Eind oktober riep de Britse premier Tony Blair in Londen een bijzondere Europese Top samen om te praten over het Europees sociaal model. Het is zijn antwoord op de crisis van de Europese Unie na het Franse en Nederlandse “neen” tegen de Europese grondwet. Europa moet liberaler worden. Maar hoe heeft Blair het er in eigen land afgebracht sinds hij in 1997 aan de macht kwam, nu al weer acht jaar en drie verkiezingen geleden?
Cijferreeksen naast elkaar plaatsen, zonder te kijken naar de geschiedenis en de plaats die een land bekleedt in de wereldeconomie, is zinloos. Daarom vertrekken we van de erfenis die Blair in 1997 meekreeg.
Toen Labour in 1997 de verkiezingen won, kwam er een einde aan 18 jaar conservatief bewind, eerst onder Margareth Tatcher, daarna onder haar opvolger John Major. Margareth Thatcher leidde de vierde naoorlogse poging om het vervallen Brits imperium te moderniseren. Vóór haar waren twee pogingen onder Labour (Wilson, Callaghan) en daartussen eentje onder de Conservatieven (Heath) mislukt. De arbeidersbeweging weigerde immers de prijs te betalen. Thatcher nam wraak, door een decennium lang de werkloosheid boven drie miljoen te houden als stormram tegen syndicaal verzet. De financiële sector werd gedereguleerd en openbare voorzieningen geprivatiseerd. De sociale woningen werden verkocht aan de huurders: Thatcher wilde een nieuwe sociale laag van kleine investeerders en huiseigenaars in het leven te roepen, als maatschappelijke onderbouw van het neoliberalisme (de grootkapitalisten zijn nu eenmaal met te weinig).
De City floreerde[1], het financieel kapitaal kende hoogdagen. Zuid Engeland werd een cluster voor nieuwe high tech-bedrijven en farmaceutische ondernemingen, in handen van Amerikaans en Japans kapitaal. Die werden aangetrokken door lage arbeidskosten, verzwakte vakbonden, een wereldtaal en de toegang tot de nabije Europese eenheidsmarkt. De oude industriesteden vervielen.
Reeds onder de laatste legislatuur van de conservatieven trok de economie weer aan, na de drastische vermageringskuur tijdens de hoogdagen van Thatcher. Het herstel kwam op gang, geholpen door het zwakke pond dat in het begin van de jaren ’90 het Europees Monetair Systeem had verlaten[2]. Onder invloed van de groei werd het pond geleidelijk sterker, maar dit lokte geen recessie uit. Gestuwd door de binnenlandse consumptie bleef de economie draaien. Lage invoerprijzen hielden de prijzen immers onder druk. De huizen stegen in waarde, wat door de nieuwe huiseigenaars dankbaar werd omgezet in consumptie. Met een fiscaal steuntje in de rug pikten velen een graantje mee van de groeiende financiële markten. De binnenlandse consumptie kende hoogdagen, de economie groeide, de werkloosheid daalde. De aantrekkende economie produceerde op zijn beurt een nieuwe diensteneconomie, waarin weer heel wat mensen een baan vonden, zij het met aanzienlijk lagere lonen: kappers, koffieshops, nieuwe winkelstraten,… Vijf jaar lang groeide de economie gemiddeld 3,2%.
De “modernisering” onder Thatcher bleek een succes op zowat alle vlakken, behalve op het vlak van de… modernisering! De conservatieven vonden geen oplossing voor de lange termijnproblemen van de Britse economie wat betreft investeringen en productiviteit. Scholen en ziekenhuizen verkrotten. De privatisering van de spoorwegen draaide uit op een ramp[3].
