Van de achtendertig-urige werkweek naar die van veertig uur: het is het jongste plan waarmee Belgische banken en bedrijfsleiders de sociale achteruitgang verder willen doorvoeren. Bij het proefballonetje dat de Belgische patroons hierover eind juni oplieten, verwezen ze naar Duitsland.
Daar waren in ruim honderd bedrijven onderhandelingen bezig om de werknemers langer te laten werken voor hetzelfde, of zelfs minder loon, als de patroons maar geen arbeidsplaatsen naar Oost-Europa zouden wegbrengen. Het wordt weer duidelijk dat bedrijven privé-bezit zijn: ook al zijn duizenden mensen er voor hun bestaan afhankelijk van, de eigenaars doen ermee wat hen het meest opbrengt, zoals een verhuis ("delokalisatie"). De uitbreiding van de Europese Unie met Oost-Europese landen is op maat van die patronale plannen gesneden.
De Belgische bank- en bedrijfsleiders hopen het voorbeeld van Duitsland te kunnen volgen. In dat land hebben de vakbonden bij Siemens ingestemd met een langere werkweek én inleveringen. "In ruil" zijn de patroons zo goed om voorlopig af te zien van een verhuis van 2.000 banen naar Hongarije. Bij ruim honderd andere "Duitse" (in Duitsland gevestigde) bedrijven waren onderhandelingen met de vakbonden bezig over invoering van de 40-urige werkweek.
Volgens de patroons is deze sociale achteruitgang nodig om "concurrentieel" te kunnen blijven. Bij sommige afdelingen van de Duitse vakbonden klonk de eis om die patronale logica niet langer te aanvaarden. Anders, zo luidde het, zouden lonen en werkomstandigheden uiteindelijk afglijden naar Oosteuropese normen. Vakbondsleider Jürgen Peters beperkte zich ertoe te waarschuwen voor vakbondsverzet indien de patroons "nog verder" zouden gaan. Maar niemand ziet in waarom die niet verder zouden gaan als zij nu al geen verzet ontmoeten.
In Nederland zijn al plannen klaar voor de 40-urige werkweek als norm, in België liet het VBO eind juni een proefballonnetje op met de verklaring dat verlenging van de werkweek tot 40 uur op de agenda moet komen. Anders, zo luidt de stille dreiging, zullen bedrijven en banen worden overgebracht naar landen waar de arbeidskracht minder duur is.
Het maakt nog eens duidelijk hoe hol de termen van de patronale propaganda zijn. De werk"gevers" blijken nu vele duizenden in West-Europa hun werk te zullen ontnemen, de bedrijven blijken minder dan ooit "onze" bedrijven te zijn. Bedrijven zijn eigendom van hun grote aandeelhouders, en die willen dat die zoveel mogelijk opbrengen. Kan dat niet in Duitsland of België, dan verhuist men het bedrijf naar elders – ook al veroorzaakt men daardoor Duitse en Belgische werklozen. Dat er duizenden mensen werkzaam zijn in een bedrijf, bevestigt het sociaal karakter van de productie. Maar het bedrijf blijft wel eigendom van enkele aandeelhouders (vaak grote banken en families), die ermee handelen naar eigen voordeel. De "globalisering" en de uitbreiding van de EU tonen opnieuw hoe het privé-bezit van de productiemiddelen, na de tweede wereldoorlog afgezwakt door patronale verplichtingen van sociale aard, botst met het sociaal karakter van de productie.
(Uitpers, nr. 55, 5de jg., juli-augustus 2004)