Jean-Marie Le Pen weet aan wie hij zijn verkiezingssucces te danken heeft: «Vous les petits, les sans-grades, les exclus… », zei de uiterst-rechtse leider na zijn triomf in de eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen aan het adres van de ‘verworpenen der aarde’. Die ‘verworpenen’ hebben inderdaad in grote mate voor Le Pen gestemd, veel anderen bleven thuis of stemden voor uiterst-links eerder dan voor premier Lionel Jospin, de kandidaat van de socialistische PS. Daarmee kwam er een tweede ronde tussen l’escroc (Chirac, de oplichter) en de facho (de fascist Le Pen).
Het was een neogaullist die in een eerste reactie na de eerste ronde opmerkte dat de regering van de socialist Jospin misschien niet socialistisch genoeg was geweest om haar kiezers te mobiliseren. « Er is onder de regering van Jospin veel meer geprivatiseerd dan onder de rechtse regeringen », zei François Fillon van Chiracs RPR. Het verklaart alvast het gebrek aan enthousiasme bij de linkse achterban. Zelfs socialistische militanten verklaarden vlakaf geen reden te zien om in de eerste ronde naar de stembus te gaan. Naar schatting één op veertien sympathisanten van de PS maakte de verplaatsing wel, maar om op Le Pen te stemmen. Het had volstaan dat die kiezers wel voor Jospin kozen om de premier in de tweede ronde te brengen.
De partijen van "la gauche plurielle" halen samen na vijf jaar regeren nauwelijks 26 % van de uitgebrachte stemmen, ongeveer 18% van alle ingeschreven kiezers. Zelfs indien men daar met wat kunst- en vliegwerk Chevènement bij rekent, is dat slechts 31 % van de opgedaagde kiezers. De kandidaten van de ‘klassiek’ rechtse partijen doen het niet veel beter, 32%. Links ruim genomen plus uiterst-links komen samen op bijna 43 % uit.
Ondankbaren
Martine Aubry, PS-burgemeester van Rijsel die als minister de 35-urenwerkweek invoerde, verwoordde wat de trouwe aanhang van de PS eenparig vond: de kiezers zijn ondankbaar geweest, de regering van Jospin heeft hard gewerkt en wordt daar niet voor beloond.
Ligt dat vooral aan een gebrekkige communicatie? Dan moeten we toch even kijken naar de communicatie van Le Pen. Zeker, hij had de agenda van de campagne beheerst met het thema ‘veiligheid’, vooral dan ‘onveiligheid’, naar voor te schuiven. Maar in volle campagne kon hij al een gedeeltelijke overwinning opeisen. Le Pen stelde zeer tevreden de ‘lepénisation des esprits’, de lepennisering van de geesten, vast. Want enkele belangrijke presidentskandidaten namen zijn agenda over: president Jacques Chirac, premier Lionel Jospin, Jean-Pierre Chevènement van de zogenaamde souvereinistische "Pôle républicain", de ‘centrist’ François Bayrou die in de peilingen steeg na een gauwdiefje een klap te hebben gegeven…. Le Pen had dus grotendeels de agenda van de campagne bepaald. En zoals enkele commentatoren nadien vaststelden: de mensen hebben liever het origineel dan een vage kopie.
Le Pen bespeelde echter meer dan alleen maar het thema onveiligheid. Hij richtte zich in zijn verkiezingsspeech ook tot «de mijnwerkers, de metaalarbeiders en alle arbeidsters en arbeiders die slachtoffer zijn van de Euromondialisering van Maastricht » en hij herhaalde zijn campagneleuze dat hij "sociaal links en economisch rechts staat en bovenal een Fransman is". Zoiets slaat aan bij ‘les petits gens’ die zich in de steek gelaten voelen door "het systeem" of "l’établissement" dat le Pen nu al dertig jaar aanvalt. Volgens peilers (zelf grote verliezers van de verkiezingen) zou Le Pen bij de arbeiders twee keer meer stemmen hebben gehaald dan Jospin. Le Pen was er handig in geslaagd om te doen vergeten dat zijn Front National beheerst wordt door oudgedienden van het Vichy-regime dat met de nazi’s collaboreerde, door kopstukken van de OAS dat in zijn strijd voor l’Algérie Française massamoorden beging, door katholieke integristen, door gewezen voormannen van fascistische knokploegen…. Rechts zwijgt daarover, want ook daar zitten gelijkgezinden. Regerend links heeft het gevaar Le Pen genegeerd, Jospin en vooral Chevènement hebben het opgeblazen door het thema veiligheid te bespelen.
