De sociaaldemocratische partijen van Europa staan dezer dagen bepaald niet in de gunst van de kiezers. Er zijn wel enkele uitzonderingen, maar de nederlagen van die partijen in België en Frankrijk komen als de zoveelste uitingen van die staat van ongenade. Het slechte resultaat van de Nederlandse PvdA ligt nog vers in het geheugen, de Britse Labour kreeg onlangs zware klappen in lokale verkiezingen, de Duitse SPD doet het slecht, de Zweedse socialisten verloren de macht, de Finse zijn naar de oppositie verwezen… de lijdensreeks wordt steeds langer. Is dit slechts een slingerbeweging naar rechts? Of zit het probleem dieper?
Bij verscheidene sp.a leiders daagt het, ze zien in dat dit niet zomaar een voorbijgaand verschijnsel is. Dat geldt voor ons land, dat geldt ook elders. Het probleem stelt zich van Ierland tot Oost-Europa in dezelfde termen: wat is de bestaansreden voor de sociaaldemocratie in een kapitalistische staat. Decennia lang haalde de sociaaldemocratie haar legitimiteit uit haar actie voor sociale verbeteringen, voor een grotere plaats voor Arbeid tegenover Kapitaal, voor (beperkte) democratisering van de sociaaleconomische betrekkingen. Grosso modo raakte de arbeidersbeweging in het algemeen in het defensief, het kwam erop aan te behouden wat er was. Langzaam evolueerde dat naar een situatie waarin de sociaaldemocratie “erger tracht te voorkomen”. Ze profileerde zich wel als een partij van ethische hervormingen – bij ons, in Spanje, het Verenigd Koninkrijk, maar dat zijn terreinen waarop liberalen vaak even progressief zijn.
EU-Euforie
De 21ste eeuw was nochtans in een euforische stemming begonnen. In de meeste lidstaten van de toenmalige Europese Unie zaten socialisten in de regering. De regeringsleiders van de grote lidstaten Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië… behoorden tot de socialistische familie. Later kwam daar ook Spanje bij. De zusterpartijen deden het toen ook goed in Tsjechië, Polen, Hongarije, Roemenië…Kortom, er was euforie.
Er was wel een keerzijde. Als een politieke familie al die macht heeft, zou haar ideologie ook op het beleid moeten wegen. De Commissie van de Europese Unie voerde echter een fors neoliberaal beleid en de socialistische regeringsleiders waren de laatste om zich daartegen te verweren. In de Europese Commissie bood de rechtse Franse commissaris nog het meeste verzet tegen enkele aspecten van dat beleid.
Van de euforie van enkele jaren geleden schiet weinig over.
De Spaanse premier Zapatero is een van de weinigen die zich uit de slag trekt, de recente lokale verkiezingen werden tenminste geen nederlaag. In Portugal regeren de socialisten, maar lokale verkiezingen en peilingen beloven weinig goeds, al zitten ze met een zware erfenis van de vorige rechtse regeringen (o.m. geleid door Barroso). De Griekse socialisten zitten al jaren in de oppositie en het ziet er niet naar uit dat ze er snel uit raken. In Italië gaan de “socialisten” – de ex-communistische Democraten van Links – binnenkort samensmelten met restanten van …de christendemocratie met wie ze regeren. Die laatste willen niet dat de nieuwe Democratische Partij in het Europees Parlement bij de socialisten zou zitten, ze verkiezen de liberalen.
Franse kater
De Franse PS zit met een dubbele kater; na de nederlaag in de presidentsverkiezingen komt de afstraffing in de parlementsverkiezingen. Amper drie jaar eerder hadden de socialisten nochtans bijna alle regionale raden veroverd. De ontnuchtering en ontreddering zijn groot.
De PS ging er al lang vanuit dat de arbeidersklasse aan het verdwijnen was. Maar de jongste statistische gegevens tonen aan dat arbeiders en bedienden met een laag tot bescheiden inkomen, meer dan de helft van de actieve bevolking uitmaken. Toch vond de PS dat de weg naar de macht lag in de verovering van de zogenaamde “middenklassen”.
Ze werd inderdaad gevoelig sterker in de steden, met voorop Parijs dat een PS-burgemeester kreeg. Maar bij de recente parlementsverkiezingen deed de PS het ook opmerkelijk goed in de grotere steden, Lyon, Toulouse, zelfs Bordeaux en Straatsburg die toch traditioneel rechts zijn (enige uitzondering Marseille waar het clansysteem van de PS al eerder in het gedrang kwam).
