INTERNATIONALE POLITIEK

Fouad Laroui’s ode aan de rede

Fouad Laroui. ‘Over het islamisme. Een persoonlijke weerlegging’, De Geus, Breda, 2006, 190 blz., ISBN 90-445-0852-0, 19,90 euro.

Liefhebbers van burleske literatuur die geen belletje horen rinkelen bij de naam Fouad Laroui, kunnen zich best nu naar de boekhandel reppen om er zich bijvoorbeeld ‘Kijk uit voor parachutisten’ of ‘Het tragische einde van Philomène Tralala’ aan te schaffen (*). De aan de Vrije Universiteit van Amsterdam docerende economist, columnist en schrijver van Marokkaanse origine, Fouad Laroui, is een briljant verteller, een taalvirtuoos met een enorm gevoel voor humor.

In elk van zijn verhalen of romans toont hij op meesterlijke wijze aan vier genres perfect te beheersen: satire, tragikomedie, romance en maatschappijkritiek. Maar er is nu nog een andere reden om snel de boekhandel binnen te stappen. Laroui heeft een indrukwekkend essay geschreven, waarin hij op heel persoonlijke wijze de maat neemt van het islamitisch fundamentalisme. Waarom ruilt Laroui het burleske in voor bloedige ernst? “In Europa, in de Arabische wereld en de moslimwereld zijn er tientallen miljoenen jongeren die spoedig voet zullen zetten op de ideologieënmarkt, in de bazaar van wereldbeschouwingen die lijnrecht tegenover elkaar staan of harmonieus samengaan. Waarom dit boek? Voor hen…”

Door het betoog van Fouad Laroui loopt één lange, rode draad: maak een strikt onderscheid tussen geloof en godsdienst en vooral tussen geloof en rede. Want het is vooral dat wat de islamisten, deze fundamentalistische zeloten die door westerse gezagsdragers en media graag als de verpersoonlijking van ‘dé islam’ worden naar voor geschoven, mordicus weigeren.

Neem bijvoorbeeld uit de Koran vers 137 van soera III. Er staat “reist in de Aarde rond” en niet “reist op de Aarde rond”. Met andere woorden, als je in de Koran enige zekerheid wil vinden over een geografisch probleem, ben je eraan voor de moeite. “Je bewijst de Koran een slechte dienst door er per se dingen in te willen lezen die er niet in staan,” schrijft Laroui, eraan toevoegend: “is er één geoloog op de wereld die zich bij de uitoefening van zijn vak op vers 137 beroept?”

Twee verschillende werelden

Geloof en rede, godsdienst en wetenschap, het zijn twee streng gescheiden gebieden. Fouad Laroui toont het met enkele treffende voorbeelden aan. Hij citeert uit ‘Study of History’, het monumentale werk van de Britse historicus Arnold Toynbee. Die heeft een grenzeloze bewondering voor de oude Arabische geschiedschrijver Ibn Chaldoen, ‘the most illuminating interpreter of history that has appeared anywhere in the world as so far’. “Dit geeft ons een andere kijk op de huidige beschouwingen over de botsing van beschavingen en de achterlijkheid van Arabieren of moslims”, stelt Laroui terloops vast. “Wat ons hier echter meer interesseert dan de lof van Toynbee is dat ‘de grootste historicus aller tijden’, Ibn Chaldoen, in zijn privéleven een vrome man was, bijna een mysticus. Hij was echter een rationalist in zijn benadering van de geschiedenis als wetenschap. Dat slaat zowel op zijn teksten als op de studies die hij eraan wijdde. En hou zou het anders kunnen zijn? Hij zocht naar wetten, regelmatigheden in de kronieken van feiten en gebeurtenissen. Hoe kom je die anders op het spoor dan door nadenken, vergelijken, deduceren, dat wil zeggen door geestelijke activiteiten waartoe het verstand de mens in staat stelt?”

