Radicaal-rechtse partijen van diverse aard boeken in Europa het ene succes na het andere. Frankrijk, Polen, Kroatië, Slovakije en nu drie Duitse deelstaten, in afwachting van Nederland. Opvallend hoe in verscheidene gevallen dat succes mee te danken is aan het ‘sociaal masker’ dat die partijen opzetten. Ze springen in het ‘sociale gat’ dat er mee is door de vele zwakheden van links op dat vlak.
Natuurlijk, de problemen rond immigratie en het slinkend vertrouwen in de Europese Unie leveren het grootste electoraal kapitaal voor deze uiteenlopende partijen die men gemakshalve als radicaal rechts kan bestempelen – van conservatief-nationalistische partijen als het Poolse PiS en het Hongaarse Fidesz tot de Nederlandse PVV van Wilders, de Deense Volkspartij of het Franse Front National.
Enkele recente verkiezingen illustreren hoe die rechtse partijen teren op het sociaal ongenoegen.
FN als CGT
Het Franse Front National haalde een overtuigend succes, 28 %, in de regionale verkiezingen van eind vorig jaar. Het ging vooral vooruit in de noordelijke regio’s waar de partij pieken van boven 40 % haalde. Dat kwam er na een campagne waarin het FN sterk sociaal speelde. Het FN als de partij van de kleine man tegen de elites, het FN aanwezig op het terrein, de elite in de Parijse salons. Het is deels dan nog waar ook.
Onder de leiding van Marine Le Pen zoekt (en vindt) het FN inplanting in regio’s die sterk getroffen zijn door bedrijfssluitingen en massale afdankingen. Het FN zegt op te komen voor de slachtoffers van de mondialisering en voor de slachtoffers van het regeringsbeleid dat met de “soberheid” zoveel mensen in onzekerheid en armoede dreigt. Het FN krijgt grote bijval in landelijke gebieden waar dat “soberheidsbeleid” leidt tot nog slechter openbaar vervoer, tot sluiting van scholen en ziekenhuizen. Kortom, het FN als de partij van de kleine man die verdrukt worden door elites die geen enkel idee hebben over de dagelijkse problemen.
Die ‘sociale draai’ wekt binnen het FN wrevel op van klassiek reactionair uiterst-rechts. Er is zelfs openlijk interne kritiek dat het FN over het regeringsontwerp voor nieuwe arbeidswet hetzelfde vertelt als de linkse vakbond CGT.
Solidarnosc
In Polen riep de vakbond Solidarnosc bij de parlementsverkiezingen van oktober vorig jaar op om voor de radicaal rechtse PiS te stemmen – die de verkiezingen won. En die sindsdien regeert.
Een vakbond die oproept zeer rechts te stemmen is redelijk ongewoon. Soilidarnosc is wel slechts een schaduw van wat het ooit na de arbeidersrevolte van 1980 was, de vakbond blijft niettemin goed ingeplant in enkele sectoren zoals mijnbouw. En in de mijnstreek is de ongerustheid zeer groot.
Het neoliberale beleid van de vorige regering (PO, Burgerplatform van Tusk) zorgde dan wel voor een mooie macro-economische groei, maar veel Polen – arbeiders in zowel privé als overheidsdienst – merkten daar weinig van. Veel kiezers stemden voor PiS uit sociale onvrede. Vooral in de mijnstreek waar begin 2015 was gestaakt tegen het plan van de vorige regering om enkele mijnen te sluiten, 5000 mijnwerkers te ontslaan en enkele financiële voordelen af te bouwen (zie foto: mijnwerkersprotest in 2015). Jongeren kregen ook in Polen meer en meer te maken met precaire arbeidssituaties. Veel Polen wijten dat beleid aan door de EU opgelegde regels. Wat de eurosceptische PiS natuurlijk goed uitkomt.
De PiS was naar de stembus getrokken met een sociaal programma: tegen afdankingen, voor hogere gezinsuitkeringen, verlaging van de pensioenleeftijd, een behoorlijk minimumloon. Met als inkomsten een taks op banken en grootwarenhuizen – die meestal buitenlandse ondernemingen zijn. Het doet denken aan het door de EU vermaledijde beleid van de Hongaarse premier Viktor Orban. Rebels tegen de EU dat niet tevreden is over die taksen op banken en grootwarenhuizen en op meer regels voor buitenlandse investeerders.
Zelfs Duits
De nu succesrijke Alternative für Deutschland heeft een flink deel van zijn aanhang te danken aan diep sociaal ongenoegen, zo wijzen brede bevragingen aan de stemlokalen uit. Niet dat deze AfD een sterk sociaal programma heeft, er is nauwelijks sprake van in het lijvige partijprogramma.
