António Lobo Antunes, Fado Alexandrino, Anthos Amsterdam, 2007, 605 blz. ISBN 978904141277, prijs: 29,95 euro
Portugal is rijk aan grote schrijvers. José Saramago (°1922) is er daar eentje van. In 1998 werd hij daarvoor beloond met de Nobelprijs voor literatuur. Die internationale erkenning viel zijn jongere Portugese collega António Lobo Antunes (°1942) niet te beurt. Nog niet, want de grote stapel vuistdikke romans die hij bij elkaar schreef, vragen om die suprême bekroning. Al in 1983 schreef hij het indrukwekkende Fado Alexandrino dat nu pas, dank zij het titanenwerk van Harrie Lemmens, in Nederlandse vertaling verscheen.
Tien jaar na hun terugkeer uit Mozambique (in 1972) houden vijf oorlogsveteranen een reünie: een gewone soldaat, een verbindingsofficier, een vaandrig, een luitenant-kolonel en een vage vijfde figuur die als ‘kapitein’ wordt aangesproken en aan wie zij hun verhalen vertellen. Twee jaar hebben zij samen hun land gediend in een uitzichtloze, vuile oorlog. Ze hebben er diepe krassen op hun ziel aan overgehouden. Het wordt een heel zware nacht in een goedkoop buurtrestaurant in Lissabon waar ze zich bezatten ‘aan de goedkope drank van de eigen dodenwake’. (p. 90) “Tijdstippen en herinneringen liepen volledig door elkaar heen, werden glibberig, lilden en drilden als kwallen in mijn hoofd,” zegt de vaandrig ergens. Daarna brengen ze uitvoerig een bezoek aan een hoerenkast van waaruit ze met vijf prostitués naar de Rua da Mãe D’Agua vertrekken waar de vaandrig twee hoog op een kleine, vuile flat woont. Onder invloed van de rijkelijk vloeiende drank loopt het avondje helemaal uit de hand en eindigt in een regelrechte nachtmerrie.
Dat is heel summier samengevat de eenvoudige plot van Fado Alexandrino. Toch heb je als lezer meer dan zeshonderd bladzijden moeten lezen om daar achter te komen, want António Lobo Antunes houdt niet van lijnrechte verhaallijnen. “Ik wil verhalen schrijven, maar geen verhalen die rechtstreeks van a naar z gaan, nee, ik probeer het te verbreden, zijwaarts uit te dijen,” vertelt hij aan vertaler Lemmens die bij deze nieuwe vertaling “Een nadere kennismaking” met António Lobo Antunes schreef.
Lobo Antunes schrijft niet alleen ‘in de breedte’- er is nauwelijks nog sprake van zinnen, eigenlijk is elk hoofdstuk één langgerekte zin met een vreemde interpunctie van aanhalingstekens en haakjes waarin je als lezer wel eens verloren loopt – maar hij gebruikt ook vaak een bijzonder ongewone, maar treffende beeldspraak. Wat te denken van ‘kunstgebitten die rammelden als ijsblokjes in een glas, ijsblokjes die rammelden als klapperende tanden’ (p. 61), ‘de ritssluiting van de bliksemschichten (p. 64) of ‘een bus dansend op de dikke wielen van zijn heupen’ (p. 380), ‘uit lekke leidingen lopen zandlopersminuten in plastic emmers’ (p. 400) en ‘raven die de kapotte paraplu’s van hun vleugels uitsloegen’ (p. 497)?