“Vier eeuwen later zijn in een ander werelddeel de gegevens van het vraagstuk hetzelfde gebleven. Een ander groot geleerde, Louis Pasteur, zal verklaren: “ik ben gelovig, maar ik laat mijn geloof bij de deur van mijn laboratorium achter”. Hij zei ook dat je een onderscheid moest maken tussen laboratorium en oratorium.”

En toch is het dat onderscheid dat fundamentalisten – en niet alleen de moslimfundamentalisten – weigeren te maken of beter niet in staat zijn te maken. Uiteindelijk ridiculiseren ze zichzelf, hun religie en hun medegelovigen voortdurend. En dan komt de humorist Laroui even om de hoek kijken. Hij heeft de voorbije jaren aandachtig geluisterd naar godgeleerden en zelfbenoemde imams, die op de Marokkaanse radio en televisie of op de Arabische nieuwszender Al Jazeera regelmatig de heilige schrift komen gebruiken om alle mogelijke en onmogelijke vraagstukken op te lossen. “Het denken verstart wanneer (de heilige schrift) en de wet op alles, absoluut alles een antwoord willen geven,” schrijft Laroui. “Dat is het standpunt van sommige fundamentalisten. Het is boeiend in dat opzicht hun geschriften te lezen of gewoon ze te horen op de radio of de televisie. Er is geen vraag die door een luisteraar gesteld wordt, waarbij ze toegeven niet in staat te zijn die te behandelen door te zeggen: ‘dat weet ik niet, in dit geval is niet voorzien, dat geeft niets, doe wat u wil, God staat hierboven.’”

Zeker in onze razendsnel veranderende wereld schieten heilige boeken nog meer tekort dan ooit tevoren. “Hoeveel technische vernieuwingen of veranderingen in de maatschappelijke organisatie vonden er in een mensenleven plaats ten tijde van Jezus of Mohammed? Vrijwel geen. Nu volgen vernieuwingen elkaar in een duizelingwekkend tempo op. Twintig jaar geleden was er nog geen sprake van mobiele telefoon, internet, klonen, enzovoort. Het is onmogelijk godsdienstige regels met betrekking tot elk van deze onderwerpen op te stellen. En wie zou er in de islam gekwalificeerd zijn om dat te doen? Een paar jaar geleden verklaarde Abdelazziz Ibn Baz, de voornaamste religieuze leider van Saoedi-Arabië, nog dat de aarde plat was…”

Toch spreken geestelijke leiders elke dag in de Arabische media goddelijke orakels uit over vragen als: ‘Mag ik mijn vrouw per sms verstoten?’ ‘Mag ik in een fotolaboratorium werken?’ ‘Terwijl ik met mijn vrouw plezier maakte, kreeg ik per ongeluk een paar druppels van haar melk binnen. Ben ik nu de zoogbroeder van mijn kinderen geworden?” Over de meest alledaagse en onbeduidende kleinigheden van het dagelijkse leven hebben deze mannen wel een antwoord klaar, dat ze bovendien op de heilige schriftuur baseren. Laroui herinnert er zijn lezers aan dat dit soort heerschappen de wind in de zeilen heeft, sinds de Iraanse geestelijke leider Khomeini in zijn boeken Kashf al-Asrar en Tawhid al-Masa’il “vraagstukken behandelde, waarvan je je ernstig kunt afvragen wat ze met het geloof te maken hebben.” “Voorbeelden: “op een trom slaan tijdens een sportwedstrijd is verboden”. Of: “het is niet raadzaam een geestelijk gestoorde, een kind of een knoflooketer tot een moskee toe te laten”. En zo gaat het door…”

Bovendien, zo betoogt Laroui, staan er in de Koran een heleboel voorschriften die ons nu niets meer zeggen. Totaal uit de tijd. Bijvoorbeeld: wat moet er gebeuren met de oorlogsbuit na een veldslag? mag een gelovige een slavin tot vrouw nemen? seksuele omgang is alleen veroorloofd met wettige echtgenotes en met slavinnen of krijgsgevangen vrouwen… In 1980 was Mauritanië het laatste land ter wereld dat de slavernij afschafte. Officieel zijn er geen slaven meer in de wereld (ook al werken miljoenen mensen in omstandigheden die heel dicht in de buurt van slavernij komen).

