Charisma, ijdelheid en veel leed
“Ferdinand Domela Nieuwenhuis was een prediker, en daar kon hij niets aan doen. Die aanleg had hij van zijn vader, die net als hij leraar was, opvoeder en verteller.” Met die zin opent Stutje zijn biografie, maar wie goed naar de coverfoto van de gebaarde, aristocratisch uitziende Nieuwenhuis kijkt, zal dat ook al wel beseft hebben. In zijn mooie slotbeschouwing ‘Van God naar Bakoenin’ schrijft Stutje: “Velen zagen in hem de nieuwe mens, net als Jezus, zuiver en sober levend, bereid om met het volk te lijden en offers te brengen. De verhalen over zijn moed en kracht snelden hem vooruit. Waar hij verscheen, riep hij diepe emoties op. Zijn imponerende gestalte, zijn kalme en overtuigende stem kwamen hem goed van pas; er stak zeker een esthetische component in zijn overtuigingskracht.” (p. 364) Zo moet de charismatische Nieuwenhuis eruit gezien hebben: afstammeling uit een ‘voorname’ familie die predikant werd, maar al vlug een buitenbeentje bleek door zich voluit voor de ‘sociale zaak’ in te zetten. Die houding leverde hem veel bewonderaars, maar ook veel vijanden op. In twaalf chronologisch opgebouwde hoofdstukken schetst Stutje de weg die Nieuwenhuis aflegde van God, over Marx en het socialisme naar Bakoenin en het anarchisme: zijn jeugdjaren, zijn afscheid van domineesland, zijn werk als redacteur van het beroemde blad ‘Recht voor allen’ en als woordvoerder van de Sociaal Democratische Bond, zijn boeken en brochures, zijn internationale contacten met onder meer Karl Marx, Friedrich Engels, August Bebel, Peter Kropotkin en de Belgische socialisten Cesar De Paepe en Eduard Anseele, zijn ideologische strijd met Pieter Jelles Troelstra, maar ook zijn familieleven en het vele leed dat hij moest ondergaan (hij verloor drie echtgenotes en vijf kinderen!) komen uitvoerig aan bod. Stutje als gedegen historicus is ook niet blind voor de kleinmenselijke kantjes van Nieuwenhuis – een vorm van ijdelheid was hem blijkbaar niet vreemd – maar dat maakt het boek alleen maar sterker.
Tussen Marx en Bakoenin
De figuur van Nieuwenhuis is ook omgeven met een flinke dosis romantiek. Domela verwierp de Kerk en de kapitalistische wereld. Hij voelde zich aangetrokken door de idee van ‘gemeenschap’ zoals onder de vroegste christenen. Er was bij hem een mengeling van religie en marxisme aanwezig, van verlichtingsmaterialisme en messianistische utopie. Stutje schrijft het zo: “In de ideale gemeenschap die hem voor ogen stond, gingen individualiteit en collectiviteit samen. Domela moest de Kerk wel verlaten om die even romantische als utopische droom te verwezenlijken.” (p. 360) Zijn inzet voor de ‘sociale kwestie’ was daar een directe uiting van, maar het heeft hem vele jaren gekost om een eigen positie te vinden in de verschillende ideologische benaderingen van de socialistische beweging in die periode. In 1880 kwam hij onder de indruk van de kritiek van Marx en Engels op het opportunisme van de parlementaire vleugel van de Duitse SPD. Hij zwoer het paternalistische, links-liberale idee van de geleidelijke en vreedzame sociale verheffing af en veranderde ‘Recht voor Allen’ in een onafhankelijk arbeidersblad. Daarmee gaf hij definitief te kennen dat de arbeidersklasse het enige revolutionaire subject was; dat de bevrijding het werk van de arbeidersklasse zelf moest zijn, niet van een partij en nog minder van hemzelf. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudere Nieuwenhuis in Bakoenin de Marx-criticus vond die hij nodig had en in het anarchisme een rijke traditie van zelfhulp en verlangen naar collectieve zelforganisatie zonder gecentraliseerd gezag.
Lessen voor deze tijd
Deze nieuwe biografie van Ferdinand Domela Nieuwenhuis draagt de stempel van zijn auteur: grondigheid – in het boek werden 2192 voetnoten, uitgesmeerd over 180 bladzijden, opgenomen – gaat niet ten nadele van de leesbaarheid, daar heeft de goede pen van de auteur voor gezorgd. Bovendien moet dit boek niet bekeken worden als het opspitten van een zoveelste historische figuur uit de arbeidersbeweging, maar heeft het ook een belangrijke verwijswaarde voor de linkerzijde in onze tijd. Inleider Marcel Van der Linden wijst daarop: “De sociaaldemocratie is steeds meer veranderd in een medebeheerder van het kapitalisme zonder duidelijke identiteit. Autoritair staatssocialistische alternatieven zijn volledig mislukt. Het lijkt erop dat het socialisme-van-boven-af op grenzen is gestuit. Vernieuwd elan lijkt alleen mogelijk als wezenlijke elementen van het oude vrije socialisme weer tot leven worden gebracht, uiteraard aangepast aan de huidige tijd.” (p. 13)