De leiding van de Franse socialistische partij, de PS, heeft een nieuwe beginselverklaring opgesteld. Het zou een mijlpaal moeten worden in de geschiedenis van de in 1905 opgerichte partij. Van bij de aanvang stonden de beginselverklaringen bol van de tegenstellingen, zodat deze partij – zoals zovele andere socialistische partijen- opgescheept zat met spanningen. De kloof tussen de beginselen en de praktijk werd met de regeringsdeelnames alleen maar groter en groter. Maar de nieuwe beginselverklaring, die nog aan de partijleden ter discussie moet worden aangeboden, is in het oude bedje ziek.
De PS (vroeger SFIO, Franse sectie van de Arbeiders Internationale), was van in het begin een verzameling van zeer uiteenlopende opvattingen. In de praktijk voerde de partijleiding meestal een reformistische politiek. Zo gooide ze in 1914 alle pacifistische principes overboord en werd ze een patriottische vaandeldraagster die de oorlogskredieten goedkeurde. (Later, na de Tweede Wereldoorlog, steunde deze “internationalistische partij” de koloniale oorlogen.) Er kwam enige opklaring met het Congres van Tours van 1921 dat de breuk betekende tussen communisten en socialisten. Maar de kloof tussen beginselverklaringen en praktijk zou blijven groeien.
Moderniseren
De nieuwe beginselverklaring moet de partij helpen “moderniseren”. Alle clans en “olifanten” van de partij staan achter de nieuwe tekst. Er staat alweer veel woordenkramerij in die in de praktijk niets betekenen. Wat vooral opvalt is het belang dat “de markt” krijgt, wat volkomen normaal is als men terugblikt op de periodes dat de PS de voorbije 27 jaar de regering leidde en er een politiek van privatiseringen voerde.
Een beginselverklaring heeft op zichzelf geen groot belang daar ze toch van weinig invloed is op de politieke daden. Het feit dat de PS-leiding een nieuwe beginselverklaring nodig acht, weerspiegelt vooral de vertwijfeling in de rangen van leiders, militanten en brede achterban. De identiteitscrisis waarmee de partij nu al jaren worstelt, sinds de klinkende nederlaag bij de presidentsverkiezingen van 2002 waarin kandidaat Lionerl Jospin niet eens de tweede ronde haalde, blijft aanslepen.
Veel “olifanten” (les éléphants, term waarmee de clanchefs worden aangeduid) zien in deze aanslepende crisis slechts een middel om binnen de partij meer macht te winnen. Een veel gebruikte tactiek bestaat erin op te komen voor de “modernisering” van de partij, zonder dat na al die jaren duidelijker wordt wat dat moet inhouden.
Delanoë-Royal
Aan de top van de PS houden de diverse kopstukken zich intussen in de eerste plaats bezig met de strijd om de kandidatuur bij de presidentsverkiezingen van 2012! In de herfst komt er een partijcongres dat het laatste zou moeten worden van François Hollande als partijleider. Nu al gaan de kandidaat-opvolgers ervan uit dat die opvolger vanzelfsprekend de kandidaat van links in 2012 zal zijn.
De twee belangrijkste pretendenten zijn Ségolène Royal die vorig jaar in de presidentsverkiezingen verloor van Nicolas Sarkozy, en Bertrand Delanoë die onlangs triomfantelijk werd herkozen als burgemeester van Parijs. Waar vroeger kandidaten om het leiderschap tegen elkaar opboden in linkse verklaringen, gebeurt nu eerder het omgekeerde: beiden benadrukken het belang van de privé-sector in de economie en hebben het nauwelijks over de onrechtvaardige verdeling van de rijkdommen. Een betere verdeling moet maar voortkomen uit een opbloei van die privé-sector. Liberalen zeggen niets anders.
Liberalen
Maar op de term “liberalisme” woog nog een klein taboe. Gewezen premier Michel Rocard had eerder al wel een lans gebroken om van de PS “ook” een liberale partij te maken, volgens hem is de sociaal-democratie de erfgename van het politieke liberalisme.
Delanoë heeft het taboetje verder doorbroken. In een boek “De l’audace” (durf) zei hij dat links zich de term liberaal moet toe-eigenen. Op een meeting voor 500 aanhangers in Parijs op 24 mei kwam hij daarop terug. Socialisten moeten opkomen voor meer vrijheid en rechten voor de loontrekkenden en de burgers, dat is het politiek liberalisme”, zei Delanoë.
De PS zit daarmee nu ondergedompeld in een zeer semantische discussie. Politiek liberalisme in de Noord-Amerikaanse zin van het woord? En hoe dat te scheiden van het economisch liberalisme? Is liberalisme dan geen geheel?
Royal maakt van de gelegenheid gebruik om haar grote rivaal even langs links voorbij te steken. Zij weigert de term liberalisme te rehabiliteren, want in Frankrijk staat liberalisme voor een asociaal kapitalisme. Maar politiek liberalisme, ja, dat is van in het begin onherroepelijk verbonden met democratisch socialisme…
Beide rivalen voeren deze discussie ook uit tactisch oogpunt. Een van hun grote rivalen, Dominique Strauss-Kahn, is directeur geworden van het IMF en lijkt daarmee uitgeschakeld in de wedloop naar de kandidatuur voor 2012 – alhoewel dat niet zo duidelijk is. Hij haalde in de interne verkiezingen van eind 2006 meer dan 20% van de stemmen bij de leden. DSK is al langer voor een “grondige modernisering”, lees aanpassing aan het kapitalisme en zijn liberale ideologie. Zijn “luitenant”, Jean-Christophe Cambadélis, vindt de discussie evenwel overbodig: “de socialisten zijn op politiek vlak al lang liberaal, in feite sinds het congres van Tours.”
Sarkozy
De aanslepende verwarring bij de PS kan president Sarkozy alleen maar blij maken. Zijn beleid is bij de Fransen erg onpopulair, zijn eigen partij, de UMP, is al in even grote vertwijfeling als de PS. Maar het ziet ernaar uit dat die PS ook de komende vier jaar vooral bezig zal zijn met interne machtsstrijd waarbij de discussie over beginselen in het teken van die strijd staat.
Rechts verkeert met andere woorden in crisis, worstelt eveneens met een “identiteitscrisis”. De grootste linkse partij, de PS, heeft daaraan haar overwinningen bij de recente lokale verkiezingen te danken. Maar ze is niet in staat om tegenover de politieke, ideologische en sociaal-economische crisis van rechts een duidelijk alternatief te bieden.
(Uitpers, nr 99, 9de jg., juni 2008)