Wat voorafgaat geldt natuurlijk niet alleen voor de islam: ook het jodendom en het christendom hebben zo hun zeloten. En vaak hebben zij beslissende invloed op regeringen, presidenten en koningshuizen. Fouad Laroui geeft het voorbeeld van de Amerikaanse Laura Schlessinger, die op de radio allerlei bijbelse adviezen geeft. Deze Amerikaanse jodin is een notoir homohaatster. Haar afkeer voor homoseksualiteit is gebaseerd op Leviticus (18:22). “Het belangrijke hier is niet dat deze dame homoseksualiteit veroordeelt,” schrijft Laroui, “maar dat ze dat doet in naam van een heilige tekst.” Een luisteraar van Schlessinger nam ooit de proef op de som en stelde het radio-orakel onder meer volgende vragen: “Ik zou graag mijn dochter als slavin verkopen, zoals me in Exodus (21:7) wordt toegestaan. Welke prijs kan ik redelijkerwijs vragen?” “In Leviticus (25:4) staat dat ik slaven, mannelijke of vrouwelijke, mag bezitten, op voorwaarde dat ik ze gekocht heb in de landen rondom. Een van mijn vrienden zegt dat het wel Mexicanen, maar geen Canadezen mogen zijn. Kunt u mij op dit punt opheldering verschaffen?” “In Leviticus (21:20) staat dat ik het altaar van God niet mag naderen als ik een ooggebrek heb. Ik moet bekennen dat ik een leesbril draag. Moet mijn gezichtsvermogen 100% zijn of is er een regeling mogelijk?” “Ik heb een vriend die er niet vanaf te brengen is op sabbatdag te werken. Exodus (35:2) zegt duidelijk dat ik hem ter dood moet brengen. Ben ik moreel verplicht hem zelf te doden?”.

“Dit is allemaal heel vermakelijk,” aldus Fouad Laroui, “er dient echter op gewezen te worden dat niemand of bijna niemand tegenwoordig nog beweert volgens de voorschriften van Leviticus te leven. Wat de moslimfundamentalisten nog meer uit de tijd maakt.” De luisteraar die Laura Schlessinger een brief schreef, richt zich uiteraard ook tot de fundamentalisten die met de Koran zwaaien en christenen die de Bijbel naar de letter lezen.

Adam Smith en Voltaire

“Het is wel duidelijk, de wetenschappelijke denkwijze en de godsdienstige denkwijze zijn onverenigbaar,” stelt Laroui. “De geschiedenis van de wetenschappen geeft een aaneenschakeling te zien van wetenschappelijke omwentelingen die tot een beter inzicht in de werkelijkheid hebben geleid. Waarnemen en experimenteren leveren informatie op als onderdeel van de theorie of het paradigma van het moment. Daartegenover baseert de godsdienstige denkwijze zich op het dogma en het geloof, die buiten de tijd en de geschiedenis staan.” En: “de wetenschap in het keurslijf van een heilige tekst willen persen is een onderneming die gedoemd is te mislukken, zoals ook het streven God in een vergelijking te willen uitdrukken tot mislukking gedoemd is.” “Moet er gewacht worden tot de wetenschap enige resultaten bereikt voor die in naam van de Bijbel of de Koran worden opgeëist? En waarom zou God zich in vage analogieën uitdrukken die pas geduid zullen kunnen worden dank zij wetenschappelijke arbeid? Heeft hij niet rechtstreeks, en in eenvoudige taal, de tafelen der wet geopenbaard, die ethische waarheden bevatten die zowel voor joden, christenen als moslims gelden? Dus waarom zou hij voor de natuurwetten cryptische taal gebruikt hebben? Moslims hebben zo’n aanpak net zomin nodig als andere gelovigen om van de Koran een ondersteuning van hun geloof en hun ethiek te maken. Laten ze de wetenschap met rust laten en die zal ze er dankbaar om zijn.”

