Eind volgende maand zal de Europese Unie misschien een grondwet hebben. In de voorbereidende teksten van de EU conventie worden uiteraard verschillende aspecten van de Unie behandeld. Een ervan is het buitenlands veiligheids- en defensiebeleid. Een echt Europees leger, zoals de Belgische premier Verhofstadt het wil, is wellicht nog niet voor morgen. Maar een zaak is wel duidelijk. Mochten de ideeën van de conventieteksten in werkelijkheid worden omgezet, dan worden alle elementen voor een Europees militair industrieel complex op de sporen gezet.
In het boek "De gordijnen van Maastricht" schreef Yves Grenet destijds (1993) dat sommigen het militair industrieel complex zien als een soort uitgebreide lobby die de staat tracht te beïnvloeden ten voordele van de wapenindustrie. Maar, stelde hij, dat is slechts een aspect van de zaak. De staat, de overheid zelf vormt de kern van het MIC, en speelt er een centrale rol in. Wapenindustrie en het leger zijn dan de andere componenten. Hun interactie bepaalt de strategieën en verdeelt de financiering. Daarbij kan het gaan om privé wapenproducenten, staatsbedrijven of parastatale instellingen. Grenet legt verder uit dat in alle Europese staten er een permanente dialoog is tussen het ministerie van defensie, hun bewapeningsagentschappen, de legerstaven en de wapenindustrie die door de grote banken wordt gecontroleerd. In verschillende landen spelen deze gouvernementele bewapeningsagentschappen een centrale rol: Defence Procurement Department in Groot-Brittannië, Bundesamt für Wehrtechnik und Beschaffung (BWB) in Duitsland, Direction Générale des Armements (DGA) in Frankrijk. Alle landen volgen een systeem van nationale voorkeur. De dag dat deze nationale voorkeur vervangen wordt door een Europese voorkeur is een beslissende stap gezet naar een eengemaakt militair industrieel complex van de Gemeenschap.
In zijn conclusie schrijft Yves Grenet dat een Europees militair industrieel complex niet kan bestaan zonder een gemeenschappelijk solidair veiligheidssysteem voor gans Europa. Maar, herhaalt hij, een militair industrieel complex is een kluwen waar de staat, het leger en de industrie hun voelarmen kruisen. De staat wordt door het Verdrag van Maastricht in het vooruitzicht gesteld, voorlopig onder een nog onduidelijke vorm. Een leger heeft de Europese Gemeenschap nog niet en de wapenindustrieën maken wel al een duidelijke schets van beweging, maar de integratie is nog beperkt. In dergelijke omstandigheden zal er wellicht een Europees militair industrieel complex komen in de toekomst, maar zeker en vast niet in de eerste tijd.
"Vredestaken"
Bekijken we de zaak even, 10 jaar na Yves Grenet.
Vooreerst toch nog even snel een schetsje van de huidige situatie in verband met Europese defensie.Tijdens de EU top van Helsinki, december 1999, werd er onverwacht snel beslist om een EU interventieleger op te richten. Let wel, het gaat hier niet om een eengemaakt staand leger, nee, het betreft het toewijzen van detachementen en materieel van de nationale legers aan een supranationaal niveau. Er werd afgesproken dat een troepenmacht van 60.000 manschappen, in drie maanden tijd moesten kunnen worden samengesteld, om gedurende 1 jaar ergens vredestaken uit te gaan oefenen. Allerlei structuren werden voorzien om deze doelstelling te kunnen bewerkstelligen, onder meer een centraal militair commando
De EU conventie gaat verder op de weg van de interventiestrategie. De klassieke Peterbergtaken worden aangevuld met nieuwe opdrachten. Totnogtoe was afgesproken dat het EU interventieleger zich zou bezig houden met humanitaire reddingsopdrachten, vredeshandhaving, opdrachten van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing met inbegrip van het tot stand brengen van vrede (peace enforcement). De teksten van de conventie spreken nu ook over gezamenlijke ontwapeningsacties, missies voor advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventiemissies, steun bij de strijd tegen het terrorisme op verzoek van een derde land, stabiliseringoperaties aan het eind van conflicten.
Het besluit over het starten van een missie, en de doelstellingen, de reikwijdte en de algemene uitvoeringsbepalingen ervan wordt door de Raad van de EU (de ministers van de lidstaten dus) met eenparigheid van stemmen vastgesteld. In dat besluit staat de lijst van staten die zich bereid hebben verklaard de missie uit te voeren (niet iedereen zal/kan/moet immers aan alle missies deelnemen). De uitvoering van de missie ligt derhalve in handen van de groep van lidstaten die in het besluit zijn vermeld.