Werken en consumeren
New Labour heeft het programma van Thatcher verder uitgevoerd en geconsolideerd. Onmiddellijk na zijn aantreden ontving Tony Blair Margareth Thatcher als eregast in Downing Street… Aartsbisschop Rowan Williams, een kompaan van Tony Blair, heeft het gedachtegoed van Labour goed samengevat: de regering wil beoordeeld worden op het verhogen van de koopkracht en het maximaliseren van de keuzemogelijkheden. Waar Thatcher droomde van een wereld van kleine eigenaars, droomt Blair van een wereld waar iedereen zelf met werken instaat voor zijn inkomen, groot of klein, gestimuleerd door de idee met het verdiende inkomen zelf zijn mobiele operator, energieleverancier, school voor de kinderen, pensioenverzekeraar of hospitaal te mogen kiezen. Onder Labour werd het Verenigd Koninkrijk meer dan ooit een markteconomie: werken en consumeren.
Van bij zijn aantreden maakte Blair zijn bedoeling duidelijk zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. De plannen volgden elkaar op, vooral gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt[4].
Werd dit een succes? In 2004 telde het Verenigd Koninkrijk 4,6% officieel geregistreerde werklozen, een daling met 2,2 % ten opzichte van 1997. Maar dit moet gerelativeerd worden door te verwijzen naar het belangrijk aandeel van het deeltijds werk (25,3% van de totale tewerkstelling[5]), en vooral naar de explosieve groei van het aantal langdurig zieken. Onder meer oudere werklozen vluchtten weg in de invaliditeit. Het aantal invaliden steeg van 570.000 in 1981 tot 2.700.000 in 2004[6]. De realiteit is dat de inactiviteitsgraad van de bevolking sinds de laatste recessie aan het begin van de jaren negentig weerbarstig boven de 21 % van de bevolking op arbeidsleeftijd is blijven steken. Momenteel is 7 % van de mannen tussen 25 en 54 jaar “inactief”, te vergelijken met 1 % dertig jaar geleden, hoewel de werkloosheidsgraad toen en nu dezelfde is…[7] De oorzaak ligt in het stijgend aantal mensen dat wegvlucht in de invaliditeit.
De eerste plannen om deze invaliden terug te ‘activeren’ werden uitgetest, naar verluid met succes… Eén van de maatregelen is dat invaliden zes (!) interviews op een maand tijd moeten ondergaan om te zien of ze toch niet terug aan de slag kunnen.
Ook de aanhoudende economische groei heeft een belangrijke rol gespeeld in het terugdringen van de werkloosheid. Onder Labour hield de economische groei die was ingezet onder de conservatieven inderdaad ononderbroken aan. Tijdens de verkiezingscampagne enkele maanden geleden beroemde economieminister Brown zich er op dat onder zijn bewind het Verenigd Koninkrijk de langste groei gekend had in 300 jaar! Deze groei werd vooral gedragen door de binnenlandse consumptie: tussen 1998 en 2003 groeide de persoonlijke consumptie met een jaarlijkse gemiddelde van 5,7%. Deze consumptie werd op zijn beurt gedragen door… groeiende schulden van de gezinnen, in de hand gewerkt door de alsmaar stijgende prijzen van de woningen.
Tenslotte hielden ook de belangrijke aanwervingen in de openbare diensten de werkloosheid laag. De helft van de arbeidsplaatsen die erbij kwamen sinds 2000 kunnen op rekening van de aanwervingen in de openbare diensten worden geschreven[8]. Waar Blair en zijn financieminister Brown aanvankelijk het strakke begrotingsbeleid van Thatcher verder zetten, werd dit de laatste jaren versoepeld, ondermeer om belangrijke investeringen in onderwijs en gezondheidszorg toe te staan. Het jaarlijks overheidstekort is nu opgelopen tot 3% van het BBP, waarmee het Verenigd Koninkrijk in de voetsporen treedt van andere grote Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, Italië…
Je zou samenvattend dus kunnen zeggen dat het succes van Blair in de strijd tegen de werkloosheid zeer relatief is (veel deeltijdse banen, stijging aantal zieken), en dat het succes in de mate dat het reëel is niet kan verklaard worden door de activeringsmaatregelen, maar wel door een expansief economisch beleid gekoppeld aan aanwervingen in de openbare diensten….