Hoe staat het trouwens met de relatie tussen verstand en geloof? Het woord ‘verstand’ komt als los zelfstandig naamwoord nergens voor in de Koran en ook niet in het Oude of Nieuwe Testament, toont Fouad Laroui aan. “Het verstand doet ons kennen wat veralgemeend kan worden, wat door alle mensen gekend kan worden (die met… verstand begiftigd zijn), wat ze aan elkaar kunnen doorgeven. Geloof daarentegen berust op persoonlijke ervaring, die men epifanie, openbaring, transcendentie, ‘nacht van Pascal’, enzovoort noemt. Conclusie: met het gebruik van het verstand kun je overtuigen, maar je kunt er geen geloof, geen waar geloof mee doorgeven.” Laroui illustreert het met een praktisch voorbeeld. De bekende econoom Adam Smith werd op drie-, vierjarige leeftijd ontvoerd door zigeuners. Zijn ouders legden zich bij hun noodlot neer. Zijn oom niet. Hij zocht en vond de ontvoerde kleuter. Wat als deze oom Adam Smith niet had teruggebracht naar zijn ouders? Hij zou zijn opgevoed met een andere godsdienst dan de presbyteriaanse van zijn vader en moeder. En stel dat wij allemaal Adam Smiths zijn en onze oom kwam ons niet redden? Wat zou er van de godsdienst van ‘onze voorouders’ overblijven? Kortom: “wat dus wezenlijk is, is het geloof en niet de godsdienst.” “Godsdienst is een kwestie van omstandigheden, toeval, de plek, hier of daar, waar je geboren bent. Een dialoog tussen godsdienst en verstand loopt dus stuk… Mijn godsdienst zeg me dit, mijn verstand zegt me dat…”

En toch noemde Voltaire in zijn ‘Essay over de zeden en de aard van de volken’ (1756) de islam de meest rationele van alle godsdiensten. De Franse filosoof sprak zijn bewondering uit voor de eenvoud van de islam: “Vooral het dogma van de eenheid van één God, dat zonder geheimzinnigheid wordt verwoord, en bevattelijk is voor het menselijk verstand, bracht een groot aantal volken tot erkenning van zijn wet,” wist Voltaire. “Andere verlichte denkers deelden Voltaires mening. Zij vonden het opmerkelijk, ” schrijft Fouad Laroui, “dat Mohammed niet één wonder had verricht, zoals het veranderen van water in wijn – wat inderdaad opmerkelijk zou zijn voor een moslim… – en dat zijn godsdienst zich op geen enkel mysterie beriep. In feite was de kwestie van het verstand vanaf het begin van de moslimbeschaving aan de orde.”

Fouad Laroui verwijst in dit opzicht naar de moetazilieten, die de eerste grote leerschool van de islam oprichtten. “Zij verklaarden dat het verstand, en niet de traditie, de bron van godsdienstige kennis diende te zijn. Bovendien stelden ze dat de mens volstrekt vrij was, want als hij niet vrij was om te kiezen tussen goed en kwaad, zouden de goddelijke beloning en bestraffing geen enkele zin hebben: het is opnieuw een manier om het verstand in eer te herstellen, waarop de mens zich (in principe) baseert voor het maken van keuzes. De zoon en opvolger van de vermaarde kalief Haroen al Rajid, Al-Mamoen, voerde het moetazilisme als officiële leer in.” Laroui’s conclusie: “het feit dat de eerste wijsgerige denkbeelden binnen de islam zich richtten op het verstand, zegt veel over het huidige verval van het islamitisch denken, dat geheel gebaseerd is op het dogma en gehoorzaamheid aan het gezag.”