Wanneer de operatie eenmaal van start is gegaan nemen alleen de aan de uitvoering deelnemende staten deel aan de beraadslagingen over de acties en maatregelen in verband met de uitvoering van de operatie. De overige lidstaten worden op de hoogte gehouden over de ter zake genomen maatregelen. Indien de uitvoering van de missie nieuwe, zeer zwaarwegende gevolgen met zich meebrengt of een wijziging van de oorspronkelijk door de Raad overeengekomen doelstelling, reikwijdte of uitvoeringsbepalingen vereist, wordt dit onmiddellijk door de deelnemende lidstaten aan de Raad voorgelegd. In dat geval neemt de Raad de nodige besluiten. Er wordt ook geopteerd voor een beleid met verschillende snelheden. Zij die verdere verbintenissen willen aangaan met oog op veeleisender missies, bijvoorbeeld, kunnen dat doen.
Tegenstellingen
De Europese Unie heeft dus nog geen eigen leger. Ze beschikt wel over een militair apparaat, dat op basis van de toezeggingen vanuit de nationale legers, een gemeenschappelijke opdracht, met name de zogenaamde uitgebreide Petersbergtaken, onder een eengemaakt commando uit kan voeren.De tegenstellingen tussen de verschillende lidstaten vormen hier een belangrijke hindernis om op korte termijn een fundamentele sprong te maken. Maar er wordt in elk geval heel wat voluntaristische en creatief lobbywerk gepresteerd om deze hindernis te kunnen omzeilen, onze premier Verhofstadt op kop.
Op het institutionele niveau staat er nog wel wat te presteren. Maar een en ander is toch al op de sporen gezet. We hebben al sinds de Europese Raad van Keulen een Hoog Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wiens optreden rond Macedonië toch wel is opgevallen. Overeenkomstig de besluiten van de Europese Raad van Nice zijn voor de besluitvorming en de opvolging van crisisbeheersingsacties specifieke structuren in het leven geroepen. Zo is er het Politiek en Veiligheidscomité dat onder de verantwoordelijkheid van de Raad beslast is met de politieke controle en de strategische sturing van crisisoperaties. Daarnaast heb je het Militaire Comité dat militaire adviezen verstrekt en de militaire leiding heeft over alle activiteiten van militaire aard. Vervolgens is er de nog de Militaire Staf die de militaire deskundigheid inbrengt.
Op het politieke en militaire beleidsniveau beginnen er zich dus structuren te ontwikkelen die in de toekomst hun rol in het kluwen van een militair industrieel complex zullen spelen, zoals Y. Grenet het beschreef.
Volgens de huidige teksten van de conventie, – en zoals ook het kwartet Berlijn, Brussel, Luxemburg, Parijs, het willen – komt er een Europese instelling die het militaire beleid in zijn vele aspecten zal helpen ontwikkelen en stimuleren. Een Europees Bureau voor bewapening en strategisch onderzoek moet de militaire capaciteiten bepalen, harmoniseren van behoeften en aankoopmethodes. Dit bureau zal ook multilaterale projecten voorstellen, en programma’s van de lidstaten coördineren, en de specifieke samenwerkingsprogramma’s te beheren. Het zal ook het onderzoek inzake defensietechnologie ondersteunen, coördineren en plannen. Het heeft ook als doel bij te dragen tot nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de efficiëntie van de militaire uitgaven te verbeteren.
Industrie
En zo komen we dan bij de industrie. De wapenindustrie in de Unie is de laatste jaren sterk bepaald geworden door fusies, samenwerkingen en overnames. Ook het politieke beleid laat zich hier niet onbetuigd. Een aantal landen werken samen in OCCAR. Dit zijn Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk. OCCAR (Gezamenlijke organisatie voorsamenwerking op defensiemateriaalgebied) beheert op dit ogenblik verschillende internationale programma’s. In 1998 hebben zes lidstaten ook een intentiebrief (Letter of Intent) ondertekend, met de bedoeling een kader af te bakenen voor de begeleiding van industriële herstructureringen op defensiegebied. Deze zes zijn Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Samen staan ze voor 90% van de totale Europese militaire productie.
Bij wijze van besluit kunnen we zeggen dat de verschillende componenten van een militair industrieel complex gestalte aan het krijgen zijn binnen de Unie. De EU heeft nog wel geen eengemaakt buitenlands beleid, toch is er eensgezindheid over de strategie van militaire interventie. De EU creëerde een mechanisme om gemeenschappelijk een leger op de been te kunnen brengen. Er werden politieke instellingen opgezet, alsook (een begin van) internationale militaire leiding. Daarnaast plant men de oprichting van een gemeenschappelijk bewapeningsagentschap, en werden er reeds afspraken gemaakt om de nog niet gefuseerde wapenindustrie toch te doen samenwerken.
Dit alles kan niet anders dan leiden tot hogere financiële noden voor de defensiesector. We kregen hiervan een bewijs bij de Nederlandse regeringsvorming: samen met onderwijs is defensie er de enige tak die een budgetverhoging krijgt toegewezen. Verschillende Europese leiders pleiten er intussen voor om de defensie-uitgaven uit de overeenkomst rond het stabiliteitspact te lichten. Dit pact legt de landen met de euro als munt, een maximum budgetdeficit op.
(Uitpers, nr. 43, 4de jg., juni 2003)