Suriname is een wereld in het klein, inclusief de problemen. In al zijn particuliere kleinheid is Suriname belangrijk. In de voorbije 32 jaar onafhankelijkheid worstelde Suriname met een aantal problemen, die zich bij het begin van dit nieuwe millennium ook wereldwijd manifesteren. Het gebeurde alleen geruislozer dan in andere Latijns-Amerikaanse landen en op wereldvlak.
Het land kan bekeken worden als een off screen voorbeeld van en voor een wereld in ontwikkeling. Suriname was vrijwel onbekend voor Belgen, maar de laatste jaren komt daarin verandering. Steeds meer Vlamingen ontdekken dit Nederlandssprekende landje in Zuid-Amerika. Walter Lotens woonde er zes jaar en schrijft er vaak over. *
Samen met Frans Guyana en Guyana vormt Suriname een kosmopolitische indringer in een min of meer homogeen Latijns-Amerikaanse regio. Aan de basis lag de goudkoorts waaraan de Nobelprijswinnaar Literatuur V.S. Naipaul in zijn ‘Op zoek naar Eldorado’[1] mooie pagina’s wijdde. Nog tot diep in de zeventiende eeuw dachten Europese avonturiers dat Eldorado ergens in een noordelijke uithoek van Zuid-Amerika lag. Vooral de Engelsen, Hollanders en Fransen zochten tevergeefs naar het legendarisch meer van Parima, waar de Man van Goud woonde in de stad Manoa. Het gebakkelei tussen de Engelsen en de Hollanders om voet aan wal te krijgen op de ‘Wilde Kust’ eindigde in 1667 met de Vrede van Breda. De Engelsen verloren Suriname, maar ze kregen er Nieuw-Amsterdam (het latere New York) voor in de plaats. In dat jaar ontstonden de contouren van Suriname, dat tot 1975 rechtstreekse staatkundige banden met Nederland onderhield.[2] Dat stukje Holland in de tropen is meer dan vier keer groter dan het moederland – vijf keer groter dan België – maar de echt bewoonde strook is niet meer dan 12.500 vierkante kilometer. Vertrek aan de ‘Wilde Kust’ met zijn modderbanken en mangrovebos, loop vijftig kilometer naar het zuiden en je weet waar het grootste deel van de Surinaamse bevolking woont. Suriname is een ‘vastelandseiland’, begrensd door de Caribische Zee en het ondoordringbare regenwoud van het binnenland. In de zeventiende eeuw woonden er enkele tienduizenden mensen, in 2007 leven er bijna een half miljoen. Toch blijft Suriname met zijn 2,5 inwoners per vierkante kilometer een ‘leeg land’.
Vooral de plantage-economie tijdens de achttiende eeuw legde Nederland geen windeieren. Hollandse, maar ook Franse planters vestigden zich in de smalle kuststrook langs de Suriname- en de Commewijnerivier. Ze verbouwden er koffie, cacao en tabak, maar vooral suiker, waarvoor op dat ogenblik in Europa een goede prijs werd betaald. De bloei van de Amsterdamse stapelmarkt in de achttiende eeuw is te danken aan de aanvoer van koloniale waren uit Suriname. Er werd gedacht vanuit een Hollands perspectief en daarom werd een stad als Paramaribo gesticht als een schakel in de centrum-periferierelatie. Vanuit Paramaribo moest men het binnenland beheersen en de verbinding met het buitenland leggen.
Het historisch centrum van Paramaribo (‘de witte, houten stad’) behoort tot het Werelderfgoed van UNESCO. (foto Anne Van den Bril)
Van alle Caribische steden is Paramaribo binnen eigen land het meest dominant. De macht van de stad waar alles geregeld wordt, is zeer groot. Vroeger en nu nog. Anno 2007 zijn in Paramaribo alle overheidsinstanties gevestigd. Zestig procent van de werkende bevolking is werkzaam in het geld verslindende maar niet productieve overheidsapparaat. Suriname is nu verwikkeld in een decentralisatieproces waardoor de districten en ressorten meer bevoegdheden zullen krijgen. Het UN-Human Development Report noemt Suriname een medium development country dat volgens die index op de 86ste plaats van de 177 landen staat. Met zijn 2300 dollar per capita en per jaar is het geen extreem arm land uit het Zuiden.
Volgens de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en het Caribische gebied (Eclac) doet er zich een sluipende vergrijzing voor van de Surinaamse bevolking. Het land is in de top tien van Caribische landen met het hoogste aantal zestigplussers. Tot februari 2007 waren er bijna 41.000 senioren burgers geregistreerd of ongeveer tien procent van de bevolking. Jaarlijks treden ongeveer 1000 mensen toe tot deze groep.[3]
Via de zogenaamde driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika kwamen duizenden zwarte slaven op de plantages terecht. Driehonderd jaar is Sranan een Nederlands wingewest geweest, maar vanaf de negtiende eeuw verloor het aan economische betekenis voor het moederland. De slechtere afzet van tropische producten en vooral de afschaffing van de slavernij (1863) waren hiervoor verantwoordelijk. Vanaf het einde van de negentiende eeuw trok de koloniale overheid goedkope contractarbeiders aan uit Zuid-Oost-Azie. Die voortdurend wisselende volksplantingen hebben de basis gelegd van de huidige, veelzijdige Surinaamse minimaatschappij.
De wereld in miniatuur
Aan de Waterkant in Paramaribo staan de bronzen beelden van de Hindostaanse stamvader en- moeder, Baba en Mai. In 1873 kwam het eerste schip Hindostaanse contractarbeiders uit Brits-India in Paramaribo aan. Dit land is het resultaat van een vaak verplichte ontmoeting tussen Europese kolonisten (Hollandse boeren maar ook Joden) uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, inheemsen en Afrikaanse slaven – de Bosnegers of Marrons in het binnenland en de creolen in de kuststrook -, Chinezen, Hindostanen, Javanen en Libanezen.[4] Sommige delen van Paramaribo, de witte houten stad, vertonen meer gelijkenis met een stukje vooroorlogs gereformeerd Nederland of het South Carolina van de negentiende eeuw dan met America Latina. De zwaarbewolkte lucht lijkt er op een zeventiende-eeuws Hollands schilderij, maar past dan weer niet bij de moskee die aanleunt tegen een Hoog-Duitse synagoge uit de achttiende eeuw. Overal in Paramaribo tref je een stukje geschiedenis aan, al wordt er niet altijd even zorgvuldig mee omgesprongen. Branden, jarenlange verwaarlozing en het tropisch klimaat hebben lelijk huis gehouden in wat nu een prachtig openluchtmuseum, een Madurodam van mensen, gebouwen en godsdiensten uit heel de wereld had kunnen zijn.