Religie en politiek

Moslimfundamentalisten streven naar het absolute primaat van de religie. Ze ijveren voor de instelling van een nieuw kalifaat, het wereldwijde moslimrijk dat geregeerd wordt met de Koran en de sharia in de hand. De beruchte Osama Bin Laden laat vanuit zijn grot in Afghanistan wel eens een videoboodschap op de wereld los, waarin hij de oprichting van dit kalifaat als hoogste doel stelt. De Syrische fundamentalist Rasjied Rida is een van de vurigste pleitbezorgers van het kalifaat en stelt voor de kalief te verkiezen uit godsdienstige hoogwaardigheidsbekleders en hem de macht te geven wetten uit te vaardigen op basis van de uitleg van de godsdienstige wet. “Je kunt in het idee van Osama Bin Laden betreffende een ‘wereldwijd kalifaat’ natuurlijk achterhaalde waandenkbeelden van een fanaticus zien,” aldus Fouad Laroui, “maar je kunt het ook zien als een poging tot overtroeven die voortkomt uit de woede die veel moslims voelen over het feit dat ze al minstens een eeuw in het kamp van de overwonnenen zitten. Met andere woorden, deze kwestie zal niet vanzelf verdwijnen zolang wrok het punt blijft dat bij Arabieren en moslims de meeste aanhang vindt.”

Laroui wijst erop dat deze kwestie in 1925 door een moslimtheoloog van formaat werd aangesneden en opgelost. “Hebben de islamisten Abderraziq wel gelezen?”, vraagt hij zich af. In zijn boek ‘Al-islam wa usal al-hukm’ (De islam en de grondslagen van de macht) legt Abderraziq op basis van islamitische bronnen (en dus niet van ‘uit het Westen geïmporteerde denkbeelden’) uit dat de soevereiniteit bij het volk berust. De theoloog haalt uit naar andere theologen en naar vrome dichters die “in hun overdrijving kaliefen zelfs op dezelfde hoogte als het opperwezen hebben geplaatst of zo goed als.” Een ernstige beschuldiging wanneer men weet dat er in de islam maar één doodzonde bestaat, de shirk, dat wil zeggen iets of iemand op één lijn stellen met God. Hebben de huidige islamisten wel eens over deze opmerking van Abderraziq nagedacht?”

Laroui geeft overigens een korte historische schets van de opvolgers van Mohammed. De eerste vier kalifaten waren gekenmerkt door chaos, politieke instabiliteit, oorlogen, afrekeningen en politieke moorden. Drie kaliefen kwamen op gewelddadige wijze aan hun einde: Omar vermoord in 644, Othmaan vermoord in 656 en Ali vermoord in 661. De dodelijke tegenstelling tussen soennitische en sjiitische moslims stamt overigens uit deze tijd…

In de andere hoofdstukken van zijn betoog over islam en economie, islam en het individu (met andere woorden islam en mensenrechten), islam, liefde en seks, geloof, godsdienst en totalitarisme… gaat Fouad Laroui telkens met dezelfde methodiek te werk: hij confronteert de islamisten met hun ongerijmdheden, vaak met hun eigen islamitische bronnen, verwijst naar rationalistische denkwijzen die in de cultuur van de Arabische wereld en de moslimlanden van in het prille begin aanwezig waren. Het levert boeiende en vaak verrassende conclusies op.

Met Sartre in de autobus

Laroui vertelt hoe hij op vijftienjarige leeftijd in een rammelende bus van Casablanca naar zijn geboortestad El-Jadida een ontdekking van formaat deed: hij las het essay van Jean-Paul Sartre ‘Beschouwingen over het joodse vraagstuk’. Naast Sartre’s heldere definitie van het begrip ‘racisme’ (“Hiervoor ben ik Sartre nog steeds dankbaar”) is de jonge Marokkaanse scholier vooral getroffen door de uitspraak dat “de antisemiet de jood maakt“.