Het grootste succes, bijna een kwart van de stemmen, boekt AfD in het Oostduitse Sachsen-Anhalt. In die deelstaat is de economische toestand allesbehalve rooskleurig. De werkloosheid ligt er hoger dan in de rest van het land, zeer veel jongeren zijn er weggetrokken om elders aan de slag te kunnen, wie werk heeft ter plaatse zit vaak met een zeer precair contract, deeltijds, interim enz., een van de meer dan zeven miljoen arbeidssituatie van ca 400 euro per maand. AfD vindt, zonder sociaal programma, toch veel kiezers onder die mensen, het is hun manier om een proteststem uit te brengen. ‘We stemmen tegen die groeiende sociale onrechtvaardigheid” zegden kiezers van AfD.
Ook bij de vorige parlementsverkiezingen in Nederland (2012) haalde de extreem-rechtse PVV van Geert Wilders uit met sociale punten, met vooral de verdediging van bestaande verworvenheden. De regering van VVD en PvdA heeft er intussen al heel wat afgebroken, wat het Wilders volgend jaar makkelijk zal maken weer op te treden als verdediger ervan.
Koppelen
Voor die partijen als FN, PiS, AfD, Nederlandse PVV…ligt het voor de hand dat ze de sociale problemen – lagere koopkracht, afbraak pensioenrechten en uitkeringen enz. –koppelen aan hun ‘core business’, hun beginkapitaal: afwijzing van immigratie, afwijzing van ‘Europa’ (de EU).
Immigranten = werkloosheid en lagere lonen, EU = besparingen op collectieve en sociale uitgaven; de door ‘Europa’ opgelegde mondialisering leidt tot bedrijfssluitingen… Armoede, lagere koopkracht, sociale onzekerheid, daar hebben ze voor de hand liggende zondebokken voor: migranten, EU.
En links dan?
Waarom stemmen al die ontevreden mensen die een rebelse stem willen laten horen, dan niet voor links? Waarom bij voorbeeld in Duitsland niet voor Die Linke? Of in Frankrijk voor het Front de gauche. In Polen voor wat nog van links overblijft….
De radicaal rechtse partijen komen naar voor als de duidelijkste tegenstanders van ‘het systeem’. Daarmee lijkt een stem voor die partijen een efficiënte afwijzing of verwerping van dat systeem, wat niet altijd neerkomt op een adhesie voor radicaal rechts.
Radicaal links, of dan toch alles wat links van de sociaaldemocratie staat, komt daarentegen – naargelang het land – bijna onhoorbaar over.
In Polen is dat zeer duidelijk. De sociaaldemocratische partij voerde indertijd als regeerder een neoliberaal beleid en is bij de verkiezingen gezakt tot 7.5 %. Terwijl het linksere Razem (Samen) dat ervan droomt het Poolse Podemos te worden, nu nog te zwak staat om als een alternatief bekend te staan.
In Frankrijk heerst grote verdeeldheid en verwarring ter linkerzijde van de PS. Waarbij een deel ervan – de groenen en de communistische PCF – nog teveel aan de sociaaldemocratie vasthangen om een geloofwaardig alternatief te zijn en bovendien sterk verdeeld zijn. Dat belet hen met een duidelijke boodschap naar voor te komen.
De Duitse Die Linke heeft ook een vaag imago gekregen; een stroming droomt van federale regeringsdeelname. Terwijl ze met haar zeldzame deelnames aan deelstaatregeringen eerder het imago wekt al bij ‘het systeem’ te horen. De Nederlandse SP is in hetzelfde bedje ziek.
Het feit dat radicaal rechts daarentegen door de mainstream media overwegend negatief wordt voorgesteld, versterkt het imago dat dit echte anti-systeempartijen zijn.
Links heeft natuurlijk ook historische handicaps. Het Sovjetsysteem, het “reële socialisme” zoals ze dat zelf noemden, heeft in de ogen van een overgrote meerderheid gefaald. Sociaaldemocratische partijen hebben telkens als ze de voorbije dertig jaar regeerden, een neoliberaal beleid gevoerd. De ontgoocheling daarover heeft tot gevolg dat potentiële linkse kiezers massaal thuis blijven.
Populisme
Links houdt zich misschien te weinig bezig met zijn core business. De verdediging van de sociale bescherming, de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden en grotere koopkracht, voor goed onderwijs en degelijke gezondheidszorg, voor een rechtvaardiger fiscaliteit,… Kortom, voor sociale rechtvaardigheid.
En dat mag best “populistisch” verpakt worden, in de zin dat gevoelens als verontwaardiging over sociale onrechtvaardigheid worden aangesproken. Links moet durven kwaad zijn en dat luid zeggen zonder vrees dat men dan misschien niet mag meeregeren. Het volstaat niet, de mensen tot wie men zich wil richten, moeten het ook kunnen horen. Maar het is wel noodzakelijk. Misschien is dat aan het lukken met bijv. Podemos of met Labour van Corbyn of anderen die nog aan hun doorbraak werken.