Na meer dan een halve eeuw een van de belangrijkste referentiemedia van het Verre Oosten te zijn geweest, verdwijnt de Far Eastern Economic Review (FEER) als weekblad. De uitgever, de Amerikaanse groep Dow Jones, laat het nog voortbestaan als een “maandblad voor analyse”, maar dan met een bezetting van twee personeelsleden. De verdwijning van de FEER illustreert nogmaals hoe grote uitgevers omspringen met informatie.
Peter Kann, de grote baas van Dow Jones waartoe ook de Wall Street Journal behoort, verantwoordde de feitelijke sluiting op 28 oktober 2004 door de verliezen die zich de jongste jaren opstapelden. “De schuld van Dow Jones dat van de Far Eastern per se een blad naar Amerikaans model en met een Amerikaanse ideologie wou maken”, aldus een voormalig hoofdredacteur van de FEER, Philip Bowring.
De Far Eastern gold zeer lang als dé referentie voor het grootste deel van Azië, met vooral aandacht voor het Verre Oosten, maar met ook zeer interessante bijdragen over het Indisch subcontinent en Centraal-Azië. Het was zeker geen links of zelfs maar progressief blad, maar het mikte wel op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Tenslotte richtte de FEER zich voor een goed deel op de zakenwereld en die wil wel correcte informatie, die heeft niets aan mooi geschreven of pakkende verpakkingen.
Wat overblijft van de FEER, verhuist van Hongkong naar Peking, wat meer dan een symbool is. Want het blad was mee onder druk van de Amerikaanse eigenaar veel gezagsgetrouwer geworden, vooral tegenover Peking en de Hongkongse kapitalisten die op zeer goede voet staan met Peking.
De overname van de FEER gebeurde in 1987. Dow Jones was tot dan toe een minderheidsaandeelhouder geweest, het kocht in dat jaar de aandelen over van de Hongkongse krant ‘South China Morning Post’. Die krant was toen in handen gekomen van de grote krantenmagnaat Rupert Murdoch.
De redactie van de Far Eastern genoot aanvankelijk nog enige autonomie. Maar dat veranderde toen twee jaar later Karen House, de echtgenote van grote baas Peter Kann, de leiding van het weekblad overnam. Vanaf dan moest de redactie zoveel mogelijk naar Amerikaanse normen werken. Dat ging niet alleen over stijl, ook over inhoud. De Far Eastern was nooit een links blad geweest, maar vanaf dan werden zeker de commentaar- en opiniestukken uitgesprokener rechts en pro-westers.
Het was vooral die draai die de opmars van de Far Eastern afremde. Volgens Kann lag de dalende oplage van de voorbije jaren aan het feit dat de concurrentie van andere, vooral dagelijkse, informatiekanalen te groot is geworden voor weekbladen in het algemeen. Wat dan wordt tegengesproken door het feit dat de verkoop van weekbladen als het Britse The Economist in Azië fel is gestegen.
In Hongkong, waar massamobilisaties van honderdduizenden mensen totnogtoe hebben belet dat Peking de gewaarborgde democratische rechten en vrijheden drastisch terugschroeft, ziet men in het opdoeken van de Far Eastern een nieuwe zege voor de bureaucraten in Peking. Kranten als de South China Morning Post oefenen zich al jaren in zelfcensuur om Peking niet voor het hoofd te stoten. De Far Eastern is mede door die zelfcensuur ten onder gegaan.
(Uitpers, nr. 59, 6de jg., december 2004)