Typisch schaafijskarretje in het centrum van Paramaribo (foto Anne Van den Bril)
Suriname kent niet alleen grote etnische verschillen, de religieuze zijn minstens even opmerkelijk. Ondanks de kleine populatie vind je er heel het godsdienstige scala: er zijn vertegenwoordigers van de grote wereldgodsdiensten (christenen, hindoes, moslims, joden en confucianisten) maar ook van kleinere nieuwkomers (Volle Evangelie Gemeente, Jehova’s Getuigen, Mormonen, Pinkstergemeente, Leglise du Nazare, Zevende Dags Adventisten, Ratafara’s, Bha’i, Bhakti Vedanta). Als je er nog de natuurgodsdiensten en de vele vrijmetselaarsloges aan toe voegt, dan kom je aan een zeer uitgebreid spiritueel aanbod, waarin de Evangelische Broedergemeente (EBGS) [5] en de Rooms-katholieke kerk de grootste zuilen vormen. Samen zijn ze goed voor tweeënveertig procent van de gelovigen. Vele Surinamers zijn ook in godsdienstig opzicht ‘gemengd’: in naam en in praktijk bijvoorbeeld christen, maar in allerlei opvattingen en gedragingen evenzeer winti-belijders.
Too far off the screen?
Suriname is een wereld in het klein, inclusief de problemen. In al zijn particuliere kleinheid is Suriname belangrijk. In de voorbije 32 jaar onafhankelijkheid worstelde Suriname met een aantal problemen, die zich bij het begin van dit nieuwe millennium ook wereldrijk manifesteren. Het gebeurde alleen geruislozer dan in andere Latijns-Amerikaanse landen en op wereldvlak. Suriname kan bekeken worden als een off screen voorbeeld van en voor een wereld in ontwikkeling. In zijn inleiding van The Trouble in Suriname, 1975-1993 beargumenteert Edward M. Dew uitvoerig deze stelling.[6] “The political conflicts since the mid-1970s in Suriname have surprising reverberations and applications. As a professor of comparative and international politics, my attention is drawn to conflicts in many parts of the world and at various levels, as national politics affects regional or global politics, and vice versa. Suriname may be “off the screen” of the world’s attention, but the variety of troubles that it has endured in these years suggests parallels with the former Soviet Union, Bosnia, South Africa, Nigeria, Liberia, Lebanon, Burma, Sri Lanka, Canada, Chile, Argentina, Brazil, Peru, Nicaragua and anywhere else that one finds (1) multiethnic societies and the contentious balancing of power, (2) military coups and the painful process of redemocratization, (3) ethnically inspired guerrilla warfare abetted by outside support and involving terrible human rights violations, and, last but not least, (4) economic collapse.” Verander de namen van de protagonisten, stem af op Paramaribo en je belandt in de wereldpolitiek. Je zou trouwens verbaasd staan hoeveel landen – en zeker niet de onbelangrijkste – de geringste ontwikkeling in Suriname op de voet volgen. Wie op de brede landingsbaan van Zanderij neerstrijkt, krijgt al dadelijk een visitekaartje by the USA. Om de vitale bauxietmijnen te beschermen zorgden de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog namelijk voor de uitbreiding van de luchthaven. Ook architectonisch torent de Amerikaanse ambassade aan de dr. Sophie Redmondstraat boven Paramaribo uit. Het is een van de weinige hoogbouwconstructies in het centrum van de hoofdstad. De interessante geopolitieke ligging van de bauxietrijke land – Suralco is de naam van de belanghebbende multinational – vraagt om een extra omkadering. Zeker voor Nederland is Suriname een buitenland met een apart statuut, want het nieuws over dit land verschijnt nog steeds trouw als binnenlandse berichtgeving in de landelijke bladen. Ook Frankrijk volgt met meer dan gewone belangstelling de politieke evolutie in het buurland van haar Departement d’Outre-Mer de la Guyane Française. Verdediging van het eigen grondgebied en van een lanceerbasis voor Europese en Franse raketten in Kourou is daarvoor meer dan voldoende reden. Ook Brazilië, die andere grote broer, voelde zich tijdens de militaire periode in de jaren tachtig niet erg happy met de aanwezigheid van Cubanen en Libiërs zo dicht bij haar noordgrens. Ondertussen is de is de communistische invloed geweken en hebben Japanse en Koreaanse garnalenvissers en “Wilde Kust” van Suriname als attractieve viszone ontdekt, evenals Maleisische en Indonesische houtkapbedrijven die lucratieve concessie hebben afgedwongen.
Pinaren in Eldorado?
De overvloedige vegetatie, de rijkdom aan prachtige en nooit eerder ontdekte bloemen met onbekende geuren, de heldere wateren waarin talloze kleuren van onbekende vissen schitteren (…) zijn werkelijk geschapen om de mens in verwondering en verrukking te brengen.’ Dat schreef de Belg Pierre Jacques Benoit in 1839 in zijn ‘Voyage à Surinam’ toen hij van het fort Nieuw-Amsterdam naar de samenvloeiing van de Commewijne en de Suriname is inderdaad een prachtig land. De Amerikaanse etnobotanicus Mark J. Plotkin noemde het zelfs An earthly paradise regained. Suriname is niet alleen rijk aan natuur, maar ook aan bodemschatten. Potentieel behoort dit land tot de groep van de rijkste twintig ter wereld, maar volgens recente schattingen van het UNDP leeft bijna zeventig procent van zijn bewoners onder de armoedegrens. Zij moeten ‘pinaren’, armoe lijden. Daarmee plaatst Suriname zich in het rijtje van landen als Bolivia en Ecuador, die óók een mooie toekomst hebben, maar die hun burgers geen menswaardig bestaan in het heden kunnen bieden.
“Het is kenmerkend,” betoogt de Nederlandse journalist Hans Buddingh’, “dat Suriname nog altijd geen lid is van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).”[7] ‘Economisch navelstaren’ noemt Jules Sedney dit verschijnsel. “Geen land is te klein om soeverein te zijn maar een economie kan te zwak zijn om op eigen kracht uit te stijgen boven het niveau van exporteur van grondstoffen en leverancier van migranten, gastarbeiders en asielzoekers. Zo’n land moet zich aansluiten bij economisch sterke en in technologisch opzicht geavanceerde machtsblokken.” [8] Ondertussen heeft Suriname zich een beetje van zijn navel afgekeerd. Vanaf 1995 is het land lid van CARICOM. In december 1999 was Paramaribo zelfs even gastheer voor de FTAA-kandidaten die in 2005 de Free Trade Area of the Americas wilden vormen, maar intussen mislukt zijn. Wat kan de rol zijn van een klein landje met een kleine 500.000 consumenten in een kleine regio tegenover een alles overwoekerende globalisering? De toetreding tot de Gemeenschappelijke Caribische Markt vergrootte weliswaar de afzetmogelijkheid, maar de meeste Surinaamse ondernemers waren door gebrek aan industriële ervaring niet in staat te concurreren. Wordt een landje als Suriname een nieuw wingewest voor de Goliaths der aarde of gaan ook de kleine Davids een vuist kunnen maken?