Make work pay
Naast het doel zo veel mogelijk mensen aan de slag te krijgen wil New Labour ook dat de mensen daarmee een inkomen verdienen: make work pay. Daarmee wordt niet bedoeld dat de werknemers een eerlijk deel van het nationaal inkomen moeten krijgen, maar wel dat ieder die werkt minstens zo veel moet krijgen dat hij niet ten laste valt van de gemeenschap.
In 1999, twee jaar na zijn eerste verkiezing, voerde Tony Blair het wettelijk minimumloon in. Dit lijkt zeer on-Brits, want het gaat in tegen de tendens naar deregulering en individualisering van de arbeidsverhoudingen. Maar het sluit goed aan bij het verhaal van de “derde weg”: activering als oplossing tegen armoede, en minimale normen als sociaal vangnet.
Sinds 1 oktober 2005 bedraagt het minimumloon 5 pond per uur (7,40 euro). Dit vormt het inkomen van 1,1 miljoen voltijds werkenden, 4,6% van de loontrekkenden. Aanvankelijk wilde Blair dit minimumloon niet zo sterk laten stijgen, maar in moeilijkheden tijdens de laatste verkiezingscampagne moest hij deze toegeving doen. Sociale organisaties zeggen dat een ‘living wage’ 6 pond per uur zou moeten bedragen. Jongeren krijgen minder: 4,25 pond tussen 18 en 21 jaar, 3 pond tussen 16 en 17 jaar. Voor heel wat mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt betekende het invoeren van het wettelijk minimumloon hoe dan ook een reële verbetering. Maar 272.000 mensen, zowat 1% van de actieve bevolking, werkt onder dit minimumloon. Uiteraard is er daarnaast nog de zwarte arbeidsmarkt…
Overigens lijkt het voor de rest wel goed te zitten met de lonen in het Verenigd Koninkrijk. Als je het jaarloon bekijkt dat een voltijds werknemer verdient in een bedrijf met meer dan 10 werknemers, dan doet geen enkel Europees land het beter dan het Verenigd Koninkrijk: 33.560 euro, vergelijkbaar met Duitsland (33.460 euro), maar duidelijk beter dan België (30.650 euro) of Frankrijk (29.040 euro)[9]. Maar dan moet je wel rekening houden met de lange werkweek. Een voltijds werknemer werkt gemiddeld 43,2 uur per week[10]. Dit is een gemiddelde! Een loontrekkende op vijf werkt meer dan 45 uren, en 3,4 miljoen individuen werken regelmatig meer dan 48 uur per week[11]!
Ook wordt het bedrag van het gemiddeld loon omhoog getrokken door de hoge lonen, die 4,9 maal groter zijn dan de lagere[12]. Een andere vorm van loonspanning: nergens verdienen voltijds werkende mannen zoveel beter dan even lang werkende vrouwen: 55,8% meer[13].
Anderzijds moet je deze relatief hoge inkomens van voltijds werkenden zetten naast het groot aantal deeltijds werkenden, de belangrijke informele arbeidsmarkt, enz… Slechts 40% van de Britse arbeidskracht kan bogen op een tegelijk voltijds én vast contract.
Je krijgt dus het beeld van een erg ongelijke arbeidsmarkt in een erg ongelijke samenleving, waarin de betere verdieners enkel dankzij lange arbeidsweken een leefbaar inkomen verwerven. Volgens de enen worden zij gestimuleerd door de droom zich te kunnen spiegelen aan de echte winnaars die rondlopen in de City, volgens anderen worden zij gedreven door de angst onder te gaan in een land waar het vangnet van sociale zekerheid en openbare diensten onderontwikkeld is.