De PS heeft dat succes te danken aan de sociologische wijzigingen in die steden. De gewone loon- en weddetrekkenden zijn door de hoge huurprijzen uit de centra van die steden verjaagd, nu wonen daar vooral de “bobos”, kaderleden, ingenieurs en andere hoger opgeleiden die zich meer in die PS herkennen. Terwijl een deel van de middenstand en mensen met een lager inkomen buiten die steden zitten en zich laten verleiden door de sirenezangen van Sarkozy naar “les couches populaires”. De PS heeft een deel van zijn inplanting bij arbeiders en bedienden verloren. Ze was dan ook zogoed als afwezig in alle grote mobilisaties tegen een liberaal beleid dat ze als regeringspartij trouwens zelf uitvoerde. Intussen herkennen de oude middenklassen zich in de problemen van de “volksklassen” . Want het zijn deels dezelfde problemen, zoals de hoge woonkosten, hoge levensduurte enz. Maar het was Sarkozy die velen onder hen aansprak met zijn “rupture”, niet de PS.
Concurrentie
De Duitse sociaaldemocratie (SPD) regeert na haar nederlaag nog mee omdat er geen andere werkbare meerderheid mogelijk was. Maar het is de christendemocratische kanselier Angela Merkel die de toon aangeeft. In de peilingen blijft de SPD verder zakken. Bij een recente verkiezing in Bremen kreeg de SPD forse concurrentie van Groenen én van de nieuwe linkse partij van gewezen SPD-leider Oskar Lafontaine. Volgens recente peilingen verliest de SPD ook onder arbeiders in het westen van Duitsland veel terrein aan Die Linke. Het beleid van sociale afbraak van de vorige regering van SPD en Groenen is niet vergeten.
Die concurrentie van links deed ook de Nederlandse PvdA van Wouter Bos vorig jaar de das om. De linkse SP (Socialistische Partij, niet te verwarren met de sociaaldemocratische PvdA) haalde een zesde van de stemmen, grotendeels ten nadele van de PvdA. Die laatste kwam wel in de regering, maar in een volledig ondergeschikte positie van waaruit ze weinig op het beleid kan wegen.
Labour regeert nog. Maar Tony Blair heeft Downing Street 10 verlaten als een geslagen hond, uitgespuwd door de kiezers die hem de oorlog in Irak niet vergeven. Ze hebben dat in recente lokale verkiezingen ook duidelijk gemaakt door Labour af te straffen onder meer in Schotland vanwaar Blairs opvolger, Gordon Brown, afkomstig is. Blairs beleid was trouwens niet alleen op buitenlands vlak een voortzetting van de politiek van Margaret Thatcher.
In het noorden van Europa, waar de sociaaldemocratie decennia lang de dienst uitmaakte, gaat het deze partijen evenmin voor de wind. Ze verloren in Zweden, zitten al jarenlang in de oppositie in Denemarken en vallen nu ook uit de boot in Finland.
In Centraal-Europa werden de Poolse sociaaldemocraten (dat zijn de ex-communisten) twee jaar geleden verpletterend naar de oppositie verwezen. Ze verloren ook de macht in Tsjechië, maar heroverden die in Hongarije. Daar kwam echter aan het licht dat ze in de campagne van 2005 bewust hadden gelogen, wat hen in lokale verkiezingen zwaar werd aangerekend.
Oostenrijk is voor de socialisten een lichtpunt. Ze kwamen na een jarenlange oppositiekuur weer in de regering, samen met hun conservatieve rivalen.
Het verschil maken
De neergang van de sociaaldemocratie is dus wel een continentaal verschijnsel.
“De socialisten verloren omdat ze geen socialisten meer zijn” was een van de perscommentaren na de nederlaag van de sp.a en PS in België. Er zit veel waarheid in die commentaar. Het beleid van een regering met socialistische deelname is wel niet hetzelfde als dat van een rechtse regering, onder meer rond ethische kwesties als euthanasie en discriminaties. Maar het schoentje knelt vooral inzake economisch beleid: regeringen met socialisten voeren al evenzeer een neoliberaal beleid van privatiseringen, flexibiliteit, precaire arbeidsvoorwaarden en dergelijke. Dat leidde tot gevoelens van onzekerheid en zelfs angst, thema’s die in sommige landen gesneden brood zijn voor uiterst-rechts.
Dat beleid verzwakt de mogelijkheden van de overheid. Zodat men dan tot toestanden komt als massale afdankingen of zelfs sluitingen waarbij de “machthebbers” moeten verklaren dat ze machteloos zijn. Toen Ford Genk massale ontslagen aankondigde, zei de toenmalige voorman van de sp.a, Steve Stevaert, dat het zo jammer was, “maar we staan machteloos”. Dat herhaalde zich onlangs toen Opel Antwerpen ook een zware “afslanking” (een eufemisme voor afdankingen) aankondigde.
Moet men dan verwonderd zijn dat veel burgers de indruk krijgen dat “de politiek” er weinig toe doet? Want bij belangrijke beslissingen komt die politiek er weinig aan te pas. Men heeft het over de drie machten en soms wordt daar, ten onrechte, de mediawereld als vierde macht bij vermeld. Maar tenslotte is het de financieel-economische wereld die deze vierde macht vormt. De politiek ondergaat.