Een Derde Weg?
In haar 2000 Index voor Economische Vrijheid heeft de Heritage Foundation (VS) Suriname gerangschikt op de 136ste plaats van 161 onderzochte landen. Bij het onderzoek werd gekeken naar corruptie, belastingsstelsel, regelgeving, beperkingen op banken, arbeidsmarktregelingen en zwartemarktactiviteiten. Suriname wordt aan de hand van deze criteria geplaatst in een groep van landen waar de burgers voor wat betreft hun economisch handelen als ‘grotendeels niet vrij’ worden aangemerkt. Op twee gebieden haalt Suriname de laagste score: ‘handel’ en ‘monetair beleid’. Helemaal onderaan de lijst staan Cuba en Noord-Korea, wat begrijpelijk is als men weet dat ook de mate van overheidsdwang wordt gemeten. Als men neoliberale maatstaven aanlegt, komt Suriname dichter in de buurt van Cuba dan van Hong Kong en Singapore. Hoewel ideologische overwegingen niet de boventoon voerden – eerder pragmatisch-opportunistische – heeft het land in de voorbije jaren slechts met mondjesmaat het bittere SAP (Structureel Aanpassingsprogramma) van de opgelegde neoliberale aanpassingsprogramma’s geslikt. De overheidssector blijft onwelvoeglijk groot. Vadertje staat is nog steeds de grootste werkverschaffer en geldverspiller. Winti wai, lanti pai. Deze melkkoe moet in leven gehouden worden. Privatiseringsoperaties stuiten op de grootste weerstanden, niet alleen van de sterke vakbonden, maar ook van sommige partijen zoals de SPA, die vanuit een sociaal-democratische reflex weerwerk bieden tegen wat zij een onbarmhartig neoliberaal model noemen. Het idee van de verzorgingsstaat uit de golden sixties leeft in deze middens nog zeer sterk.
Van wie is de grond?
De erkenning van de rechten van de inheemse volken is een ander universeel probleem waarmee een land als Suriname ook te kampen heeft. Vanaf 1992 – vijfhonderd jaar na Columbus – eisen de naar schatting 23 miljoen Inheemsen uit Latijns-Amerika zeer uitdrukkelijk hun rechten op. De Guatemalteekse Nobelprijswinnares Rigoberta Menchú en de voormalige Boliviaanse vice-president, de Aymara Victor-Hugo Cárdenas, brachten de grondenrechten van de oorspronkelijke bewoners van dit continent onder de internationale aandacht. De VN proclameerde 1993 als het internationale jaar van de Inheemse volken en tot 2005 leven wij in het decennium van de Inheemse volken. Ook in Suriname beginnen de Inheemsen zich te roeren. Eeuwenlang vormden zij een onmondige minderheid maar de laatste jaren nemen zij, vaak samen met de Marrons, initiatieven om uit de verdomhoek te geraken. Inheemsen en ‘in stamverband levende Marrons’ hebben op de gronden die zij sinds jaar en dag bewerken alleen ‘gewoonterechten’. Van wie is dan die grond? Dat is de hamvraag. Ondanks het aantreden van een aantal marronpartijen in de regering na de verkiezingen van 2005 blijft de grondenrechtenproblematiek nog steeds onopgelost.
Van onafhankelijkheid tot staatsgreep
“…Though Paramaribo is not as handsome as Georgetown, it has a run-down provincial elegance, with its close-set wooden houses and their verandaed top floors, its calm main square overlooked by official buildings, the hotel and the club.’[9] Dat schrijft de jonge V.S. Naipaul in 1962 bij zijn bezoek aan de hoofdstad van het toenmalige Nederlands Guyana in zijn Caribisch reisverslag ‘The middle Passage’. “In Georgetown I had longed for the liveliness of Port of Spain. Now I longed for Georgetown,” beklaagde de Nobelprijswinnaar Literatuur zich. “The people in Paramaribo told me I didn’t know what dullness was: I should go across the border to French Guiana.” [10] In Paramaribo gebeurde niets. Mocht Naipaul enkele jaren later naar Suriname getrokken zijn, dan had hij een heel ander verhaal geschreven. Tot 1975 dommelde dit stukje overzees Nederland verder in onder een verlammende tropenzon, maar vanaf de onafhankelijkheid volgden een aantal spectaculaire gebeurtenissen zich in hoog tempo op.
“Een vuurgloed laait op in die diepdonkere avond, sirenes loeien, brandslangen worden uitgerold, spuitgasten hollen.”[11] Het is mei 1975. De Nederlandse journalist John Jansen van Galen beschrijft de sfeer in Paramaribo tijdens de laatste maanden voor de onafhankelijkheid. In de Watermolenstraat loopt hij Joop den Uyl tegen het lijf. John Jansen van Galen vertelt: “Zo, John,” mompelt de Nederlandse minister-president en slentert verder, het hoofd licht gebogen, bezorgder nog dan gewoonlijk. De premier verblijft in het hotel dat de oude indiaanse naam voor Paramaribo draagt: Torarica. De besprekingen over de onafhankelijkheid zijn nog gaande als het bericht komt dat in de stad branden woeden. Het is maar tien minuten lopen naar de vuurhaard, het oude hotel Lashley. Een reeks belendende gebouwen vat spoedig vlam, onder meer het pension Anastasia met zijn brede balkon waar ik logeerde toen ik voor het eerst in Suriname was. Zelfs het kantoor van de Hindostaanse Partij VHP, met de olifant als partijsymbool op de voorgevel raakt geblakerd. Iedereen meent meteen te weten hoe de vork in de steel zit: jonge Hindostanen staken de boel in de fik, uit frustratie over de aanstaande onafhankelijkheid. Er worden onder hen arrestaties verricht.”