Impasse van sociaal-democratie
Dit succes van uiterst-rechts, bijna een vijfde van de uitgebrachte stemmen, heeft veel te maken met de impasse van de sociaal-democratie. Onder de regering Jospin van PS, communistische PCF, groene Verts en de "links-Radicale" PRG (een centrumpartijtje) is de werkloosheid verminderd en werd de 35-urenwerkweek ingevoerd, maar die regering heeft ook op grote schaal geprivatiseerd, ze heeft lijdzaam enkele grote bedrijfssluitingen en massale afdankingen ondergaan en ze heeft het werk "flexibeler" gemaakt.
Volgens haar eigen statistieken hebben steeds meer mensen het financieel te moeilijk voor normale gezondheidszorg en voor degelijke behuizing. De sociale ongelijkheden zijn verder toegenomen. Kopstukken van de PS, voorop superminister Laurent Fabius en zijn voorganger Dominique Strauss-Kahn (DSK), die op zeer goede voet staat met het patronaat, willen nog veel verder gaan met privatiseringen en flexibilisering om "Frankrijk te moderniseren". Het waren zij die een rechtse stempel op Jospins programma drukten.
Arnaud Montebourg, parlementslid van de PS, is een van de weinigen in zijn partij die aan inhoudelijke zelfkritiek doet. Montebourg zelf kwam de voorbije jaren in het nieuws met zijn campagnes tegen witwassers en fiscale paradijzen, maar ook tegen de manier waarop de politiek werkt, tegen de onderlinge medeplichtigheid van linkse en rechtse politici die elkaar sparen. Hij was niet te spreken over de lakse houding van de regering in de aanklachten tegen president Chirac. "Links had er moeten voor zorgen dat de president voor de rechter kwam. Maar links legde er zich bij neer dat de president het gerecht in dit land met het grootste misprijzen bejegent. Daardoor is het nu Le Pen die als aan klager van Chirac kan optreden", zei Montebourg volkomen terecht na de eerste ronde. Chirac had ook daarom een goede reden om een tv-debat met Le Pen af te wijzen. De PS is gaan lijden aan alle kwalen van de Vde Republiek, aldus nog Montebourg, met als gevolg dat wij, de parlementsleden, voortdurend onze mond moeten houden. De PS is door die inkapseling in het systeem een vermolmde partij geworden met nauwelijks 60.000 actieve leden, aldus Montebourg. De PS is grotendeels een partij van nomenklatura die door haar eigen kiezers is afgestraft. Met als gevolg dat de achterban nu moet kiezen voor "l’escroc" (de oplichter) tegen de "facho" (de fascist).
Van zelfkritiek is bij die rechtse voormannen van de PS weinig te bespeuren. Veel PS-kopstukken blijven zich wentelen in zelfgenoegzaamheid en steken de schuld voor de nederlaag op de anderen. Dat zijn dan de bondgenoten die zelf kandidaten naar voor schoven (Verts, PCF en PRG), maar nog meer Chevènement en de kandidaten van uiterst-links, de trotskisten Arlette Laguiller van Lutte Ouvrière (LO, 5,8) en Olivier Besancenot van de Ligue Communiste Révolutionaire (LCR, 4,3%). Die kritiek is met plezier overgenomen door Louis Tobback. Daarmee wordt dan een zelfkritiek uitgespaard.
Wijlen PCF?
Het succes van LO en LCR heeft echter vooral te maken met de zeer diepe crisis van de PCF. Die partij is verschrompeld tot een marginaal verschijnsel. Het resultaat is echter dan de ergste nachtmerrie: de PCF valt met kandidaat Robert Hue (3,4%) zelfs beduidend onder het resultaat van de twee belangrijkste trotskistische kandidaten afzonderlijk. De PCF haalt alleen nog wat stemmen in enkele bastions, maar het is erg twijfelachtig of ze die bij de komende parlementsverkiezingen van juni zal kunnen handhaven.
