Het congres van de Franse socialistische PS is pas op 18 november 2005. Maar nu al worden de partijrangen verscheurd door de interne strijd die de diverse fracties en clans leveren om de controle over de partij te behouden respectievelijk te veroveren. Want wie de partij controleert, staat sterker om de kandidaat van de PS te zijn bij de presidentsverkiezingen van 2007. De tegenstellingen zijn zo scherp, dat sommigen – onder wie oud-premier Michel Rocard – een scheuring niet uitsluiten en zelfs wenselijk achten.
Die verscheurdheid is grotendeels een gevolg van het referendum van 29 mei 2005 over de Europese “grondwet”: de partijleiding rond François Hollande had, na een intern referendum te hebben gewonnen, opgeroepen om ja te stemmen. Maar de grote meerderheid van de PS-kiezers volgde de minderheid van de partij en stemde nee. De partijleiding rond Hollande maakte geen enkele zelfkritiek, maar bleef integendeel de linkervleugel én oud-premier Laurent Fabius zwaar aanvallen. Fabius werd intussen uit de partijleiding gezet.
De coalitie rond Hollande had in 2003 het partijcongres gewonnen rond het thema “réformisme de gauche”. In de teksten die aan het congres nu worden voorgelegd, zoekt men tevergeefs naar een verwijzing naar dat “linkse reformisme”. Het is met de stille trom begraven, maar er is niets voor in de plaats gekomen. Dat “réformisme de gauche” was ten andere een bijzonder lege schelp, het was symptomatisch voor het feit dat de PS-leiding geen project heeft, tenzij weer regeren.
Erfenis
Die regeerdrang spoort sommige PS-politici aan om drastisch van koers te veranderen. De PS zoals ze nu is, draagt de stempel van wijlen François Mitterrand, president van Frankrijk van 1981 tot 1995. Die PS is de opvolgster van de SFIO, de oude sociaal-democratie die tijdens de “Vierde Republiek” (tot 1958) ongestoord met rechts regeerde en onder meer in Algerije een koloniale oorlog voerde. Tijdens de Vijfde Republiek, geïnstalleerd door Charles de Gaulle, kwam de sociaal-democratie in de marginaliteit, met een presidentskandidaat, Gaston Deferre, die in 1969 amper 5% van de stemmen haalde.
Mitterrand, die van buiten de SFIO kwam, stuurde de in 1971 op het congres van Epinay gestichte PS een andere richting uit, die van de “union de la gauche”, de linkse alliantie rond de as PS-PCF (communisten). Die PCF was toen sterker dan de PS, maar Mitterrand verzekerde er de achterdochtige socialisten uit de rest van Europa (en de rechtse partijen) van dat hij op die manier de PCF zou marginaliseren. Die tactiek werkte, ook mee door het hardnekkig stalinisme van de PCF-leiding onder Georges Marchais. De PS werd electoraal veel sterker dan de PCF, vooral nadat Mitterrand in 1981 tot president was gekozen en de communisten in de regering van Pierre Mauroy (PS) traden. De PS veranderde echter snel van koers, Mauroy maakte plaats voor Fabius die een uitgesproken neoliberaal beleid voerde.
Die PS bestond sinds haar ontstaan in 1971 uit diverse georganiseerde fracties die in de aanloop van een congres eigen platforms uitwerken en zo de koppen tellen. Natuurlijk gaat men dan zoeken naar verschillende politieke accenten; maar die zijn niet altijd erg duidelijk omdat fracties vaak zijn opgebouwd rond de ambities van één of meerdere politici. Etiketten zijn meestal tijdelijke labels, tijdelijke coalities van politici die tactische bondgenootschappen sluiten. Dat is ook zo in de aanloop tot het congres van november in Le Mans.
Ja, nee
Het referendum over de Europese grondwet is dat spel enigszins komen verstoren, het kwam even tot twee duidelijk afgescheiden kampen rond een thema dat de Franse samenleving sterk politiseerde. Er ontstond in de campagne een dynamiek waarbij het neen-kamp een uitgesproken linkse stempel had, het ja-kamp een al even uitgesproken rechtse stempel.
De leiding won eind 2004 een intern referendum onder de leden, maar talrijke kopstukken van de PS voerden uit overtuiging of uit opportunisme campagne voor de verwerping van die grondwet. Uit opportunisme, omdat ze aanvoelden dat een groot deel van de achterban van de partij, vooral dan onder arbeiders en bedienden, van die grondwet niet wilden horen. De partijleiding beschouwde vooral Fabius als een verrader, hij was de officiële nummer 2 van de leiding, hij stond bovendien geboekstaafd als een ‘liberale’ (sociaal-economisch gezien) politicus en toch liep hij over naar het nee-kamp. Fabius zelf nam tijdens en na de campagne echter ondubbelzinnige linkse standpunten in waarmee hij afstand nam van zijn eigen regeringsverleden.