Dat was de sfeer net voor 25 november 1975. De Surinaamse Minister-President Henck Arron, de architect van de Surinaamse onafhankelijkheid, zei die dag:” Geef mij een vis en ik zal u dankbaar zijn. Maar geef mij de visnetten en ik zal zelfstandig zijn.” Van de bruidschat van 3,5 miljard Nederlandse gulden die het kabinet-den Uyl had toegezegd, kon de jonge staat heel wat visnetten kopen. Bijna tienduizend Nederlandse gulden per Surinamer. Geen klein bedrag. Nog in 1997 stond Suriname op de zevende plaats van de landen die de meeste ontwikkelingshulp per hoofd van de bevolking ontvingen. Op het eerste gezicht werd de verlate dekolonisatie op een voorbeeldige manier aangepakt, want Nederland wilde geen tweede keer Indonesische toestanden meemaken. Het pakte anders uit. Rond de onafhankelijkheid waren naar schatting 50.000 Surinamers naar Nederland vertrokken. Arron drukte op 25 november 1975 de hoop uit “dat vanaf het moment dat de Nederlandse paraplu boven ons hoofd is dichtgeklapt” heel wat Surinamers zouden terugkeren. Zijn verwachtingen werden niet ingelost, want volgens officiële schattingen verbleven einde 1976 omstreeks 130.000 Surinamers aan de Europese kant van de oceaan. In het jonge Suriname ging het algauw bar slecht, zowel economisch als politiek. Een kleine toplaag bleef zich verrijken terwijl het grootste gedeelte van de bevolking, ondanks de honderden miljoenen guldens aan ontwikkelingshulp, armoede leed. Om de armoede te bestrijden en om de migratie tegen te gaan nam Henck Arron steeds meer ambtenaren in dienst waardoor het overheidsapparaat onwelvoeglijke proporties aannam. De staat werd een melkkoe en een sociaal vangnet. Zevenenvijftig procent van het totale staatsbudget ging in 1978 naar ambtenarenlonen en in 1979 was het zelfs drieënzestig procent. Schandalen waarbij ook toppolitici betrokken waren, kwamen aan het licht. Het parlement werd in de volksmond ‘circus stupido’ genoemd. Voor de meeste Surinamers was de opperste volksvertegenwoordiging niet meer dan een stelletje grappenmakers die tot de vereniging ‘Wi Prisiri’ (Ons Plezier’) behoorden.
Militairen in een gezapig landje
“Staatsgreep in Suriname! Ik kan mijn oren niet geloven als ik het, op het vliegveld van Fort-de-France op Martinique, hoor. Niemand kan het geloven. Iedereen weet dat Suriname een gezapig, gezellig land is waar de soep nooit zo heet gegeten wordt. Maar het is waar. ‘Militairen hebben de macht gegrepen,’ zegt mijn chef in Amsterdam, ‘de luchthaven Zanderij is gesloten.’” [12] De Nederlandse journalist en Surinamekenner vliegt dadelijk naar Suriname en constateert daar dat de vijftien onderofficieren die de macht op 25 februari 1980 hebben gegrepen als jonge goden de hemel worden in geprezen. De staatsgreep die al vlug werd omgedoopt tot een minder geladen ‘ingreep’ werd niet alleen in Suriname gunstig onthaald – ‘De Nieuwe Stem’ blokletterde ‘Eindelijk!’- maar kon ook in het buitenland op het voordeel van de twijfel rekenen, zeker nadat enkele Cubanen die contacten onderhielden met linkse partijen het land werden uitgestuurd. De Nederlandse regering trok gul haar portefeuille open en schonk vijfhonderd miljoen gulden aan de gemilitariseerde regering van Suriname die een einde ging maken aan corruptie en nepotisme. De militaire coup bracht een grondige wijziging van de verhoudingen binnen de Surinaamse politieke arena. Kleine linkse partijen sprongen gretig in het politieke vacuüm en dreven Suriname even in Cubaans vaarwater. Samen met de militairen wilden zij een revolutionair- nationalistisch alternatief voor de ‘oude politiek’ uitwerken. Welke richting het nu verder uitmoest was in die beginperiode van het militaire regime helemaal niet duidelijk. Bleef het land een – lichtjes opgepoetste – parlementaire democratie volgens westerse snit of zou het eerder een volksdemocratie worden naar de toenmalige lichtende voorbeelden van Cuba en Nicaragua? Onderofficier Desi Bouterse ontpopte zich al snel tot de sterkste figuur van de militaire coupplegers. Deze voormalige sportinstructeur werd de Surinaamse Pele of Cruyf: schijnbewegingen makend met de bal aan de voet, veinzend om naar links te gaan, maar dan ineens naar rechts uitwijkend en tegelijk keihard uithalend. Vanaf 1981 koos Bevelhebber Bouterse voor een linkse koers: fundamentele veranderingen in de Surinaamse maatschappij vroegen om een revolutionair-socialistische aanpak. Geleidelijk aan ontstond er een scheiding der geesten tussen revolutionairen en felle verdedigers van de parlementaire democratie. In 1982 werd deze confrontatie tussen voor- en tegenstanders van het revolutionair proces op de spits gedreven.
The year of living dangerously
Vanaf oktober 1982 is de spanning om te snijden in heel het land. Het zeer emotionele proces tegen couppleger Rambocus die in maart had geprobeerd Bouterse en zijn kompanen uit te schakelen, en vooral de komst, einde oktober, van Grenada’s revolutionaire leider Maurice Bishop naar Suriname waren hier zeker niet vreemd aan.
De oppositie tegen de militairen nam nog toe want op 24 november 1982 werd de Associatie voor Democratie opgericht waarbij advocatuur, kerken, pers en bedrijfsleven aansloten. De media lieten zich niet onbetuigd. In De Vrije Stem, via de radiozender ABC, de persbureaus van Slagveer en Bram Behr, maar ook via de Hindostaanse zender Radika werden ‘vrije verkiezingen, nu!’ geëist. Op 2 december werden protesterende studenten ruw uit elkaar geslagen. De sfeer werd bijzonder grimmig. Boerboom en Oranje beschrijven de geladen sfeer van die woelige dagen eind 1982: “Rond het late middaguur zijn de terrassen en veranda’s in Paramaribo overvol. Uren wordt er gepraat over alle gebeurtenissen die elkaar in zo’n vliegende vaart opvolgen. In het weekend van 4 december bijvoorbeeld komen een paar mensen uit de Associatie voor Democratie bij elkaar op een van die terrassen. Er wordt gesproken over de voortdurende onrust onder de arbeiders, de studenten en het universiteitspersoneel. En iemand stelt de open vraag: ‘Zouden de militairen geen gekke dingen gaan uithalen?’ Een ander oppert: ‘Zou het niet verstandig zijn om de Amerikanen er wat bij te betrekken?’ Maar na wat heen en weer gepraat is iedereen het er wel over eens: ‘De situatie is gespannen, maar zo’n vaart loopt het nu ook weer niet in Suriname. Tenslotte blijft dit land toch met een behoorlijke rechtspraak.’ Op een ander terras is een aantal van de ‘linkse adviseurs’ bijeen. ‘Die voortdurende politieke onrust,’ zo wordt daar opgemerkt, ‘kan niet anders dan een gezamenlijke actie zijn.’ ‘Er moet iets gebeuren,’ zo merkt een ander op, ‘waardoor de rechtse, gevestigde hap in dit land eens weet wat haar plaats is.’ ‘Als we de revolutie niet sterker maken, hebben we zo een invasie in dit land,’ zegt een derde, ‘ik heb al gehoord dat ze iets met de Amerikanen willen gaan doen’.” [13]
Al die geruchten die al snel een eigen leven gingen leiden, waren niet zonder grond want volgens de memoires van de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken G.P. Shulz zou de Amerikaanse president Rpnald Reagan een militaire interventie hebben voorgesteld. Einde 1981 stuurde de Nederlandse minister Hans Van Mierlo een militaire woordvoerder naar Washington om de Amerikaanse autoriteiten te verzoeken mede te werken aan een stabilisatiepolitiek in plaats van aan een confrontatiepolitiek. In mensentaal omgezet betekende dit dat Nederland de inlichtingendienst van Bouterse wilde ondersteunen om te voorkomen dat de Cubaanse invloed in Suriname zou toenemen. Ook de naam van Roy Horb, tweede in bevel, werd na zijn reis naar Amerika en zijn contacten daar met Chin A Sen, in verband gebracht met CIA-activiteiten.