“Hoewel aanvechtbaar – ik weet wie ik ben, zou de jood kunnen zeggen, en daar heb ik geen wantrouwende of haatdragende blik voor nodig – is deze uitspraak niet minder boeiend. En helaas nog steeds actueel.”

Vandaag maakt de moslim de niet-moslim. En vooral: vandaag is het de redneck uit Kentucky of de evangelist uit Alabama die de moslim maakt. En het is ook de redneck of de evangelist, die de president van de Verenigde Staten kiest, de machtigste man op aarde…”

“Sinds 11 september 2001 en de bezetting van Irak is de situatie op dramatische wijze geëscaleerd. Zozeer dat het in al het doen en denken, in de collectieve psyche is doorgedrongen”, stelt Laroui vast. “Voortaan is er een wij en een zij. Twee blokken die elkaar in het gunstigste geval stilzwijgend zitten uit te dagen en in het ergste geval elkaar met het wapen in de hand te lijf zullen gaan.” Wat het meest onstellend is, is de onwetendheid waarvan deze tweedeling van de wereld vergezeld gaat. De meeste Amerikanen zijn er vast van overtuigd dat het Irak van Saddam Hoessein en Al-Qaeda onder één hoedje speelden. Je kunt nog zo het tegendeel beweren, ze zijn er niet vanaf te brengen. Je kunt ze nog zo uitleggen dat de niet godsdienstige en progressieve Ba’athpartij – waarvan de ideoloog Michel Aflaq, van oorsprong trouwens een christen was – een doodsvijand was van de jihadistische schare rond Bin Laden, ze lijken niet in staat te zijn het te begrijpen. Waarom niet? Omdat voor hen alle moslims in wezen hetzelfde zijn. Een soort zoekt soort. Al die aanbidders van Allah spelen onder één hoedje.”

“En zo is deze eeuw een godsdienstige eeuw geworden, terwijl hij zo goed begonnen was als eeuw waarin de godsdienstige gemoederen tot bedaren zouden komen… Nadat het ons eindelijk mogelijk zou worden broederlijk naast elkaar te leven, zonder dat ons onze goden in het gezicht werden gesmeten, zet een samenzwering van imbecielen ons drie eeuwen terug in de tijd.”

“Wie wordt de nieuwe Sartre die ons zijn ‘Beschouwingen over het moslimvraagstuk’ schenkt – waarin hij de nadruk legt op de verantwoordelijkheid van de antimoslim bij het bedenken van zijn lievelingsboeman? Hij zal echter ook duidelijk moeten wijzen op de verantwoordelijkheid van sommige moslims zelf – de meeste misschien wel – waar het gaat om de verarming van hun rijkdom door het klakkeloos aanvaarden van een bepaalde interpretatie van hun godsdienst: het islamisme. Een interpretatie die hem, helaas, degradeert tot een ideologie gebaseerd op afwijzing, wraaklust en drang tot vergelding.”

‘Verdraagzaamheid’

Fouad Laroui nodigt de moslims (en met hen andere gelovigen) uit tot de essentie terug te keren. De islam noemt hij “een eenvoudige en individuele godsdienst”. En hij beroept zich hiervoor op islamitische bronnen. “Door eens flink te snoeien (wat een nodeloze herhalingen staan er in de Thora, de Bijbel en de Koran!), zou op één velletje, niet meer dan één, samengevat kunnen worden wat echt van belang is.” “De strekking van de 114 soera’s van de Koran kan aldus worden samengevat. Een gelovige dient: 1. te geloven in een unieke God, zonder gelijke, van wie het onmogelijk is zich een voorstelling te maken (niet wat het gezicht betreft en ook niet wat betreft zijn geboorte of dood…), die niet afgebeeld mag worden, die zuiver bovenzinnelijk is. Die strikt genomen niets is; 2. zich in alles bezonnen en nederig te gedragen, het goede te doen, naar vrede en eensgezindheid te streven. Dat is alles. De rest is bijkomstig.”