Armoede
Het activeringsbeleid heeft de armoede niet substantieel overwonnen. Na decennialange economische expansie is de armoedegraad licht teruggedrongen: van 25 % in 1997 tot 22 % in 2003, terwijl die voor kinderen gedaald is van 34 % tot 28%[14]. Maar de armoede van kinderen blijft er één van de hoogste in Europa, terwijl Blair bij zijn aantreden in 1997 officieel de volledige uitroeiing van kinderarmoede op 20 jaar tijd tot één van de hoofddoelstellingen van zijn beleid had gemaakt.
De armoede is, in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, niet op de eerste plaats een probleem van de working poor. In 2001 bedroeg het aantal arme werknemers 6 % van de actieve bevolking, te vergelijken met 4% in België en Duitsland, maar 8% in Frankrijk, en gemiddeld 7% in de EU15 (de 15 lidstaten vóór de laatste uitbreiding)![15] Volgens een andere bron is het aandeel van de working poor in de loontrekkenden gedaald met 5 punten tussen 1999 en 2004, tot 21%[16].
Het verschijnsel van de working poor is geen typisch Brits verschijnsel. Volgens Eurostat leven in de Europese Unie 11 miljoen werknemers die minstens zeven maanden gewerkt hebben in een gezin onder de armoedegrens[17].
In het Verenigd Koninkrijk worden vooral de mensen die moeten leven van een uitkering getroffen door armoede: 50 % van de werklozen en 20 % van de gepensioneerden. Werklozen krijgen er gedurende maximum zes maanden een forfaitair bedrag van 80 euro per week. Daarna moeten ze naar de bijstand. Ook het basispensioen in het Verenigd Koninkrijk is bijzonder laag. Wie op zijn oude dag nog fatsoenlijk wil leven heeft een aanvullend pensioenplan nodig. Maar 40% van de actieve bevolking heeft dat niet, en bovendien hebben twee derde van de bestaande pensioenplannen besloten nieuwe toetreders te weigeren, omdat het systeem voor de bedrijven te duur aan het worden was. Labour voerde een Pension Credit in, een aanvulling op het pensioen, maar dit wordt enkel toegekend na een onderzoek naar de bestaansmiddelen. Bijklussen op je oude dag is dus de boodschap.
Deze lage uitkeringen vormen de smeerolie van de actieve arbeidsmarkt.
Investeringen in gezondheidszorg en onderwijs.
Onder de conservatieve regeringen van Thatcher en Major werd sterk bezuinigd op de openbare diensten, om zo de privatisering in de hand te werken. Dit leidde tot een enorme onderinvestering, geïllustreerd door allerlei schrikbarende statistieken. Neem de gezondheidzorg[18]. Het aantal artsen per 10.000 inwoners bedraagt 1,7, de helft van het cijfer in vergelijkbare landen als Duitsland (3,4) en Frankrijk (3,2)[19].
Na zijn eerste verkiezing had Blair zich ertoe verbonden het strakke budgettaire beleid van de conservatieven verder te zetten. Maar dit werd op den duur onhoudbaar, in die mate dat zelfs de conservatieve oppositie vond dat er iets moest gedaan worden aan de kritieke situatie van vitale sectoren zoals gezondheid en onderwijs. Dus werden inhaaloperaties gepland.
Met privatiseringen (tandheelkunde, brillen,…) en bijdrageverhogingen viel niet alles te financieren, dus ging het overheidsbudget geleidelijk aan in het rood. Dit hinderde niet echt, omdat de overheidsschuld binnen de perken blijft, en het deficit spending goed gelegen kwam om de wereldwijde knik in de economische conjunctuur rond 2000 op te vangen.