Miskende thema’s
Dat heeft gevolgen op het dagelijks leven. De inkomsten uit kapitaal stijgen veel sneller dan die uit arbeid. Terwijl de arbeidsdruk en de stress van de arbeiders en bedienden sterk toenemen, groeien de inkomsten uit dividenden veel sneller dan die uit arbeid, ook met socialisten in de regeringen. Maar daarmee verliezen de socialisten – historische verdedigers van de wereld van de arbeid – hun identiteit.
Dat is ook zo op het vlak van thema’s die hen nauw aan het hart zouden moeten liggen. Er is de zeer manke werking van justitie die ertoe leidt dat mensen met veel geld vaak aan elke vorm van justitie ontsnappen. Zij kunnen onder meer een beroep doen op dure procedureadvocaten die procedurefouten blootleggen of verjaringstermijnen halen. Regeringen durven blijkbaar nergens de magistratuur aanpakken, er is altijd wel het excuus van de scheiding van de machten. Die manke werking van een vaak wereldvreemde justitie wekt veel verontwaardiging op, maar links laat dat thema aan rechts over.
Idem of toch bijna voor de onrechtvaardige fiscaliteit. Er zijn wel enkele strijders (zoals Dirk Van Der Maelen) tegen het wereldwijde stelsel van de fiscale paradijzen – waarvan België er een is. Maar globaal genomen raken ook regeringen met socialistische deelname daar nauwelijks aan. Nochtans zou men van socialisten verwachten dat ze de strijd tegen dat soort onrecht vooraan plaatsen.
Zoals men ook zou verwachten dat socialisten zich in monarchiestaten minstens principieel republikeins opstellen, want een monarchie – dus een erfelijke topfunctie – staat hoe dan ook haaks op de meest elementaire democratische beginselen. Maar de verontwaardiging daarover wordt bij ons overgelaten aan De Decker en uiterst-rechts. Jaren geleden kwam een vertegenwoordigster van de jonge socialisten in een tv-uitzending de monarchie verdedigen met het argument dat dit essentieel leesvoer is voor de lezers en lezeressen van Story en compagnie en dus moet gekoesterd worden.
In plaats van echter de tolk te zijn van verontwaardiging over onrecht, krijgen de kiezers holle campagnes voorgeschoteld. Zoals de “Ja” van de sp.a, zonder dat duidelijk is waaraan ja (moest) worden gezegd. Of in Frankrijk de leuze “la France présidente” waarvan niemand ooit kon uitleggen wat daar nu mee werd bedoeld. Dat komt ervan als men het uitstippelen van wat een programma zou moeten zijn, overlaat aan reclamebureaus.
Veel socialistische partijen konden zich een tijd handhaven met het argument dat een regering zonder socialisten sociale afbraak betekent. Ze krijgen het echter steeds moeilijker dat te doen omdat ze ook meer precaire arbeidstoestanden, hogere arbeidsdruk, gedeeltelijke privatisering van sociale stelsels en dergelijke invoeren. Ze verschuilen zich vaak achter “Europa” alsof dat een vreemde buitennatuurlijke macht is waarop ze geen vat hebben. Die argumenten werden zelfs aangevoerd in periodes dat de socialisten in de Europese Unie de boventoon voerden.
Ommekeer?
In veel landen troosten socialisten zich nu met de gedachte dat er al decennia lang een slingerbeweging tussen rechts en links is. Die verwachting is wel realistisch. Alleen is het de vraag welk ander beleid de socialisten dan zullen voeren, of ze er dan niet zelf weer voor zorgen dat ze (te) weinig verschil maken, zodat het steeds minder uitmaakt, zeker als enkele ethische kwesties van de baan zijn, welke partij regeert.
Moeten de socialisten dan weer socialist worden? Of moeten ze, zoals anderen beweren, de “oude gewaden” afleggen en zich “in het centrum positioneren”? In Frankrijk zijn dat dan pleidooien om eindelijk een “sociaaldemocratische partij” te worden die naar het centrum opschuift. Blijkbaar kennen ze hun eigen geschiedenis niet. Want de voorloper van de PS, de SFIO, voerde in de jaren 1950 onder Guy Mollet – in coalities met centrum en rechts – ook al een rechts beleid. Ze was zelfs mee verantwoordelijk voor de koloniale oorlogen.
Het ideologisch vacuüm is niet nieuw. Maar zolang de sociaaldemocratische partijen konden aantonen dat zij als regeerders een merkelijk het verschil maakten, kon dat geen kwaad. Nu trachten ze het vacuüm op te vullen met reclameslogans, maar dat lukt niet goed. Is er een andere weg om het wel op te vullen? Misschien met het zich ter harte nemen van voortdurende onrechtvaardigheden, zoals de ontwaarding van arbeid. Weer de tolk worden van gevoelens van verontwaardiging over onrecht. En in eigen schoot corruptie, profitariaat en wazige banden met de zakenwereld hardnekkig weren.
(Uitpers, nr 88, 8ste jg., juli-augustus 2007)