Verdraagzaamheid? Voor velen van ons is het een modewoord. Als we betogen tegen een zoveelste racistische schanddaad, als muzikanten onder aanvoering van Tom Barman en met de allerbeste bedoelingen en de nobelste motieven een 01010-concert organiseren tegen extreemrechts, doen ze dat onder het motto ‘verdraagzaamheid’. Laroui geeft zijn lezers volgend toemaatje mee. Verdraagzaamheid had in de Europese, christelijke cultuur aanvankelijk een zeer pejoratieve bijklank. Als Luther het woord Toleranz gebruikte, had dat voor hem een negatieve gevoelswaarde. De Franse katholieke schrijver Paul Claudel deed ooit de minachtende uitspraak: “La tolérance, il y a des maisons pour ça!”. In Claudels tijd was een ‘maison de tolérance’ een bordeel, een hoerenkast…

Niet zo in de moslimcultuur, weet Fouad Laroui. Hij citeert soera IV, vers 171, “Mensen van het Boek! Gaat niet te ver in jullie godsdienst”. Een hadith van de profeet die waarschuwt voor extremisme: “Ik waarschuw jullie voor godsdienstig extremisme, want het heeft de ondergang veroorzaakt van volken die jullie zijn voorafgegaan.”

“Het Arabisch woord voor verdraagzaamheid is tasaamuh. Dit zelfstandig naamwoord is afgeleid van een werkwoord dat behoort tot de zesde werkwoordsvorm, die wederkerigheid aangeeft: verdraagzaamheid kan slechts inschikkelijkheid zijn, want er zijn twee gelijkwaardige partners bij betrokken: de andersdenkende is mijn gelijke. Daaruit volgt dat moslims op dat gebied niet van een vooropgezette mening beticht kunnen worden. Verdraagzaamheid heeft in hun geloof een wezenlijk positieve betekenis: zij hoeven de ander niet te ‘dulden’, ze dienen hem onvoorwaardelijk in de armen te sluiten. Maar dan moet de ander, vooral in Europa, van dezelfde openheid blijk geven.”

Fouad Laroui heeft met ‘Over het islamisme’ een beklijvende ode aan de rede geschreven. Hij bewijst dat hij naast satire, tragikomedie en romance nog een andere literair genre beheerst: het essay. Helder, persoonlijk en overtuigend.

(Uitpers, nr. 82, 8ste jg., januari 2007)

(*) Fouad Laroui: ‘Kijk uit voor parachutisten’ (1999), ‘Judith en Jamal’ (2000), ‘Het tragische einde van Philomène Tralala’ (2003), uitgegeven bij G.A. van Oorschoot, Amsterdam.

U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:

en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!

De link:

http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=473908&refsource=uitp

Laatste bijdrages

Hoe het arbeidsrecht mondiaal wordt uitgehold

165.000 werkende armen in België, zo leerden we enkele weken geleden. De helft van alle werklozen krijgt geen uitkering, zo staat vandaag in de krant. Het inkomen uit arbeid…

Tax the rich!

Ja, maar hoe ? Het debat is nu al enkele jaren aan de gang en zoals gebruikelijk is wanneer het over belastingen gaat, kan het nog wel even duren. Vooral…

Barnier spaart Macrons vrienden

Na de 7 vette jaren voor de rijken, enkele jaren “soberheid” voor iedereen. President Emmanuel Macron heeft zijn reputatie van “président des riches” teveel eer aangedaan: Eén procent werd…

 De Holocaust en het stilzwijgen van het Vaticaan

You May Also Like

×