Als de recente Europese verkiezingen in Spanje iets duidelijk maken, dan is het wel dat een groot deel van de bevolking genoeg heeft van het tot voor kort eeuwig geachte “bipartidismo” of tweepartijenstelsel.
Waren de regerende Volkspartij (PP) van de conservatieve premier Mariano Rajoy en de grootste oppositiepartij, de socialistische PSOE, in 2009 nog goed voor zo’n 80% van de stemmen, dan kwamen ze deze keer niet verder dan een historisch lage 49%. Ze blijven wel de twee grootste partijen, maar in totaal hebben nu ook 8 andere groepen een vertegenwoordiging in Brussel, waarvan een groot deel van linkse slag.
Vijf miljoen Spanjaarden verlieten het spoor van de tandem PP-PSOE (op sociale media vaak aangeduid als PPSOE) en kozen voor een nieuw project, gedreven door een groeiende onvrede en zelfs afkeer (of “gebrek aan genegenheid” zoals de partijbonzen het noemen) voor de twee grote partijen, die de Spaanse bevolking veel pijn doen met snoeiharde besparingen zonder zelf amper opofferingen te doen. Ze hebben ook genoeg van de grote corruptieschandalen waarin beide verwikkeld zijn, zonder enige zelfkritiek en zonder dat ook maar één politicus ontslag neemt of achter de tralies belandt – vaak is een te kritische rechter zelf het enige slachtoffer van een jarenlang aanslepende en verder niets opleverende rechtszaak.
Bang voor afbrokkelen macht
Dat er een soort van stilzwijgende overeenkomst is tussen PP en PSOE om het niet te veel te hebben over corruptie in de debatten om elkaar zoveel mogelijk te sparen, bewijst dat beide strekkingen vooral vrezen voor het geleidelijk afbrokkelen van hun eigen macht. Niet verwonderlijk dus dat ze het openlijk hebben over een mogelijke coalitie PP-PSOE om de heersende tendens van de opmars van kleinere partijen af te stoppen. Die coalitie is er de facto al in regio’s als Baskenland en Catalonië, waar het blok PP-PSOE elk initiatief in de richting van onafhankelijkheid in de kiem probeert te smoren.
Het geijkte model van de “dos Españas”, het Spanje met rechts-conservatieve (PP) en links-progressieve (PSOE) aanhangers, dient dus stilaan herzien te worden: er zijn nog altijd twee Spanjes, de ene is de bovenklasse (“kaste” zeggen sommigen) met toplui uit de politiek, financiële en bedrijfswereld – zonder het koningshuis, bevriende rechters en kerkleiders te vergeten – die elkaar opperbest verzorgen en het eigenlijk beter hebben dan ooit dankzij de crisis. Het andere Spanje is het Spanje van de uitgebuite arbeiders die hun lonen zien slinken, de werklozen die amper uitzicht hebben op een waardige toekomst, de mensen die uit hun huizen worden gezet omdat ze de huur of hypotheek niet meer kunnen betalen, de burgers die almaar minder rechten hebben en onderwijs en ziekenzorg van inferieure kwaliteit krijgen, de talentvolle jongeren die het land moeten verlaten omdat er niet wordt geïnvesteerd in innovatie. Zij zien zich niet vertegenwoordigd in een van de twee grote partijen, die volgens een Spaans spreekwoord niet meer zouden zijn dan “dezelfde hond met een andere halsband”.
Podemos
In tegenstelling tot vele andere landen, waar de proteststem grotendeels naar extreem-rechts is gegaan, kregen in Spanje vooral de linkse partijen een flinke duw in de rug. Dat de Volkspartij een falangistische achtergrond heeft, leidt er ook toe dat veel extreem-rechtse stemmen door die partij worden geabsorbeerd, al is de angst voor totalitaire systemen erg groot ten zuiden van de Pyreneeën door de onaangename herinneringen aan dictator Franco. Aan de linkerzijde is de keuze echter veel ruimer, de vraag was dan ook hoe de geweldige onderstroom van ontevreden burgers zich ging manifesteren in het stemhok. Veel partijen probeerden tevergeefs de stem van de “indignados” naar zich toe te trekken, maar uiteindelijk is maar één groep daar echt in geslaagd: het nog geen half jaar oude Podemos, een partij die tot voor kort enkel lokaal actief was en nu vanuit het niets 5 zetels in het Europese parlement haalt. Ze wil de macht weghalen van grote organisaties als het IMF, zodat Spanje niet louter een kolonie wordt van economische grootheden als Duitsland, en werken aan een echt democratisch Europa waarin de personen die de crisis hebben veroorzaakt er ook worden voor gestraft. Het wordt afwachten hoe deze jonge, dynamische partij, onder leiding van Pablo Iglesias (zie foto), het systeem kan veranderen van binnenuit, maar voorlopig lijkt het een niet te bedwingen beweging die de “onderklasse” eindelijk een stem geeft.
Catalonië
En wat met Catalonië? Dat verdient eigenlijk een analyse op zich, maar om het kort te houden: de opkomst was er veel hoger dan de rest van Spanje en dat heeft ongetwijfeld te maken met de onafhankelijkheidskoorts die er heerst. De grote nationalistische partijen willen op 9 november een referendum houden om aan de Catalanen te vragen of ze zich willen afscheiden van Spanje, de Europese verkiezingen worden dan ook gezien als een test om te kijken in welke mate die initiatieven worden geruggensteund.
Dat er een natuurlijke, legitieme impuls bestaat om naar een onafhankelijk Catalonië te evolueren staat buiten kijf, al maken sommige partijen er misbruik van om al te simpele oplossingen aan te bieden voor complexe problemen. Zij zijn erin geslaagd de rest van Spanje voor te stellen als de ouderwetse, vastgeroeste en weinig werklustige ballast die de Catalanen weerhoudt van een beter leven, zonder duidelijk te beschreven hoe dat nieuwe Catalonië er dan zou moeten uitzien. De vraag was dan ook voor welk soevereiniteitsproject de Catalanen gingen kiezen in Europa, uiteindelijk is het een links-republikeins project geworden (ERC) in plaats van het centrumrechtse CIU van de lokale president Artur Mas. Wat er precies te gebeuren staat in de komende maanden is onduidelijk, aangezien de Spaanse grondwet een dergelijk referendum niet toestaat en er veel tegenwind komt vanuit het establishment.
Ook wat de conclusies zijn voor de volgende stembusgang, de verkiezingen op gemeentelijk en regionaal niveau van 2015, is moeilijk in te schatten en extrapoleren is altijd gevaarlijk. Die verkiezingen zijn traditioneel pragmatischer, met andere figuren en andere centrale thema’s. Ook de kieskringen verschillen grondig en bovendien ligt de opkomst doorgaans tot 30 procent hoger. Wat vaststaat, is dat de Europese verkiezingen een waarschuwing inhouden voor de traditionele partijen: het keer op keer afwisselen van de macht tussen de PP en PSOE zonder dat de zaken tastbaar veranderen voor de gewone burger zou wel eens ernstige gevolgen kunnen hebben voor beide, waarvan vooral de kleinere linkse partijen profiteren.