Het onvoorstelbare gebeurde dan toch. Op 8 december 1982 werden de gebouwen van de Moederbond, van twee radiostations en van de krant ‘De Vrije Stem’ in brand geschoten. Tijdens de nacht van 8 op 9 december 1982 brachten de militairen zestien personen naar Fort Zeelandia: vijftien ervan werden vermoord. [14]Alleen het leven van de vakbondsleider Fred Derby bleef gespaard. Suriname was ineens héél erg Latijns-Amerikaans geworden.
Over legerlaarzen en oude schoenen
Vanaf toen wordt het regime internationaal – en vooral door Nederland – volledig geïsoleerd. De ontwikkelingsgelden worden geblokkeerd en op de 39ste vergadering van de commissie mensenrechten van de Verenigde Naties wordt Suriname veroordeeld wegens het schenden van de mensenrechten. De Keniaanse VN-jurist Amos Wako landt op 24 juli 1984 op Surinaamse bodem. In zijn rapport E/CN.4/1985/17 van 12 februari 1985 komt hij tot de conclusie dat er die bewuste nacht van 8 op 9 december 1982 standrechtelijke executies hebben plaatsgevonden die niet goed zijn te praten, dat ze een traumatisch effect hebben gehad op de Surinaamse bevolking en dat de situatie alleen kan verbeteren door herstel van de democratie. Naast het VN-rapport verschijnen er nog veel meer documenten die de decembermoorden beschrijven. In februari 1983 had het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten Suriname op grond van getuigenverklaringen reeds veroordeeld omdat de slachtoffers van 8 december “zwaar zijn gemarteld en opzettelijk ter dood zijn gebracht”. Ook de ILO en Amnesty International reageren scherp op de decembermoorden. Thomas Hammerberg, secretaris-generaal van Amnesty International, dringt zelfs aan op directe interventie, die volgens internationale afspraken mogelijk is na “willekeurige executies”. Ook de Organisatie van Amerikaanse Staten, de OAS, veroordeelt Suriname scherp. In een kritisch rapport van 5 oktober 1983 noemt de OAS de executies illegaal en concludeert men dat “hoge regeringsvertegenwoordigers” hebben geparticipeerd in de moorden en dus moeten worden gestraft. De OAS realiseert zich daarbij dat vervolging op dat moment niet haalbaar is, omdat de schuldigen nog de macht in handen hebben. Toch wordt de aanbeveling tot onderzoek gedaan: als “impliciete veroordeling van het gedrag van de verantwoordelijken’ en als “een verklaring voor de morele plicht van toekomstige regeringen om maatregelen te nemen”.
Na de decembermoorden ging Bouterse nog een tijdje in zee met enkele klein-linkse partijen, maar door gebrek aan ondersteuning, zowel in binnen- als buitenland, geraakte het regime meer en meer geïsoleerd. In 1984(5) hield Bouterse het geflirt met Castro voor bekeken. In eerste instantie werden vakbonden en werkgeversorganisaties bij het beleid betrokken. Uiteindelijk werd hij ook verplicht een akkoord af te sluiten met de politici van de ‘oude orde’, tegen wie de staatsgreep van 25 februari 1980 gericht was. Die ‘verbroedering’ tussen burgerpolitici en militairen, tussen oude schoenen en legerlaarzen, leidde in1987 tot het herstel van de democratie.
De Binnenlandse Oorlog
De belangrijkste gebeurtenissen tijdens de militaire periode speelden zich af in en rond de hoofdstad Paramaribo. Vanaf 1986 komt daarin verandering. Bosnegers of Marrons [15] maken een vuist tegen het Nationaal Leger onder leiding van Desi Bouterse. Terwijl in Paramaribo de verschillende partijen elkaar probeerden te vinden om het redemocratiseringsproces op gang te brengen, brak in Oost-Suriname de gewapende strijd los. Een guerrillabeweging van Bosnegers onder leiding van de jonge Aukaner Ronnie Brunswijk voerde in juli 1986 gewapende overvallen uit op militaire posten bij Albina en Stolkerstijver, bij de brug over de Commewijne. Brunswijk, een voormalige bodyguard van Bouterse die in 1984 na disciplinaire problemen als militair ontslag had gekregen, wist zich bij de lokale bevolking populair te maken als een Robin Hood-figuur die een neus durfde zetten naar de machthebbers in Paramaribo. Het junglecommando was een avontuurlijke groep van jonge binnenlandbewoners die de suprematie van de hoofdstad niet langer pikten. Het georganiseerde verzet in Nederland tegen het Bouterse-regime zocht via Saint Laurent du Maroni in Frans Guyana aansluiting bij het junglecommando. De Binnenlandse Oorlog woedde van 1986 tot 1992 en richtte een geweldige ravage aan in heel het land, zowel op economisch als sociaal gebied, waarvan tot op vandaag markante sporen blijven bestaan. Wie met de auto van Paramaribo naar Frans Guyana rijdt, wordt via de kraters in het wegdek en via de opgeblazen bruggen tussen Moengo en Albina onaangenaam herinnerd aan een van de zwartste bladzijden uit de Binnenlandse Oorlog. Heel deze strategisch zeer belangrijke zone met daarin het bauxietrijke mijningsgebied Moengo werd na de actie van juli 1986 volledig gecontroleerd door het junglecommando. Het Nationaal Leger probeerde te reageren. Bussen en personenauto’s werden zwaar gecontroleerd, inzittenden gefouilleerd en soms zelfs uitgekleed. Vooral Marrons stonden bloot aan vernederingen en intimidaties van de zijde van de militairen. Zij werden bij voorbaat verdacht. Velen werden zonder vorm van protest gearresteerd en gevangen gezet op verdenking van deelname of steun aan het junglecommando. De jongens van Brunswijk waren heer en meester in hun geboortestreek die zij uiteraard als hun broekzak kenden. Dit terreinvoordeel, gekoppeld aan de passieve steun van de plaatselijke bevolking, maakte dat het veel loggere Nationaal Leger, zoals in elke guerrillaoorlog, vaak achter het net viste. Dat gebeurde in Vietnam, Cuba, Colombia, Peru, Guatemala, El Salvador en Nicaragua. In de meeste gevallen is de burgerbevolking het grootste slachtoffer. Tijdens een actie van het Nationaal Leger om het gebied te zuiveren van het junglecommando werd kreeg Moiwana, een Bosnegerdorp in het Cotticagebied opzij van de Oost-Westverbinding tussen Moengo en Albina, ineens Guernica-allures.
