De laatste tijd verschijnen rapporten die meer licht werpen op de richting die de Europese militaire samenwerking uitgaat. Zo is er een studie uitgekomen van een “onafhankelijke task-force” van militaire experts van het Institute for Security Studies (ISS) in Parijs. Van deze werkgroep maakten onder meer de Nederlandse Rob de Wijk van Clingendael en de Duitse ex-staatssecretaris voor defensie Lothar Rühl deel uit.
Het ISS was tot 2001 het onderzoeksinstituut van de inmiddels grotendeels ontmantelde Westeuropese Unie (WEU). Het is nu het militaire studiecentrum van de EU en wordt gedomineerd door het continentale Duits-Franse denken. Het rapport mag officieel geen Witboek heten, omdat dit door sommige EU-regeringen niet op prijs zou worden gesteld, vandaar dat men het een “Voorstel voor een Witboek” heeft genoemd.
Het beschrijft militaire scenario’s op basis van de in 2003 door de EU-leiders vastgestelde Europese Veiligheidsstrategie. In de inleiding wordt een oproep gedaan voor een Europa dat “wereldwijde verantwoordelijkheden” op zich neemt, een “effectief multilateralisme” bevordert en uitgaat van een “strategie van preventief engagement” (13). De term engagement staat voor een breed interventiebegrip waarbinnen in elk geval ook militaire interventie valt. Interessant is dat hier ook de vitale belangen van de EU opgesomd staan, die tot militaire missies kunnen leiden. Daarbij zijn het belang van “economisch overleven” dat kan leiden tot het “projecteren van stabiliteit om handelsroutes en het vrije verkeer van grondstoffen” te garanderen en het belang van “sociale en politieke veiligheid” dat onder meer leidt tot het “projecteren van stabiliteit om een massale toestroom van vluchtelingen te voorkomen.”
Vervolgens worden er vijf scenario’s geschetst. Het eerste is dat van de grootschalige vredesoperaties. In juni 2003 zette de EU bij dit soort operaties meer dan 41.000 militairen in, waarvan bijna 30.000 in de Balkan. Het tweede scenario heet “humanitaire interventie met hoge intensiteit”. Het gaat om het voorkomen van genocide in landen als Rwanda, Bosnië en Oost-Timor. Hier moeten kleinere aantallen manschappen sneller in actie kunnen komen. Scenario 3 is “regionale oorlogsvoering ter verdediging van strategische Europese belangen”. Het betreft Europese interventie in grootschalige regionale oorlogen die Europese belangen zoals vrije olie- en overige handelsroutes, lage olieprijzen, en vluchtelingenstromen bedreigen. Je moet dan niet alleen aan het Midden-Oosten denken. Het rapport merkt in dat verband op dat Aziatische landen een groter aandeel in de EU-export hebben dan Noord-Amerika. De geanalyseerde casus is veelzeggend. “In een staat grenzend aan de Stille Oceaan hebben antiwesterse elementen in staat x de macht gegrepen en gebruiken olie als wapen, waarbij westerlingen het land worden uitgezet en westerse belangen worden aangevallen. Bovendien zijn ze een invasie begonnen van buurland y met een pro-westers regime dat een cruciale rol speelt bij de vrije stroom van olie naar het Westen (..). (83) De aanname is dat Europa een bijdrage van 60.000 troepen (10 brigades) levert aan een door de VS geleide strijdmacht. Dit vereist verbeteringen op het gebied van strategische mobiliteit, commandovoering, computers, inlichtingen – en verkenningsmiddelen (C4ISR). Het rapport merkt op: “Zulke initiatieven zullen belangrijke gevolgen hebben voor de begrotingen en een toename teweegbrengen van de totale uitgaven aan defensie, en niet alleen maar interne verschuivingen van begrotingsposten.” (85) Het militairtechnologisch niveau wordt zo hoog dat “als scenario 3 serieus wordt genomen, de Europese strijdmachten in aantallen zullen blijven afnemen, terwijl de defensie-uitgaven moeten stijgen.” (86)
Het vierde scenario is het voorkomen van een aanval met massavernietigingswapens. In het scenario wordt dit geoperationaliseerd als een operatie tegen een terreurgroep, die opereert vanuit feitelijke straffeloosheid verschaft door een zwakke gastheerstaat. Het model Afghanistan – Al Qaida dus. Het scenario stelt voor een dergelijke situatie in een verafgelegen Aziatisch land aan te pakken met special forces, die de terreurcellen elimineren en de wapens vernietigen. Het vereist een kwalitatieve sprong in inlichtingenmiddelen en precisiemunitie en het opvoeren van de aantallen special forces om de operatie vol te kunnen houden.
Ten slotte het vijfde scenario, de verdediging van het eigen grondgebied (homeland defence). Het gaat om het beschermen van mogelijke doelwitten tegen aanvallen van terroristen en het beperken van de gevolgen van een aanslag. Het rapport constateert dat de grenzen tussen interne en externe veiligheid vervaagd zijn en dat er geen andere mogelijkheid is om militairen in te zetten om het eigen grondgebied te beschermen. Lichte infanterie ter ondersteuning van de politie is hier de oplossing.
Vervolgens bespreekt het rapport de mogelijkheden om de bestaande militaire capaciteit van de EU uit te breiden en te verbeteren. Een bruikbaar overzicht, maar ik zal er hier om plaatsredenen niet verder op ingaan, ook omdat het al snel technisch wordt.
Opvallend is nog wel dat het rapport niet aarzelt om een taboe in de Europese militaire discussie aan te snijden, namelijk dat van de eigen Europese kernwapens. “(..) Wij hebben niet vermeden om scenario’s te presenteren waarbij de nationale kernmachten van de Europese lidstaten (Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hetzij expliciet, hetzij impliciet bij de berekeningen kunnen worden betrokken. Het gaat daarbij niet om veronderstellingen over een vooralsnog hypothetische ‘Europese rol’ van deze nationale kernarsenalen. (..) Het gaat er simpelweg om dat bij recente historische ervaringen, zoals de Golfoorlog van 1991 waarbij EU-leden waren betrokken, er een nucleair aspect was (..). In gevallen waarin de tegenstander een potentieel heeft van massavernietigingswapens (mvw), zal het conflict per definitie een wmd-dimensie hebben.” (68)
Het zou goed zijn als de discussie over het Europese leger meer werd gevoerd aan scenario’s en de kosten die deze met zich meebrengen. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk om op basis van scenario 1, 2 en 4 op basis van bestaande begrotingen een Europees leger te schetsen dat zich niet verwikkelt in grote oorlogen en binnenlandse militarisering.
(Uitpers, nr. 60, 6de jg., januari 2005)
Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift VD Amok (voor meer info over AMOK, zie http://www.vdamok.nl/ )
Bron:
European Defence – A proposal for a White Paper. Report of an Independent Task Force. Institute for Security Studies, Parijs mei 2004.