Momenteel bedragen de openbare uitgaven voor gezondheidszorg en onderwijs in het Verenigd Koninkrijk respectievelijk 6,8% en 5,3% van het BBP. Dit blijft minder dan in Frankrijk (8,4% en 6,0%) en België (7,0% en 6,3%), maar is meer dan in Duitsland (6,4% en 4,1%). Deze cijfers maken deel uit van een relatief beperkt totaal overheidsbudget voor sociale bescherming (16,5% van het BBP, te vergelijken met respectievelijk 21,1%, 18,1% en 22,4%), en totale openbare uitgaven ten bedrage van 43,5% van het BBP (53,6%, 51,0% en 48,1%)[20].
Blair zou Blair niet zijn als deze extra-middelen voor gezondheid en onderwijs niet gepaard gingen met deregulering en privatisering. De oude National Health Service, met zijn ideaal van universele en gelijke gezondheidszorg, wordt gedestabiliseerd. Dit wordt verpakt onder het motto dat mensen met hun duurverdiende centen een keuzemogelijkheid moeten hebben. Patiënten krijgen nu ruimere mogelijkheden om een dokter of een ziekenhuis te kiezen. Een beperkt aantal ziekenhuizen krijgt financiële autonomie[21]. Ziekenhuizen kunnen joint ventures aangaan met private partners. Zij kunnen zelf de concurrentie onder leveranciers laten spelen (maar prijsconcurrentie blijft verboden). Maar een onlangs gesloten cao bemoeilijkt de concurrentie op de loonkosten[22].
Soortgelijke maatregelen worden doorgevoerd in het onderwijs.
De maatschappelijke weerslag van dit alles ligt voor de hand. Enerzijds zal de grote inkomensongelijkheid onvermijdelijk leiden tot twee snelheden in gezondheidszorg en onderwijs. Anderzijds zal de druk over een goed inkomen te beschikken, en dus volop mee te doen aan de ratrace, sterker worden.
Productiviteit
Al bij al is het succes van de “derde weg” van Blair beperkt. Een samenloop van gunstige factoren heeft voor een zeer lange periode van economische groei gezorgd, maar ook aan dit sprookje lijkt nu een einde te gaan komen. De laatst opgemeten groeicijfers bedragen 1,7% op jaarbasis… Veel manoeuvreerruimte heeft Blair niet: de zeepbel van de huizenmarkt dreigt uiteen te spatten, de gezinnen zitten met veel schulden, en ook de overheidsbegroting staat in het rood. De exportmarkten in continentaal Europa bieden geen soelaas. Blair heeft wel geluk dat het Verenigd Koninkrijk minder kwetsbaar is voor de olieprijzen, en kan hopen de Amerikaanse economische locomotief terug onder stoom komt.
Zelfs het decennia lang bedwongen inflatiespook duikt weer op. In de jaren ’70 en ’80 hield een wisselwerking tussen inflatoire schokken en opeenvolgende devaluaties van het pond de Britse economie op de rails. Onlangs steeg de inflatie voor het eerst sinds die donkere tijden weer boven de 2 %, en toevallig is dit niet, want de fundamentele problemen van de Britse economie zijn niet opgelost.
Dat wordt met zoveel woorden gezegd in het laatste rapport van de OESO[23], nochtans vol van lof voor de geestesverwant Blair. Van de zeven rijkste industrielanden is het Verenigd Koninkrijk koploper wat betreft de liberalisering van de productmarkten. Wat betreft het BBP per inwoner staat het op de derde plaats. Dit relatief hoge BBP per inwoner wordt echter mede bereikt doordat veel mensen lange uren kloppen in banen met lage productiviteit. Het Verenigd Koninkrijk is na Zweden Europees koploper wat betreft tewerkstellingsgraad: 62 %[24]. Maar als je de productiviteit per uur gaat bekijken staan de Britten maar op de 5de plaats. Dezelfde plaats wordt bekleedt wat betreft het aantal geschoolde volwassenen. Wat betreft ‘onderzoek en ontwikkeling’ en ‘globale concurrentiekracht’ worden Blair en de zijnen zelfs naar de 6de plaats verwezen. Het OESO-rapport verwijst ondermeer naar tientallen jaren onderinvestering in een dichtslibbende transportinfrastructuur.