Het (heterogene) nee-kamp verweet de leiding tegelijk een bijzonder slappe oppositie te voeren tegen het rechtse regeringsbeleid. De polarisatie ging dus niet alleen over de Europese “grondwet”, maar ook over de houding tegenover rechts.
Fracties
Dat thema komt nu weer volop naar voor in de aanloop tot het congres van november. Op de algemene vergadering van de NPS, Nouveau Parti Socialiste, een linkse groep die vorig congres een zesde van de stemmen haalde en geleid wordt door Arnaud Montebourg, werd de eensgezindheid van die groep hersteld rond de aanvallen op de “gauche molle” en de “gauche a minima”, de etiketten die werden bedacht voor de leiding rond Hollande.
Die NPS raakte het intern maar moeilijk eens over een akkoord om samen met de rest van de interne oppositie naar het congres te gaan. De NPS dient een eigen tekst in, maar zoekt wel een alliantie met de groep rond Fabius, de aanhang van Henri Emmanuelli en die van Jean-Luc Mélenchon. Deze laatste twee hadden een eigen linkse groep, ‘Nouveau Monde’, maar die is uiteengespat. Mélenchon wil het verst gaan in de samenwerking met uiterst-links, vooral dan met de trotskistische LCR (Ligue Communiste Révolutionaire) waarvan de woordvoerder, Olivier Besancenot, volgens peilingen groeiend populair wordt. Bij de linkse groepen is het wantrouwen tegenover Fabius niet verdwenen. “Degenen die nog onlangs bij de gauche a minima zaten, moeten eens komen uitleggen waarom ze van kamp zijn veranderd”, luidde het onder meer op de vergadering van NPS.
Pseudo
De groep rond Hollande, die van het ja-kamp, is volkomen ontredderd en kijkt alle kanten op. Jack Lang, die nog altijd hoopt kandidaat van de partij te kunnen zijn bij de presidentsverkiezingen van 2007, verwerpt elke zwenking naar rechts, zoals die wordt verdedigd door oud-premier Rocard en door Bernard Kouchner. Rocard verklaarde in het weekblad Le Nouvel Observateur liever een scheuring van de PS te verkiezen boven een PS geleid door het nee-kamp. Kouchner, die zich ten onrechte als een verdediger van mensenrechten opwerpt, gaat verder. Hij pleit voor samenwerking met de UDF van François Bayrou die met één been in de regering zit en één been in de oppositie. Dit is een pleidooi voor de terugkeer naar de allianties van vóór Mitterrand. “Ik praat al zo graag met die van het centrum als met die van Attac”, aldus Kouchner, nadat Rocard Attac al had bestempeld als “een monument van economische en politieke dwaasheid”. Voor hem en Rocard gaat het in de PS om de tegenstelling tussen “reformisten” en “pseudo-marxisten”.
Het gros van de PS-leiding wil zover niet gaan, maar een deel wil wel de modetrend van het “blairisme” volgen, de PS meer afstemmen op de Europese sociaal-democratie. Hun redenering lijkt erg logisch: waarom vanuit de oppositie altijd spreken over ‘rupture’, over een breuk met het kapitalisme, en dat vanuit de regering altijd tussen haakjes plaatsen. Laten we ons platform in overeenstemming brengen met onze praktijk. Het grote probleem is wel, en dat is bij het referendum van mei ook weer gebleken, dat de achterban, de kiezers, oor heeft naar een links programma en de partij meestal afstraft omdat ze dat niet heeft gerealiseerd.
Maar in feite is de politieke keuze niet het eerste van de zorgen bij de politici van de meerderheid, zij denken vooral aan 2007.. Want het wemelt er van de kandidaat-kandidaat-presidenten. De jongste in de rij is gewezen minister van Arbeid Martine Aubry, maar er zijn al Dominique Strauss-Kahn, Lang, Hollande, Kouchner…
Terwijl de regering van Dominique de Villepin een antisociaal beleid voert, zoals gemakkelijker ontslag van werknemers, worstelt de PS met een zware interne crisis die de zoveelste uiting is van een dieperliggende identiteitscrisis. Jack Lang heeft wel gelijk als hij zich afzet tegen “ce socialisme de la balançoire et du double discours: à gauche toute dans l’opposition et conservateur au gouvernement”. Links in de oppositie, conservatief in de regering. Maar dat geldt dan minder voor de huidige partijleiding die ook in de oppositie niet zo links is.
(Uitpers, nr. 67, 7de jg., september 2005)