My Lai in Suriname
Picasso was niet aanwezig, maar wel de Franse arts Michel Bonnot, in dienst van de hulporganisatie Aide Médicale International. Hij was aanwezig op die zaterdag van 26 november 1986 kort na de raid van het Nationaal Leger. Leden van het junglecommando vroegen hem waar kon nog medische zorgen toe te dienen. Hij doet zijn relaas aan een journalist van het Nederlandse De Tijd die “Oorlog aan de Marowijne” bloklettert en zijn stuk de suggestieve ondertitel “Bouterse moet heel veel hebben geleerd van Vietnam” meegeeft. [16] “Ik vond een baby van zes maanden, van dichtbij door het hoofd geschoten. Een andere baby was overgoten met benzine en verbrand, ik kan niet zeggen hoe oud het kind was. Ik zag twee dode meisjes van circa tien jaar en daar vlakbij twee jongetjes van vijf en zes jaar, die elkaar nog omarmd hielden. Een van de jongetjes had een pop in zijn hand.” Tijdens de moordpartij waren volgens de arts geen leden van het junglecommando van Brunswijk in de buurt. Hij is ervan overtuigd dat het om een doelbewuste volkerenmoord gaat. “Ik heb gewerkt in Libanon, in Laos, in Koerdistan en in Ethiopië, maar zoiets als dit heb ik nog niet gezien.. Het is als My Lai in Vietnam.” [17]
Volgens Mensenrechtenorganisatie Moiwana ’86 zouden er in en rond Moiwana ongeveer vijftig Bosnegers vermoord zijn. De Speciale Rapporteur Amos Wako die tussen 16 en 28 august 1987 in Suriname was, schrijft over die 29 november in Moiwana, Alfonsdorp en Negerkreek: “More than 40 civilians, including women, children and old persons, were killed by government troops. The Special Rapporteur heard detailed accounts from a considerable number of persons who claimed to have witnessed the killings or who had seen the bodies of the victims. By all account, they were defenceless, some were lined up and shot, some were shot in their houses and thereafter their belongings were destroyed. The Special Rapporteur saw evidence that they were caught completely unawares. A number of the victims ’ bodies were later brought to the mortuary in Moengo which was subsequently destroyed after being set on fire by the military. The remains of other victims were also said to have been found in the jungle. The military authorities and the Commander of the Military Police confirmed that six or nine bodies of persons brought from Alfonsdorp to the mortuary of the hospital in Moengo were burned together with the mortuary itself because of the advanced decomposition of the bodies. However, they denied any military operation in the area at the end of November 1986. It was stated that, due to the destruction of the bridges, the government forces could not go there by land until June 1987. However, one source in talking about the panic of the villagers caused by the unexpected raid by government forces, stated that the troupes came by river using small boats. [18]
Ook de OAS Inter-American Committee on Human Rights (IACHR) kwam in 1987 ter plekke. Both the U.N. and the OAS delegations voiced serious concern over the human rights in Suriname. The IACHR report on Suriname described the human rights situation as precarious, asserted that there was no freedom of the press, and that freedom of association was limited by the state of emercency. [19] The ICRC [20] and the EEC/ACP also visited Suriname in 1987. The ICRS focused on the refugee problem while the EEC/ACP reviewed the human rights situation in the context of possible economic aid. Amnesty International’s 1987 Report, which covered the events of 1986, was highly critical of the human rights situation in Suriname. Also in 1987, the U.S. Committee for Refugees ( a private organization not affiliated with the United States Government) published a report critical of the Government ‘s policy with regard tot Surinamese refugees. [21]
De Marrons kregen in de Binnenlandse Oorlog de zwaarste klappen te verduren. Volgens de mensenrechtenorganisatie Moiwana ’86 zouden er in de periode 1980-1990 een tweehonderd Surinamers een gewelddadige dood gestorven zijn.[22] In grote getalen staken de bedreigde Bosnegers de Marowijne over waar ze in de buurt van Saint-Laurent-du-Maroni werden opgevangen. In december 1986 waren er naar schatting al 5000 de rivier overgestoken. Dit aantal zou snel oplopen tot ongeveer 10.000 vluchtelingen die daardoor ook het dun bevolkte Frans Guyana met een ernstig probleem opzadelde.
Een onverwerkt verleden
Suriname is, zoals ook de andere Guyana’s, een zeer atypisch land voor Zuid-Amerika. Alleen als het over zeer hete hangijzers als verzoening en gerechtigheid gaat, wordt Suriname ineens zéér Latijns-Amerikaans. De hardnekkig volgehouden speurtocht van de Spaanse onderzoekrechter Baltasar Garzón naar waarheid en gerechtigheid leidde tot de onverkwikkelijke vaudeville met de Chileense dictator Augusto Pinochet. Ook in Argentinië, Uruguay en Guatemala kwamen heel wat hoge militairen onder zware druk te staan. De beruchte Latijns-Amerikaanse impunidad, de straffeloosheid wordt doorgeprikt via Dwaze Moeders, moedige bisschoppen en figuren als Rigoberta Menchú. Ook in Suriname is een dergelijk proces aan de gang. De decembermoorden van 1982, waarbij vijftien vooraanstaande burgers koelbloedig werden afgemaakt door de militairen, is een traumatische ervaring voor deze kleine samenleving.
In 2000 liep in Paramaribo de toneelvoorstelling ‘De dood en het meisje’ van de Chileen Ariël Dorfman. Voor de toeschouwers waren er heel wat herkenningspunten. Chilenen, Argentijnen, Guatemalteken,… en Surinamers zitten met het onverwerkte verleden van een militaire dictatuur. Hun vragen zijn ondertussen universele vragen. Hoe kan men zo’n immense mensenrechtenrekening vereffenen? Kunnen wij als slachtoffers absolute rechtvaardigheid eisen? Kunnen wij verder leven in de wetenschap dat onze vijanden zich in dezelfde samenleving bevinden? Kunnen we ze laten boeten zonder zelf hun eigen methodes over te nemen?
Het heeft 18 jaar geduurd, voordat nabestaanden van de slachtoffers officiële juridische stappen ondernamen om de zaak op te helderen. Pas einde oktober 2000, één maand voor het aflopen van de verjaringstermijn, werd alsnog een gerechtelijk vooronderzoek gestart, onder leiding van rechter-commissaris Albert Ramnewash. In 2002 gaf hij opdracht tot lijkschouwing op de stoffelijke resten van de slachtoffers. Aanvankelijk werd verwacht dat Bouterse nog in 2004 in Suriname terecht zou moeten staan. Begin december 2004 was het vooronderzoek afgerond en droeg de rechter-commissaris de resultaten over aan het Openbaar Ministerie. Op 24 december van dat jaar kregen de verdachten een kennisgeving van vervolging.
