De wereld van de arbeid is woest. In de bedrijven groeit de gramschap over het beleid van president Nicolas Sarkozy ten voordele van ‘les riches’, terwijl de mensen die van hun werk moeten leven opdraaien voor de gevolgen van de crisis.
In de universiteiten en ziekenhuizen heerst woede over de wetten die daar een complete bedrijfscultuur van rendabiliteit willen opdringen. Al dat ongenoegen uit zich in harde acties en succesrijke actiedagen. Maar toch is er het gevoel in een impasse te zitten in de strijd tegen Sarkozy en de regering van François Fillon. Sarkozy heeft in de aanloop naar de verkiezingen voor het EU-Parlement zijn discours zelfs gevoelig verrechtst.
Eén Mei was voor Frankrijk een kleine sociale revolutie: de acht vakbondsfederaties hebben voor één keer samen gedemonstreerd tegen het asociaal regeringsbeleid. Voor die vakbonden (de linkse CGT, de eerder sociaal-democratische Force Ouvrière -FO- en CFDT), de linkse Solidaires met SUD, de reformistische UNSA, de christelijke CFTC, de kaderbond CFE-CGC en de onderwijsvakbond FSU) lag het niet voor de hand om samen op straat te komen, de traditie is anders. Ze maakten van 1 Mei deze keer echter een actiedag, een vervolg op de mobilisaties van 29 januari en 19 maart die telkens een groot succes werden.
De vakbonden willen met hun actiedagen enig perspectief geven aan de acties en het ongenoegen in bedrijven. Sommige acties nemen radicale vormen aan. De arbeiders van Mollex en Caterpillar gijzelden directieleden, die van Continental sloegen het kantoor van de ‘sous-préfecture’ kort en klein. De regering oefent druk uit op het patronaat om zich soepel op te stellen. “Ik vraag het patronaat verantwoordelijkheidszin aan de dag te leggen”, verklaarde Fillon. Maar de regering geeft daar zelf weinig blijk van, onder meer door te weigeren de grote fiscale cadeaus aan de rijken in te trekken.
Met haar wetten voor de universiteiten en ziekenhuizen giet ze olie op het vuur. Die wet, die nog naar de Senaat moet, is een cadeau aan de privésector en benadeelt sterk de openbare ziekenhuizen. De wet bepaalt onder meer dat een directeur-manager alle belangrijke beslissingen neemt in het kader van de “markt”.
Versnipperd
De woede aan de basis heeft het moeilijk zich organisatorisch te uiten. De syndicalisatiegraad is in Frankrijk een van de laagste van Europa: tussen 1950 en nu is die gedaald van 30 naar 8%. En dan is die 8% nog te verdelen tussen acht vakbonden. In 38% van de ondernemingen is er een, meestal erg beperkte, syndicale aanwezigheid.
De nieuwe wet op de syndicale vertegenwoordiging, scherpt intussen de onderlingen rivaliteiten aan. Een vakbond moet in de sociale verkiezingen tien procent van de stemmen halen om in het bedrijf actief te kunnen zijn. Met acht vakbonden betekent dit dat er nogal wat dreigen uit te vallen en dat de onderlinge verhoudingen soms zeer scherp staan. Bij de SNCF (spoorwegmaatschappij) zijn daardoor bij voorbeeld FO, CFTC en CFE-CGC uit de boot gevallen.
Deze versnipperde toestand leidt soms wel tot opbod, maar maakt het de patroons meestal makkelijker op die onderlinge rivaliteit in te spelen. Die wet voorziet onder meer ook dat een bedrijfsakkoord kan worden gesloten als het wordt ondertekend door vakbondsvertegenwoordigers die minstens 30% van de stemmen achter zich hadden.
Politiek relais zwak
Bovenop die syndicale versnippering, komt ook nog het gebrek aan een stevig politiek relais. De partij die door haar positie het meest voor de hand zou liggen, de socialistische PS, geeft nog altijd verstek. Botsende ambities beheersen nog altijd het leven van die PS die een denderende valse start heeft genomen voor haar campagne voor de Europese verkiezingen.
De UMP van Sarkozy doet het echter niet beter, maar premier Fillon had zelf gevraagd om een zo kort mogelijke campagne, zodat er ook maar weinig weerwerk moet geboden worden. Sarkozy plaatste die campagne van bij de start in het teken van de ‘sécurité’, de veiligheid. Niet die van de werkmensen, wel de veiligheid die uiterst-rechts zo nauw aan het hart ligt. De president legt duidelijk rechtse accenten rond een thema dat ver weg staat van de wereld van de arbeid, in de hoop dat de campagne daar niet zal over gaan. De UMP krijgt rechts concurrentie van het Front National en van de bijna even rechtse “souverainist” De Villiers die een alliantie sloot met de CNPT, de partij van de jagers. En van de “gaullistes en colère” die vinden dat Sarkozy de idealen van De Gaulle heeft verraden.
Het lijkt er wel op alsof de twee grote partijen mikken op een zo laag mogelijke opkomst voor verkiezingen die de meeste Fransen toch al niet nauw aan het hart liggen. Bij de PS heeft Martine Aubry wel geprobeerd de kampen van het ‘ja’ en het ‘nee’ aan wijlen de “Europese grondwet” in een synthese onder te brengen, maar erg geloofwaardig is dat niet.
Dezelfde oefening proberen ze bij de lijst Europese Ecologie waar Daniel Cohn-Bendit erg tegen zijn zin de sociale problematiek laat aansnijden. Cohn-Bendit voerde campagne voor die grondwet, terwijl José Bové, nu ook bij Europe Ecologie, die grondwet hardnekkig bestreed. Bové is voor eenheid van actie met uiterst-links, Cohn-Bendit voor samenwerking met het centrumrechtse MoDem van François Bayrou.
Die MoDem hoopt zowel op ontgoochelde kiezers van de UMP als van de PS. Die laatste is bovendien beducht voor verlies aan de linkerkant. Daar hebben de nieuwe Parti de gauche van ex-Ps Mélenchon end e communistische PCF samen het Front de Gauche gevormd, terwijl de Nouveau Parti Anticapitaliste (met als boegbeeld Olivier Besancenot) het in de peilingen goed blijft doen.
(Uitpers, nr. 109, 10de jg., mei 2009)