Hue had een bijzonder moeilijke campagne. In de eerste plaats omdat hij vanuit zijn eigen achterban voortdurend de vraag kreeg voorgeworpen wat nog wel de bestaansreden van d e PCF is. De partij antwoordde dat alleen een sterke PCF er kan voor zorgen dat links linkser wordt, zoiets als de linkerzijde van regerend links. Maar Hue kon de eigen achterban niet overtuigen, de balans van de PCF-ministers in de regering Jospin is bijzonder mager, een grote deel van de kiezers van de PCF hebben deze keer voor uiterst-links gestemd.
Kopstukken van de PCF maken wel hun zelfkritiek, het zou ook moeilijk anders kunnen. Patrick Braouezec, de burgemeester van Saint-Denis aan de rand van Parijs, hoopt dat die zelfkritiek ver genoeg zal gaan. Hij klaagt aan dat de partijtop het belang van de nieuwe sociale conflicten niet begrepen heeft, zoals Hue het ook niet nodig vond naar het Sociaal Wereldforum in Porto Alegre te gaan. "Het is niet met mode-ontwerper Prada dat we een nieuwe communistische identiteit zullen opbouwen", zegt de burgemeester, verwijzend naar het modedéfilé van Prada in het hoofdkwartier van de PCF. "De arbeiders verwachten van de PCF niet dat ze modeshows organiseert… de partij richt zich al teveel tot de middenklassen", aldus Braouezec die wel vindt dat het communistisch project actueler is dan ooit, maar dat de PCF zwaar zal moeten veranderen om dat project nog te dragen. Vandaar ook dat Braouezec samenwerking met de uiterst-linkse LCR goed genegen is.
De nederlaag van de PCF betekent een grondige wijziging van de krachtsverhoudingen ter linkerzijde. De LCR mikt al jaren op een ‘‘recomposition’’ van uiterst-links met als as groepen van uiterst-links en een deel van de basis van de PCF. Na 21 april krijgt de leiding van de PCF het alleszins veel moeilijker om aan de eigen basis uit te leggen dat men verder een linkse drukkingsgroep wil zijn tegenover een PS met Fabius en DSK. Vanuit die (sterk slinkende) basis van de PCF zal de druk daarentegen toenemen om links van de sociaal-democratie de krachten te bundelen, in de eerste plaats dan met de LCR wier kandidaat, de jonge postbode Besancenot, onverwacht hoog scoorde en die de avond van 21 april de eerste manifestaties tegen Le Pen mee organiseerde.
Samenwerking met de resten van de PCF is geen perspectief voor LO dat in de eerste plaats de eigen groei als voorwaarde ziet om tot een nieuwe grote arbeiderspartij te komen. Het beperkte succes van Laguiller, die volgens de peilingen op meer had kunnen rekenen, is eerder een desillusie voor LO.
Een ander gedesillusioneerde kandidaat is ongetwijfeld Chevènement die er lang op aasde de ‘derde man’ te worden, en misschien zelfs naar de tweede ronde te kunnen gaan. Zijn campagne kende aanvankelijk een stormachtige bijval, hij verenigde in zijn kamp zowel communistische kopstukken als voormannen uit de omgeving van de rechtse nationalist Charles Pasqua. Maar Chevènement wentelde zich in onduidelijkheid, zoals gebeurt met iedereen die denkt de tegenstelling links-rechts te kunnen "overstijgen".
Die tegenstelling zal ongetwijfeld weer spelen in de parlementsverkiezingen van juni, maar met aan beide zijden gewijzigde krachtsverhoudingen, vooral dan bij links. De socialisten en hun bondgenoten kunnen alleen maar hopen dat hun kiezers deze keer uit afkeer van uiterst-rechts en gewoon rechts wél naar de stembus trekken. Het is een pover mobilisatiemiddel, maar veel anders hebben die partijen niet voorhanden om te mobiliseren.
(Uitpers, mei 2002)