Intussen zijn er veertien verdachten van de oorspronkelijke lijst van 37 afgevoerd waaronder Edward Naarendorp, Harold Jap-A-Joe en Cynthia Rozenblad met wie ik uitvoerig sprak voor mijn boek “Omkijken naar een ‘revolutie’”. Volgens hen werd het vooronderzoek erg klungelig gevoerd. Cynthia Rozenblad: “Ik denk dat men de behoefte had een aantal mensen te nagelen omdat een bepaald deel van de samenleving erom vroeg.”
Vooruitschuiven
We zijn nu bijna drie jaar verder en het proces is nog steeds niet begonnen, maar de polarisatie in het land is groter dan ooit. Een en ander had zeker met de verkiezingen van 2005 te maken. In de verkiezingscampagne maakte uittredend president Venetiaan en zijn Nieuw Front-coalitie (de oude schoen-partijen van vóór de staatsgreep die terug in de regering zaten) gebruik van het decembermoordendossier om de Nationaal Democratische Partij, waarvan Desi Bouterse voorzitter is, in diskrediet te brengen. “Met Des als Pres wordt Suriname de nieuwe narco-democratie,” waarschuwde ook De West, een rabiate anti-Bouta-avondkrant.
De NDP, ontstaan in 1987 bij het afsluiten van de militaire periode en nog steeds zeer populair bij jongeren uit de volkswijken, bleek echter een geduchte tegenstander en werd op 25 mei 2005 zelfs de grootste partij in Suriname. Ondanks hun 15 parlementszetels werd de NDP toch naar de oppositie verwezen omdat het Nieuw Front steun kreeg van de winnende binnenlandpartijen om een parlementaire meerderheid te vormen. Toch moet Bouterse zich politiek gesterkt hebben gevoeld, want meer dan één derde van de Surinaamse kiezers stond achter hem en zijn partij.
Op dit ogenblik is de scheiding der geesten nog groter. Volgens de IDOS-opiniepeiling van begin 2007 vindt 48 procent van de bevolking het nog steeds goed om tot gerechtelijke vervolging over te gaan voor de decembermoorden terwijl 47 procent na zo een lange periode daarvan de zin niet meer inziet. Hoe kan je nu iemand met zulke grote achterban zonder gevaar voor maatschappelijke conflicten voor de rechter slepen? Op die vraag heeft op dit ogenblik niemand een antwoord. Vooruitschuiven dan maar. Dat kun je voor eigen geloofwaardigheid echter niet blijven doen. De rechtsgang in Suriname verloopt traag. Zeker. Maar zeven jaar wachten op een proces dat er – voorlopig – maar niet komt, kan men niet alleen toeschrijven aan een gebrek aan juridische menskracht.
Gevaarlijke bananenschil
Wat twee jaar geleden nog een electoraal wapen was voor het Nieuw Front is nu meer dan ooit een gevaarlijke bananenschil waarop vrijwel alle partijen, dreigen uit te glijden: niet alleen Bouterse en de andere verdachten, maar ook het Surinaamse gerecht en de huidige regering. Zeg maar heel de samenleving.
Hoe meer het einde van de procedureslag van hoger beroep en andere juridische spitstechnologische vondsten in het zicht komt, hoe meer de nervositeit stijgt. Moet het echt wel tot een proces komen? Vanaf begin 2007 worden er van diverse zijden allerlei proefballonnetjes opgelaten om in extremis de rechtsgang nog te ontwijken. Ex-minister van Defensie Ronald Assen pleitte enkele jaren geleden al voor een Waarheidscommissie en DNA-voorzitter Paul Somohardjo zorgde voor verwarring in de regeringsgelederen door onlangs een pleidooi voor amnestie te houden, gekoppeld aan een referendum. Minister Santokhi van Politie en Justitie daarentegen is echter druk in de weer om veiligheidsmaatregelen te treffen voor het proces van de eeuw. Ik probeerde een glimp op te vangen van de plaats van het gebeuren, maar de rechtszaal op de zwaar bewaakte marinebasis van Domburg is ontoegankelijk.
Bouterse en zijn NDP gebruiken alle middelen om de dreigende procesgang nog in extremis af te wentelen. De grond onder zijn voeten wordt blijkbaar heet, want hij begint nu, na een eerder lange periode van stilte, ineens allerlei activiteiten te ontwikkelen. In zijn politiek hoofdkwartier Ocer gaf hij aan de jonge NDP-aanhang zijn versie van wat er gebeurd is tijdens de militaire periode; hij bood de nabestaanden van de slachtoffers ook zijn excuses aan en stelde bij verschillende gelegenheden een amnestieregeling voor. Betty Goede van de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV), die opkomt voor de nabestaanden, wees deze voorstellen van de hand. De NDP-fractieleider Kenneth Moenne op zijn beurt diende dan weer een wetvoorstel in om een algemeen pardon door te drukken voor alle feiten die tussen 1980 en 1987 zijn gebeurd. “De politiek moet zich afzijdig houden van dit strafproces, want een Amnestiewet zal de rechterlijke beschikking uitschakelen.” Dit zegt de Nederlandse strafpleiter Gerard Spong, die het Openbaar Ministerie adviseert in het 8 decemberstrafproces.
Een moeilijke driehoek
“Deze zaak is al te ver gevorderd om nog te stoppen”, formuleert A1-fractieleider Jiwan Sital het standpunt van zijn partij. “Pas nadat het vonnis is uitgesproken en gevangenisstraffen zijn opgelegd, komt amnestie eventueel aan de orde.” Dat er misschien mogelijke amnestie kan volgen na de berechting is ook het standpunt van Jules Sedney. In een opgemerkte artikelenreeks ‘Een onverwerkt verleden’ in De Ware Tijd denkt deze ex- Minister-President na over de uneasy triangle van waarheid, gerechtigheid en herstel van nationale samenhorigheid waarin Suriname gevangen zit. “Wat kan er dus nog gebeuren?” vraagt Jules Sedney zich af in een bijdrage “Schuldigverklaring zonder strafoplegging?” Zijn redenering om tot een eervol compromis te komen om de valkuilen van de uneasy triangle te vermijden luidt als volgt: het strafproces moet hoe dan ook doorgaan. De feiten zijn te ernstig om er met een blanco amnestie of een Waarheidscommissie zonder gevolgen vanaf te komen. De oplossing? Een combinatie van berechting en vaststelling van schuld door de rechter. En dan? Sedney: “Kwijtschelding van straf, niet van schuld, door de regering in samenspraak met de Nationale Assemblee, in ruil voor erkenning van schuld en aanvaarding van morele verantwoordelijkheid door de schuldigen.”
