De clichés over Frankrijk maakten weer opgeld tijdens het massaal verzet tegen het CPE, Contrat de première embauche’ (contract bij eerste aanwerving) van premier Dominique de Villepin. In de rest van Europa werd het bijna voorgesteld alsof de Franse studenten, scholieren en vakbonden niet met de moderne tijd van de flexibiliteit meewillen, dat het hier om een behoudsgezinde reflex gaat. Alsof behoudsgezind een vies woord is als het gaat om het behoud van moeizaam verworven sociale rechten.
In Frankrijk zelf voert een deel van rechts een ideologisch offensief in de vorm van het “declinisme”: de “déclinologues” beschrijven Frankrijk als een land en déclin, een land dat onherroepelijk de dieperik in gaat omdat de meeste Fransen zich verzetten tegen de “noodzakelijke” hervormingen, zijnde de afbraak van sociale rechten en lagere lonen.
Het opzet van dat propaganda offensief is overduidelijk: als de Franse werkers geen offers willen brengen, gaat het land naar de haaien. Maar de meerderheid van de Fransen gelooft die propaganda niet, ze beseft dat het gaat om een veralgemening van de précarité om de patronale winsten die zeer hoog liggen nog verder de hoogte in te jagen.
Oud en nieuw
Ze verwijzen daarbij natuurlijk graag naar buitenlandse media die volop hetzelfde refrein herhalen, het cliché ‘Frankrijk als conservatief bastion’. Dat sluit natuurlijk aan bij het beeld dat Washington in de aanloop tot de invasie van 2003 in Irak ophing: het “oude Europa” tegenover het “nieuwe Europa”, het nieuwe, bestaande uit landen waar sociale en syndicale rechten worden uitgehold en waar regeringen tegen de wil in van de meerderheid van de bevolking de invasie steunden.
Verscheidene Vlaamse media droegen het hunne bij tot de verwarring door te spreken over het “jongerenbanenplan” van de Franse regering, daarmee de indruk versterkend dat die protesteerders liever lui dan moe zijn en geen banen willen. Daarmee werd aan de essentie voorbijgegaan: het CPE was ingevoerd als een springplank tot algemene “flexibilisering” van de arbeidssituatie. Of in duidelijker termen: om tegenover stabiele arbeidscontracten patronale willekeur te stellen.
Want daar ging het met het CPE inderdaad om: een begin van algemene afbraak van het vaste arbeidscontract, het CDI – Contrat de durée indéterminée (contract van onbeperkte duur). Het arbeidscontract staat al jaren onder zware druk, de CDD – contracten van bepaalde duur, de interim-arbeid en aparte statuten voor jongeren in de KMO’s hebben het CDI al aangevreten.
Het is natuurlijk een internationaal verschijnsel. In België werken ook steeds meer mensen, jongeren en ouderen, met contracten van bepaalde duur, in interim-stelsels, als valse zelfstandigen. In Italië heeft de ‘wet Biagi’ tot gevolg dat 70% van de jongeren in precaire arbeidssituaties zit. De jongere generatie wordt die van de “minder dan 1000 euro” genoemd, omdat zovelen minder dan 1000 euro per maand verdienen.
Algemeen onbehagen
Het CPE heeft zoveel verzet losgemaakt omdat er bij de werkende klassen en de jongeren een algemeen gevoel is van ‘mal-être général’, van diep maatschappelijk onbehagen. Enkele gebeurtenissen en evoluties hebben dat gevoel de jongste tijd versterkt. Er is de pijnlijke “zaak Outreau” geweest waar justitie en media beklaagden van pedofilie in een hysterisch vertoon aan de schandpaal nagelden om nadien te moeten toegeven dat de hele zaak verzonnen was. Die affaire heeft het al zwakke vertrouwen in justitie en media verder ondergraven.
Er waren ook de onlusten in de Franse randsteden van november vorig jaar waarvoor geen enkele redelijke verklaring voorhanden was. De wet van februari vorig jaar om in het geschiedenisonderwijs het kolonialisme goed te praten, wekte veel ongenoegen – president Chirac maakte van zijn presidentiële prerogatieven gebruik om dat in te trekken. Er was de chantage van bedrijven dat ze naar Centraal- en Oost-Europa trekken als de 35-urenwerkweek blijft. Er is de vaudeville rond de fusie tussen Gaz de France en Suez waarin weer blijkt hoe de staat ten dienste staat van het grootkapitaal. Er is wat socioloog Alain Touraine noemt “dertig jaar van hyperkapitalisme dat rijkdom en veel ongelijkheden voortbracht”.
Bakzeil
Het besef dat het protest ruimer was dan alleen het CPE en de vrees voor radicalisering van de beweging, heeft een deel van de rechterzijde ertoe gebracht premier de Villepin te laten vallen. Aanvankelijk hoopte rechts dat de beweging wel vanzelf zou verzwakken, ontmoedigd door de onverzettelijke houding van de premier. Rechts hoopte ook op interne verdeeldheid tussen het brede front van vakbonden, studenten- en scholierencoördinaties.
