langamankondre aan de Wilde Kust bestaat dat gevaar. Het kromme hout waaruit de mens gemaakt is, dixit de Duitse filosoof Immanuel Kant, zal altijd wel blijven tegen wringen en een minder mooi product afleveren dan wat er de boeken staat. Ook in die grote, almaar toenemende stapel publicaties over duurzaam toerisme is er vaak veel wishful thinking aanwezig. Wie op excursie gaat naar dat mooie begrip zal daarmee moeten leren leven. Concepten zijn er om nagestreefd te worden, stap voor stap, niet om ze te verheerlijken.
(Uitpers nr. 126, 12de jg., december 2010)
(1) Kari’na worden ook cari’na, Kalinja of gewoon Caraïben of Caribs genoemd(2) Karin Boven, Overleven in een grensgebied, Veranderingsprocessen bij de Wayana in Suriname en Frans- Gyana, proefschrift, IBS Rozenberg Publishers, 2006, p. 6(3) Lizzy Beekman, De inheemsen van Galibi, proefschrift, VUB Amsterdam, 2005(4) Lizzy Beekman, op.cit. p. 44
(5) Lizzy Beekman, op. cit. p. 45
(6) Lizzy Beekman, op. cit. p. 45-46
(7) Lizzy Beekman, op. cit. p. 49-50
(8) Lizzy Beekman, op. cit. p. 55
(9) Lizzy Beekman, op. cit. p. 55
(10) Lizzy Beekman, op. cit. p. 47 Door het WWF werd Galibi meegenomen in de promotie van de gehele Guyana Shield (Frans-Guyana, Suriname en Guyana) waardoor er van het dorp en de zeeschildpadden allerlei natuurdocumentaires werden gemaakt die overal ter wereld op TV werden uitgezonden.
(11) Lizzy Beekman, op.cit. p. 50
(12) Butler, R.W. et al, A new planning tool: the tourism opportunity spectrum. In: Journal of Tourism Studies, 2(1), p. 2-14
(13) Lizzy Beekman, op. cit. p. 61
(14) Harrold Sijlbing, Fostering Community Tourism Development in the Indigenous Villages of Galibi and Bigi Poika, Paramaribo, November 2006, p. 36