Als aanvulling op het proces stelt Jules Sedney voor om een onafhankelijke “Commissie voor Historische Opheldering”van deskundigen te installeren, die de belangrijkste politieke gebeurtenissen van de afgelopen dertig jaar op politiek-bestuurlijk gebied moet beschrijven, analyseren en, indien mogelijk, verklaren.
Het is verbazend dat dit oplossingsmodel om uit de uneasy triangle te geraken niet meer aandacht heeft gekregen. De socioloog Luc Huyse benadrukt in zijn laatste boek “Alles gaat voorbij. Behalve het verleden” dat alleen wanneer er een breed maatschappelijk draagvlak is, er enige kans op duurzaamheid bestaat. Dat draagvlak moet zowel in politieke middens als in kringen van de civil society gecreëerd worden. Niet alleen president Nestor Kirchner, maar ook de ‘dwaze moeders’ van de Plaza de Mayo hebben in Argentinië een belangrijke rol gespeeld in het bespreekbaar maken van het Argentijnse onverwerkte verleden. Niet alleen mensenrechtenorganisaties als OGV en Moiwana moeten hun stem laten horen, maar ook genderbewegingen, ngo’s, socio-culturele verenigingen, vakbonden, consumentenbonden, werkgeversverenigingen, etc. “Er zijn geen zesendertig manieren om met de demonen van het verleden om te gaan,” zegt Luc Huyse. De kleine Surinaamse samenleving moet er één op haar maat vinden en gezamenlijk ondersteunen om samen verder te kunnen leven.
(Uitpers, nr 90, 9de jg., oktober 2007)
* Gesprekken aan de Waterkant, Suriname in 2000, Libertas, Mol, 2000
Suriname in stukjes, Libertas, Mol/ Leo Victor, Paramaribo, 2002
Omkijken naar een ‘revolutie’, Surinaamse intellectuelen onder militairen, Paramaribo, 2004
Voetnoten:
[1] V.S. Naipaul, Eldorado,
[2] Op 29-12-1954 trad het Koninkrijksstatuut in werking waardoor Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname gelijke Rijksdelen werden.
[3] Vernon Texel, Vergrijzing sluipend probleem voor Suriname. In: De Ware Tijd van 17 maart 2000
[4] Hindostanen vijfendertig procent, Creolen drieëndertig, Javanen zestien procent, Bosnegers tien procent, inheemsen drie procent, Chinezen twee procent en Libanezen, die in de volksmond Portugezen genoemd worden, een procent. De laatste jaren zijn er ook Guyanezen, Haïtianen en Brazilianen neergestreken, die nog wat extra bijkomende talen en gebruiken hebben meegebracht.
[5]Dit protestantse kerkgenootschap staat in Engels- en Spaanstalige landen als de Moravische kerk bekend; de leden ervan heten in Nederland en Duitsland Hernhutters.
[6] Edward M. Dew, The trouble in Suriname, 1975-1993, Westport, 1994
[7] Hans Buddingh’, Geschiedenis van Suriname, Utrecht, 1999, p. 420
[8] Jules Sedney, De toekomst van ons verleden, Paramaribo, 1997, p. 158
[9] V.S. Naipaul, The middle passage, p. 183
[10] V.S. Naipaul, The middle passage, p. 184
[11] John Jansen van Galen, Hetenachtsdroom. Suriname, erfenis van de slavernij, Amsterdam, 2000, p. 295
[12] John Jansen van Galen, Hetenachtsdroom, Amsterdam, 2000,p. 312
[13] Harmen Boerboom en Joost Oranje. De 8-decembermoorden. Slagschaduw over Suriname, ’s-Gravenhage, 1992, p. 46
[14] De juristen E. Hoost, J. Baboeram, K. Gonçalvez en H. Riedewald; de journalisten J. Slagveer, B. Behr, L. Rahman en F. Wijngaarde; eigenaar van radiostation ABC A. Kamperveen; vakbondsleider Daal; de universiteitsdocenten G. Leckie en S. Oemrawsingh; de zakenman R. Sohansingh en de militairen I. Rambocus en J. Sheombarsh.
[15] Bosnegers zijn de nakomelingen van 17de en 18de-eeuwse slaven die in opstand waren gekomen tegen het gezag van de Europese planters. Zij trokken zich terug in het binnenland en dwongen het Nederlandse bestuur om vredesverdragen af te sluiten, waardoor zij een zekere autonomie verworven. Tot op de dag van vandaag hebben de Bosnegers eigen hoofden, terwijl ook de rechtspraak goeddeels in handen van eigen notabelen is gebleven. Historici en antropologen noemen Bosnegers meestal Marrons. Politici in Paramaribo geven de voorkeur aan de term boslandcreolen. Ondertussen is Bosneger een geuzennaam geworden.. Aukaners en Saramaccaners vormen met elk ongeveer 20.000 leden de grootste groep. Saramaccaners wonen aan de bovenloop van de Surinamerivier en de Aukaners of Ndjuka’s hebben hun dorpen voornamelijk langs de Tapanahoni (binnenland) en Cotticarivier (kustgebied) gebouwd. Kleine groepen, ongeveer 2000 a 3000 leden zijn de Paramakanen langs de Marowijne, de Aluku’s, hoofdzakelijk aan de Franse kant van de Marowijne en Lawa, en de Matawais langs de Saramaccarivier.
[16] Terwijl men in Suriname van nieuws verstoken bleef, kon Nederland in het actualiteitenprogramma “Brandpunt” verbijsterende taferelen uit Moiwana op televisie zien. Niet alleen voor Nederlandse maar ook voor Franse kranten was Suriname ineens voorpaginanieuws. “Moordoffensief leger Suriname” kopt Het Parool van 3 december 1986. “Het Algemeen Dagblad” van dezelfde dag pakt uit met “Bouterse slaat toe” en “De Volkskrant” van 5 december meldt “Van den Broek bezorgd over moorden Suriname” en als ondertitel “Cin A Sen spreekt van genocide”. In het Algemeen Dagblad van 5 december 1986 verscheen een artikel met een foto van een pick-up vol lijken onder de kop “Bouterse pleegt regelrechte volkerenmoord’. Ook de Quai d’Orsay maakt zich zorgen over de veiligheid van de lanceringsbasis in Kourou. “Chirac, bezorgd over Suriname, coördineert zelf beleid Guyana” schrijft NRC op 12 december 1986.
[17] Matt Dings, Oorlog aan de Marowijne. In: De Tijd van 12 december 1986
[18] Report E/CN.4 /1988/22 19 january 1988 by the Special Rapporteur, Mr. S. Amos Wako, pursuant to Economic and Social Council of the United Nations resolution 1987/60
[19] IAHCR, Annual Reports, 1983-1991
[20] International Committee of the Red Cross
[21] J. Cerquone, Flight from Suriname: Refugees in French Guiana, US Committee for Refugees, 1987
[22] Moiwana ’86, Zwartboek 1980-1990