Maar toen dit een misrekening bleek en de mobilisaties bij elke actiedag omvangrijker werden, oordeelden patronaat en politiek rechts dat het sop de kool niet waard was. Het CPE moest sneuvelen in afwachting van een nieuwe ronde over flexibiliteit van de arbeid in “betere tijden”. Enkele onderhandelaars van de rechtse UMP verklaarden achteraf dat ze vaststelden hoe sommige vakbondsleiders bereid zijn daarover te praten. Voor patronaat en rechts is het dus uitstel, geen afstel. Die “betere tijden” zouden er voor hen kunnen komen na de presidentsverkiezingen van volgend jaar, wie er ook wint.
Eenheid
De eenheid van vakbonden, studenten- en scholierenorganisaties was inderdaad zeer opmerkelijk. Het lag niet voor de hand dat al die organisaties aan één zeel zouden trekken. Bij de grote mobilisaties van de lente 2003 tegen de pensioenhervorming, liet de CFDT (met enige nuance sociaaldemocratisch te noemen) de rest in de steek. Deze keer zaten de CGT (vroeger uitsluitend aanleunend bij de communistische PCF), Force Ouvrière (traditioneler sociaaldemocratisch), CFDT, FSU (gegroeid rond vakbond uit het onderwijs), UNSA (autonomen), SUD enz. op dezelfde lijn, samen met de organisaties van studenten en scholieren.
De vrees voor verdere marginalisering van de vakbeweging speelde daarin een grote rol. Minder dan tien procent van de Franse werknemers zijn bij een vakbond aangesloten. Bovendien is de vakbeweging enorm verdeeld, wat de slagkracht natuurlijk sterk verzwakt. De nederlaag van 2003 tegen de pensioenhervorming tastte de geloofwaardigheid van de vakbonden verder aan. Deze keer stond zogoed als het bestaan van de vakbonden zelf op het spel. De enorme spontane mobilisaties deden de rest.
Rechtse rivalen
In plaats van de vakbonden te verdelen, raakte rechts zelf verder verdeeld. Binnen de regerende UMP zijn er diverse kampen, waaronder dat van president Chirac en diens commis de Villepin, tegenover Nicolas Sarkozy. Deze laatste is er vorig jaar in geslaagd de leiding van de UMP in handen te krijgen, wat hij combineert met de post van minister van Binnenlandse Zaken. Die post laat hem toe zich te profileren als de man van recht en orde, van het herstel van gezag.
Met Sarkozy gaat het zogenaamde neo- of postgaullisme een heel andere richting uit. Onder de Gaulle was de gaullistische UNR de partij die de positie van het Frans patronaat tegenover de Europese (en andere) concurrenten moest versterken, en dat ook deed. Onder Chirac was de RPR de partij van het volop in Europa geïntegreerde Frans kapitalisme. Met Sarkozy gaat de UMP een “Atlantische” koers volgen, veel meer gericht op Washington. Op Frans vlak is het met Sarkozy de partij van het gespierde kapitalisme dat sneller en grondiger de sociale zekerheden wil afbreken om de poort volledig open te zetten voor de kapitalistische globalisering.
Links vertwijfeld
De intrekking van het CPE zou voor de linkse partijen zeer goed nieuws moeten zijn .Dat is het ook, maar dat wordt overschaduwd door de interne rivaliteiten met het oog op de presidentsverkiezingen van volgend jaar.
Vooral de PS speelt het “trauma van 21 april” uit om de rest van links ervan te overtuigen geen eigen kandidaten naar voor te schuiven. De groene Verts hebben alvast een interne raadpleging gehouden voor een eigen kandidaat. Dominique Voynet, vroeger partijleidster en minister, haalde in een eerste ronde de meeste stemmen – een peiling gaf haar echter slechts 1,5% van de stemmen. De PCF wil wel een kandidaat van ‘links van links’ steunen, maar dan liefst partijleidster Marie-George Buffet. Die kampt in haar eigen partij echter met tegenkanting van een sterke stroming die vindt dat ze teveel de eigen communistische identiteit opgeeft en te toegeeflijk is voor de PS. De trotskistische LCR is in twee min of meer even grote stromingen verdeeld: degenen die een eigen kandidaat, Olivier Besancenot, willen naar voor schuiven (in de peilingen: 4,5%), terwijl de andere stroming alles op alles wil zetten om tot een eenheidskandidaat links van de PS te komen. Een van die mogelijke kandidaten is José Bové, boerenleider en boegbeeld van de andersglobalistische stroming.
In de PS is het echter een gedrum van jewelste om de kandidaat van de partij te worden. Veel van de gegadigden voelen zich in de zak gezet door partijleider François Hollande wiens partner, Ségolène Royal, ineens naar voor is geschoven als de mirakelkandidate die los van de clans in staat is Sarkozy te verslaan. Royal zwijgt totnogtoe over een programma, alleen laat ze bewondering blijken voor de aanpak van Tony Blair. De miljoenen die actie voerden tegen ‘la précarité” zijn gewaarschuwd: Royal heeft bewondering voor een kampioen van de arbeidsflexibiliteit.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)