Natuurlijk mag je de Britse economie niet afdoen als een hoop verkrotte negentiende-eeuwse textielsteden[25]. Maar de economische structuur blijft sterk gekenmerkt door enerzijds een grote financiële dienstensector die parasiteert op de wereldeconomie, en anderzijds een belangrijke sector gekenmerkt door lage uurlonen en zwakke arbeidsproductiviteit. Het activeringsverhaal van Blair is daarom niet meer dan het zwaktebod van een vervallen imperium dat er niet in slaagt zichzelf te moderniseren, om zich op de wereldmarkt te handhaven.
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)
Noten
(1) De City vormt volgens The Economist 17,5% van het Brits BBP.
(2) Het kontinent daarentegen zou nog jaren gebukt gaan onder de overgewaardeerde euro en het strakke anti-inflatoir beleid van de Europese Centrale Bank.
(3) Naar het edito van Susan Watkins in New Left Review van jan-feb 2004, ‘A weightless Hegemony’, New Labour’s Role in the Neoliberal Order’. Ook verder in dit artikel wordt uit dit edito geplukt…
(4) New Deal for Young People, New Deal for Lone Parents,…
(5) Eurostat, 4de trimester 2004, te vergelijken met een EU-gemiddelde van 17,7%. België: 21,5%.
(6) Serge Halimi in Le Monde Diplomatique van oktober 2005
(7) OESO, Economisch rapport Verenigd Koninkrijk 2005
(8) Cijfer OESO, Economisch rapport Verenigd Koninkrijk 2005
(9) Aan koopkrachtpariteit: de munt van elk land is omgerekend aan een waarde vertrekkend van wat je er betaald voor een gegeven korf producten en diensten.
(10) Eurostat. Gegevens voor 2003. Te vergelijken met een EU-gemiddelde van 40,2 uur. België: 39,2 uur.
(11) Chronique internationale de l’IRES, nr 94, mei 2005. Volgens deze publicatie zou er wel een geleidelijk dalende trend zijn in de wekelijkse arbeidsduur van voltijds werkenden.
(12) België en Frankrijk: 4 maal, Duitsland 3,6 maal.
(13) België: + 19,3
(14) Chronique internationale de l’IRES, nr 95, juli 2005. Het zijn de cijfers rekening houdend met uitgaven voor huisvesting. Andere statistieken laten die uitgaven buiten beschouwing.
(15) Alternatives Economiques, Les chiffres de l’économie 2006, op basis van Eurostat
(16) Le Monde Diplomatique, oktober 2005.
(17) Cijfer voor 2001, geciteerd in Alternatives Economiques
(18) De National Health Service is de grootste werkgever in het land, met 1 miljoen werknemers.
(19) Martine Bulard in Le Monde Diplomatique van oktober 2005
(20) Alternative Economiques, Les chiffres de l’économie 2006, op basis van Eurostat
(21) Foundation hospitals
(22) Het Verenigd Koninkrijk importeert massaal potentieel goedkope verpleegkundigen uit het vroegere empire
(23) Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de neoliberale propaganda thank van de rijke industrielanden. De OESO publiceerde in oktober haar jaarrapport over het Verenigd Koninkrijk.
(24) In voltijdsequivalenten, vergeleken met de totale bevolking tussen 15 en 65 jaar. Zweden: 67,9%; Frankrijk: 59 %; Duitsland: 57,5%; België: 54,7% (bron Eurostat).
(25) De aarbeidsproductiviteit per uur valt gunstiger uit als je die gaat meten in koopkrachtpariteit, wat suggereert dat het Britse Pond te duur is of het prijsniveau te laag (wat hetzelfde is), om de financiële sector ter wille te zijn. Zie voor deze statistiek Alternatives économiques, Les chiffres de l’économie 2006, op basis van Eurostat