Cyclisch
In datzelfde interview verduidelijkt de auteur ook dat hij bij de opbouw van zijn oeuvre, zoals de Nederlandse auteur A.F.Th. van der Heijden, cyclisch te werk gaat. Fado Alexandrino uit 1983 past in een cyclus rond het thema “Portugal” waarvan het eerste deel Explicação dos passaros (vertaald als ‘Vogelvlucht’) en de niet-vertaalde delen drie en vier Auto dos danados en As Naus heten. Door die cyclus – en later ook nog andere- is hij de eigenzinnige literaire croniqueur geworden van het Portugal in de stormachtige jaren zeventig. In Fado Alexandrino wordt niet alleen de koloniale oorlog in Afrika geschetst. Ook de Anjerrevolutie van 25 april 1974 en het daarop volgende geharrewar en gekissebis tussen politici, politieke partijen, de Beweging der Strijdkrachten, socialisten, communisten, trotskisten, maoïsten en andere radicale splinterpartijen wordt uitvoerig en vaak op een hilarische manier uit de doeken gedaan. Het boek bestaat uit drie grote delen: vóór de revolutie, de revolutie en na de revolutie. Enkele van de hoofdfiguren uit deze roman situeren zich in linkse kringen. Lobo Antunes is echter ook niet mals voor de extreem linkse splintergroepjes zoals in de hilarische beschrijving van de maoïstische Dália: “…dezelfde wijsvinger die constant op mijn borst tikte als je me aan het beleren was, hetzelfde marxistische vuur, dezelfde leninistische aandrang, dezelfde hochiminse koorts, hetzelfde onwankelbare, utopische geloof in een oosters socialisme in spijkeruniform…” (p. 365)
Fado
Heel die verwarrende periode wordt door Lobo Antunes op een zeer bijzondere stilistische manier ingeblikt. Het is zijn Fado geworden: de weemoed en het verlangen, zo eigen aan deze Portugese muziekvorm, spat van elke bladzijde. Wat schijnbaar een oeverloos, ongestructureerd geheel lijkt – een monologue intérieur van verschillende personages die hoe zatter ze worden, hoe meer ze van hun demonen ongegeneerd laten boven komen – krijgt in de handen van de ‘componist’ Lobo Antunes bijna een symfonische structuur. De op het eerste gezicht verwarrende meerstemmigheid – als lezer moet je zeer aandachtig zijn – wordt door zijn vaardige hand samengebracht tot een strenge Alexandrijnse fado. Lemmens licht toe: “In deze muziekvorm wordt de alexandrijn als versvorm gebruikt., dat wil zeggen zes jambes in elke regel, ofwel 12 voeten, wat overeenkomt met de drie maal twaalf hoofdstukken. Het boek kent ook een tijdspanne van twaalf jaar (van 1971 tot 1983).” Maar er is nog meer leert Lemmens ons: “Kort voor het einde houdt de fado meestal even in voor het met kracht gezongen slotakkoord.” En wat doet Lobo Antunes? Hij laat het voorlaatste hoofdstuk van het laatste deel verschillen van de overige. Hij verlaat het dronken gezelschap en laat de huishoudster van de verbindingsofficier haar levensverhaal vertellen. “Als een goede fadozanger,” schrijft Lemmens, “maakte hij even pas op de plaats om dan in een laatste hoofdstuk nog eens extra uit halen met een turbulent einde waarin alle thema’s een laatste samengebald de revue passeren.”
António Lobo Antunes schrijft dikke boeken. Waarom? “Ik begrijp dat mensen met al het gejakker van tegenwoordig liever werk van kortere adem lezen, maar ik houd van een grotere omvang. Na tweehonderd bladzijden kun je pas sympathie ondervinden voor de personages,” zegt Lobo Antunes zelf.
Nobelprijs
Fado Alexandrino” moet je met mondjesmaat lezen, anders riskeer je een literaire indigestie. Een goede roman moet je geleidelijk aan kunnen ‘veroveren’. Het is een worsteling, vaak dagenlang, om in het literaire labyrinth van een auteur als António Lobo Antunes binnen te dringen. Eens je de sleutel van het labyrinth in handen hebt, gaat er een nieuwe wereld voor je open. Een goed boek is niet alleen een krachtproef voor de auteur, maar ook voor de lezer. De lezer moet zich op gelijke hoogte van de auteur proberen te tillen. Dat is de grote uitdaging en daardoor ook de kracht van een roman als deze. Om vergelijkingen te kunnen maken moet ik naar grote literaire voorbeelden grijpen en dan kom ik in de buurt van leeservaringen die ik heb gehad o.a. met Under the vulcano van Malcolm Lowry, Gesprek in de kathedraal van Mario Vargas Llosa, Middernachtskinderen en De duivelsverzen van Salman Rushdie, Zie: liefde van David Grosman, Alles is verlicht van Jonathan Safran Foer, De kus van Esau van Meir Shalev, Lelieblank scharlakenrood van Michel Faber, De Movo Tapes van A.F.Th van het Heyden, Ik heet Karmozijn en Sneeuw van Orhan Pamuk, De tuin der zeven schemeringen van Miquel de Palol en Een verhaal van liefde en duisternis van Amos Oz .
Wanneer gaat die Nobelprijs literatuur eindelijk eens naar António Lobo Antunes? En laten wij toch ook de vertaler Harrie Lemmens niet vergeten. Wat die man gepresteerd heeft met deze en andere aartsmoeilijke vertalingen van Lobo Antunes is ongelooflijk. Harrie Lemmens heeft de Nederlandstalige lezer een literaire eye-opener van formaat aangeboden.
(Uitpers, nr 95, 9de jg., maart 2008)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=676829&refsource=uitpers